| |
| |
| |
Het commentaar van Jan Sluijters op de Grote Oorlog
Henk Slechte
Jan Sluijters, ‘Sinterklaas op weg naar de staatshoofden’. De Nieuwe Amsterdammer nr. 49, 4 december 1915. De afbeeldingen van de prenten uit het blad zijn afkomstig van Museum De Fundatie in Zwolle en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam.
| |
| |
Museum De Fundatie in Zwolle exposeert in het herdenkingsjaar 2014 de ‘oorlogsprenten’ die Jan Sluijters (1881-1957) tussen 1915 en 1919 maakte voor het weekblad De Nieuwe Amsterdammer. Kunstenaar Rob Scholte kreeg ooit zo'n prent in handen en werd geraakt door het engagement van Sluijters, die hij alleen kende als societyschilder. Hij was zo diep onder de indruk, dat hij alle 77 oorlogsprenten van Sluijters verzamelde. Onlangs heeft hij deze collectie verkocht aan De Fundatie, dat de afgelopen jaren opzien baarde met tentoonstellingen over John Heartfield (2009), Georg Grosz (2010) en met Dans op de Vulkaan. Kunst en Leven in de Republiek van Weimar (2013). Sluijters past uitstekend in dat rijtje en het wekt dan ook geen verwondering dat Scholte zijn verzameling juist aan dit museum heeft verkocht.
rechts Jan Sluijters, ‘Na vier jaren oorlog’: de patserige oorlogswinstmaker (‘O.W-er’) drinkt op voortzetting van de oorlog. De Nieuwe Amsterdammer nr. 189, 10 augustus 1918.
| |
Sinterklaas als oorlogshitser
Museumdirecteur Ralph Keuning ziet verwantschap tussen het werk van Sluijters en dat van diens tijdgenoot John Heartfield, die in 1917 zijn Duitse naam Helmut Herzfeld verengelste uit protest tegen het Duitse militarisme. Keuning schrijft in zijn voorwoord in de catalogus over Sluijters: ‘Hij vliegt je naar je strot met filerende politieke analyses en een genadeloze weergave van het kwaad, dat oorlog veroorzaakt en in stand houdt.’
Rob Scholte schreef voor de catalogus een inleiding, waarin hij zonder voorbehoud zijn fascinatie voor Sluijters uitdraagt. Hij leerde diens oorlogswerk kennen door een prent van Sinterklaas met een doodskop, die samen met Zwarte Piet door een brandende wereld rijdt. Hans van Lith geeft in de catalogus een korte beschrijving van de prenten en plaatst ze in hun historische context. Naar aanleiding van deze wijst hij op de schrijnende tegenstelling tussen het Sinterklaasfeest voor kinderen en de barre omstandigheden in de loopgraven. De goedheiligman wordt opgevoerd als de incarnatie van de Dood en op zijn mijter prijkt niet het christelijke, maar het IJzeren Kruis - een hoge militaire onderscheiding van het Duitse leger. Zwarte Piet heeft bokkenpoten en is dus de baarlijke duivel in vermomming. Hij draagt in zijn zak ‘geschenken’ die bedoeld zijn voor de staatshoofden van de oorlogvoerende partijen, zoals granaten en bommen. Het duo strooit alvast wat van die heerlijkheden om zich heen, met dood en verderf ten gevolge.
Scholte is ervan overtuigd dat Sluijters met deze prenten zijn engagement als pacifist en antimonarchist uitdraagt. Hij kan niet begrijpen dat zulke prenten voor hem, en dus voor de rest van de wereld verborgen zijn gebleven. Hij heeft er in de literatuur over Sluijters niets over gevonden. Alleen een ‘boekje’ van Kurt Löb geeft wat geheimen prijs. Scholte stuitte op een ‘doodgezwegen reeks meesterwerken’ die na Sluijters' tijdgenoten niemand meer heeft kunnen aanschouwen. Hij kan voor die vergetelheid maar één verklaring bedenken: politiek correcte dwang of censuur met terugwerkende kracht. Hij vergelijkt Sluijters met cartoonist Guus (Gregorius) Nekschot.
| |
Woede
Volgens Keuning en Scholte toont Sluijters in zijn prenten zijn persoonlijke woede over de oorlog. Keuning vindt de prenten moedig, want Sluijters had vervolgd kunnen worden wegens belediging van een bevriend staatshoofd. Daar heeft hij gelijk in, want op 25 augustus 1915 meldde De Tijd dat Sluijters' prent van vier dagen eerder in De Nieuwe Amsterdammer verboden was. De commissaris van politie in Utrecht had de prent laten verwijderen uit de etalages van zes winkels, omdat deze de Duitse keizer bespotte en dus (!) aanstootgevend was.
Omdat vele aspecten van Sluijters' prenten in nevelen gehuld zijn, dringt Keuning aan op nader onderzoek. Overigens valt die onbekendheid wel mee, want over Sluijters en zijn spotprenten is het nodige gepubliceerd - zie de literatuuropgave aan het slot van dit artikel. Wel zou onderzoek naar Sluijters' drijfveren en uitspraken een hamvraag kunnen beantwoorden: was de
| |
| |
woede die de kunstenaar in zijn prenten uitdrukte wel zijn eigen woede? Scholte en Keuning denken van wel en hebben een medestander in de kunsthistoricus Jan Nicolaas van Wessem (1922-1993), die Sluijters' prenten omschrijft als ‘hoogtepunten van de satire in ons land’. Van Wessem gewaagt van de ‘briljante weergave van spontane gevoelens, waarin de verachting voor het onwaarachtige van lieden die het lot van duizenden bepaalden, en de eerlijke verontwaardiging over het verspillen van zoveel jeugd, een overheersende rol speelden.’
Rob Scholte heeft ongelijk in zijn veronderstelling dat de prenten vanaf 1919 voor het volk verborgen zijn gehouden. Ze zijn al vaak tentoongesteld, zij het nooit alle 77 tegelijk en - begrijpelijk - nooit zonder die van de twee andere tekenaars die prenten in De Nieuwe Amsterdammer publiceerden. Piet van der Hem en Willy Sluiter. Als L.J. (Leo) Jordaan in 1960 in Openbaar Kunstbezit een les wijdde aan de oorlogsprenten van Sluijters, is moeilijk vol te houden dat ze honderd jaar zijn doodgezwegen...
| |
De Nieuwe Amsterdammer
Jan Sluijters bleek al jong een grafisch talent. Als vijftienjarige HBS'er maakte hij litho's voor het Geïllustreerd Politienieuws, een sensatieblaadje dat misdaden reconstrueerde en verslag deed van opstootjes. Wanneer de redactie geen nieuws had, bedacht zij een voorval en moest de jonge Sluijters het op de lithosteen tekenen. Hij deed in 1904 mee aan een wedstrijd voor tekenaars van het satirische tijdschrift De Wore Jacob, met de Russisch-Japanse oorlog als verplicht onderwerp. Sluijters won niet, maar wel werd zijn prent ‘Perseus en Andromeda’ afgedrukt in De Wore Jacob van 16 juli 1904. Dat was dus zijn eerste oorlogsprent, tien jaar vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
De redactie van De Wore Jacob geloofde niet dat Sluijters een toekomst had als politiek tekenaar, wat op grond van die weinig geslaagde eersteling begrijpelijk is. Hij tekende in 1906 en 1907 een paar spotprenten voor de zieltogende Nederlandsche Spectator, maar stortte zich als grafisch kunstenaar vooral op het illustreren van boeken en het maken van affiches. De stilistische overeenkomst tussen de affiches die hij tijdens en na de Eerste Wereldoorlog maakte en zijn oorlogsprenten is opvallend. Geen wonder, want Sluijters was een expressionist in al zijn grafische werk.
Sluijters begon serieus spotprenten te maken vanaf 1915, en wel voor het weekblad De Nieuwe Amsterdammer. Henri Wiessing (1878-1961) had na zijn ontslag als hoofdredacteur van De Amsterdammer in 1914 zijn eigen blad opgericht, dat hij toepasselijk De Nieuwe Amsterdammer noemde. Tekenaar Johan Braakensiek bleef bij De Amsterdammer. Wiessing vertelt in zijn autobiografie Bewegend Portret veel over zijn nieuwe radicale blad, maar weinig over de tekenaars. Hij vond het jammer dat Braakensiek niet meeging, omdat die populaire tekenaar een groot publiek trok. Diens afwezigheid schiep echter de gelegenheid om jonge talenten binnen te halen als Piet van der Hem (1885-1961), die destijds bekend stond als een modern kunstenaar.
Jan Sluijters, ‘Oorlogken is jarig’. De Nieuwe Amsterdammer nr.31, 31 juli 1915.
Jan Sluijters, ‘De eeuwige post aan de grenzen’: de gemobiliseerde Nederlandse soldaten zijn doodgegaan van verveling. De Nieuwe Amsterdammer nr. 33, 14 augustus 1915.
Jan Sluijters kwam er iets later bij. Toen Van der
| |
| |
Hem in 1915 met vakantie wilde, viel Sluijters op zijn verzoek voor hem in. Van der Hem vond het na zijn vakantie bezwaarlijk om iedere week een prent te maken, waarop Sluijters voor het weekblad bleef tekenen. Van der Hem introduceerde ook de schilder en illustrator Willy Sluiter (1873-1949) bij De Nieuwe Amsterdammer. De drie kunstenaars hadden een verwante stijl, stimuleerden elkaar en vulden elkaar aan. Geen van drieën was voor het dagelijks brood afhankelijk van het maken van spotprenten. Wiessing noemt hun prenten terecht ‘anti-oorlogsplaten’, maar laat het daarbij in zijn lange hoofdstuk over De Nieuwe Amsterdammer. Van hem hoeven we dus geen inzicht te verwachten in de beweegredenen en gevoelens van Sluijters.
| |
Stellingname of vakmanschap?
Als expressionist behoorde Sluijters tot een kunststroming die erop was gericht emoties tot uitdrukking te brengen. Hij was in Parijs onder de indruk geraakt van de manier van tekenen van Pierre Bonnard en Félix Valloton, beiden belangrijke grafische kunstenaars. Hij nam van hun manier van werken vooral de verbinding tussen symboliek en decoratie over. Die combinatie valt ook op in zijn oorlogsprenten, die overigens beter politieke prenten kunnen heten: ze behandelen ook andere onderwerpen, zoals de Russische Revolutie van 1917. Evenals Rob Scholte en Ralph Keuning vroegen de tijdgenoten zich al af of Sluijters de spotprenten zag als een uitlaatklep voor zijn politieke opvattingen. In zijn schaarse interviews deed de kunstenaar daarover geen enkele uitspraak. Ook elders blijkt niets van een politieke stellingname, evenmin trouwens bij Piet van der Hem en Willy Sluiter.
Willy Sluiter, ‘Naar het Vredespaleis’. In de hoop op vrede gaat de schoonmaakster alvast aan de slag. De Nieuwe Amsterdammer nr. 105, 30 december 1916.
Kurt Löb, kenner bij uitstek van Sluijters' grafische werk, acht het waarschijnlijk dat hij als grafisch vakman het maken van de grote tweekleurige litho's zag als een technische en artistieke uitdaging. Hij veronderstelt dat Wiessing de drie kunstenaars engageerde, omdat hij wist dat ze uitstekende grafici waren met een expressionistische stijl. Löbs opvatting werd in 2006 gesteund door negen Groningse studenten, die een tentoonstelling maakten van de politieke prenten van het trio. In hun catalogus verwoorden ze die nuchtere interpretatie als volgt: ‘De kunstenaars van De Nieuwe Amsterdammer klaagden de gruwelen van de oorlog in algemene termen aan. Zij deden dat, zonder een heel uitgesproken standpunt in te nemen voor het ene of het andere kamp. Hierdoor konden zij erop rekenen dat hun prenten een groot publiek zouden aanspreken en nauwelijks aan actualiteit zouden inboeten. Ook de mensen van nu zullen zich kunnen vinden in de felle aanklacht tegen cynisch machtsmisbruik en grof geweld, waarvoor Jan Soldaat moet opdraaien en waarvan vooral onschuldige burgers het slachtoffer zijn.’
Piet van der Hem, ‘Het begin van het derde oorlogsjaar’. De Nieuwe Amsterdammer nr. 83, 29 juli 1916.
Het viel de studenten op dat Van der Hem en Sluiter na de oorlog ophielden met het tekenen van politieke prenten. Wellicht inspireerden de gebeurtenissen in de wereldpolitiek hen niet meer, of voelden ze zich niet thuis bij het radicale linkse gedachtegoed van Wiessing. Sluijters ging na 1918 wel door bij De Nieuwe Amsterdammer. Hij was altijd ‘de kunstenaar’ van het stel geweest, meer bezig met het beeldende aspect van zijn
| |
| |
‘Onze teekenaars aan het werk.’ Fotocollage in Het leven, ca. 1920. Bijzondere Collecties van de UvA.
| |
| |
prenten dan met de inhoud. Hij was, volgens de studenten, tot het drukken toe betrokken bij de productie van zijn prenten, omdat hij wilde dat ze werden zoals hij ze bedoeld had. Uit het feit dat hij voor Wiessing bleef tekenen maken ze op dat voor hem de inhoud minder belangrijk was dan de vorm.
Charles Philipon in zijn perenkeuken: ‘À quelle sauce la voulezvous?’ La Caricature 162 (1813), p. 339. Bibliothèque nationale de France, Parijs.
| |
Perenkeuken
Die opvatting wordt gesteund door de praktische gang van zaken op de redactie. Wiessing zette de wekelijkse prentenvergadering van De Amsterdammer voort bij zijn nieuwe blad. Op die vergaderingen stelden hij en zijn redacteuren het onderwerp van de volgende prent vast en overlegden welke gevoelens die moest uitdrukken. De vergadering werd ook bijgewoond door de tekenaar van dienst. Dat kon Sluijters zijn, maar ook Piet van der Hem, wiens 93 prenten even fel waren, of Willy Sluiter, wiens 43 bijdragen wat anekdotischer waren. De tekenaar luisterde en maakte eventueel een schets die hij later op de steen bracht.
Deze manier om een politieke prent voor te bereiden heeft zijn oorsprong in het negentiende-eeuwse Franse satirische weekblad La Caricature. Hoofdredacteur Charles Philipon had bedacht dat zijn tekenaars, onder wie Honoré Daumier, koning Louis Philippe steevast als een peer moesten afbeelden. Aangezien die peer veelvuldig voorkwam op de spotprenten in het blad, werd de wekelijkse prentenvergadering aangeduid als ‘de Perenkeuken’. De satirische cuisine van Philipon en consorten leverde een wezenlijke bijdrage aan de ondergang van de Juli-monarchie in 1848.
Evenals de tekenaars van La Caricature was Sluijters als grafisch vakman in staat vorm te geven aan de gevoelens, die het blad volgens de redactie moest uitdragen. Het lijkt daarom waarschijnlijk dat de woede en het politieke engagement die hij toonde de sentimenten waren van Wiessing en zijn redacteuren, of althans de sentimenten die ze verbeeld wilden zien. De tekenaar gaf op professionele wijze vorm aan hun wensen. Zij wilden dat een politieke prent deed wat L.J. Jordaan in Openbaar Kunstbezit omschreef als het op bondige wijze vormgeven van de gevoelens van het publiek, in dit geval dus de lezers van het weekblad.
| |
Meer oorlogsprenten
Sluijters en zijn twee collega's waren niet de enige Nederlandse prentenmakers die de Eerste Wereldoorlog in beeld brachten. Louis Raemaekers deed hetzelfde in De Telegraaf en Albert Hahn in De Notenkraker, de wekelijkse bijlage van de sociaaldemocratische krant Het Volk; L.J. Jordaan tekende in Het Leven en ook in De Notenkraker, terwijl Johan Braakensiek wat bravere prenten maakte voor De Amsterdammer. In het pro-Duitse weekblad De Toekomst, door Raemaekers spottend Tukomst genoemd, tekenden Arie Marinus (Ties) Luijt en Anton van der Valk, beter bekend als Ton van Tast, die in 1904 de wedstrijd van De Ware Jacob had gewonnen.
Opvallend is dat de prenten van Raemaekers in De Telegraaf fel anti-Duits waren, in overeenstemming met de redactionele opstelling van die krant. Sluijters en zijn collega's daarentegen keerden zich tegen de oorlog en de gruwelen daarvan, maar hielden zich aan de neutrale redactionele lijn van De Nieuwe Amsterdammer. Hetzelfde gold voor Hahn en De Notenkraker. Ook trokken in beide ‘linkse’ bladen de prentenmakers alle registers open om de wandaden van de strijdende partijen aan de kaak te stellen. Zeker wanneer zo'n wandaad het neutrale Nederland trof, zoals de torpedo die in 1916 de ‘Tubantia’ tot zinken bracht, maar zelfs dan waren de tekenaars voorzichtig in het kiezen van partij tegen de dader.
Terug naar de catalogus van De Fundatie. Hans van Lith, die in zijn inleiding veronderstelt dat Sluijters' eigen politieke opvattingen op zijn minst aansloten bij het gedachtegoed van De Nieuwe Amsterdammer, heeft alle 77 prenten van een duidelijke historische achtergrond voorzien. Misschien was enige redactie van de inleiding van Rob Scholte nuttig geweest, want het is onjuist om prins-gemaal Hendrik op te voeren als ‘monarch’. Onjuist is ook zijn stelling dat Nederlandse soldaten in 1914-1918 de grenzen bewaakten om oorlogsvluchtelingen buiten te houden. Nederland heeft tijdens de oorlogsjaren ongeveer een miljoen Belgische vluchtelingen opgevangen, waarvan enkele duizenden in het Noord-Brabantse Uden. Dat wordt daar volgend jaar herdacht met een tentoonstelling, waarop ook prenten van Jan Sluijters, Piet van der Hem en Willy Sluiter te zien zullen zijn...
| |
Zie ook
Max Arian, ‘Wanhoop in twee kleuren. De oorlog in 1916’, De Groene Amsterdammer, 24 februari 2006 |
[Agnes Baas e.a ]. Bespotrelijk. Spotprenten ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. De Nieuwe Amsterdammer, Groningen, Instituut voor Kunst- en Architectuurgeschiedenis van de RUG, 2006 |
[Ad van der Blom e.a.], Jan Sluijters, Oorlogsprenten, affiches, boekillustraties. Tentoonstellingscatalogus; Amsterdam, Kunsthistorisch Instituut van de UvA, 1974 |
Ad van der Blom, Tekenen dat het gedrukt staat. 500 jaar grafiek in Nederland. Amsterdam, Kosmos, 1978 |
L.J. Jordaan, ‘Jan Sluijters (1881-1957), politieke prent’, Openbaar Kunstbezit jrg. 4 (1960) nr. 34 |
Kurt Löb, Jan Sluijters, Boekillustraties, politieke prenten, affiches, Venlo. Van Spijk, 1981 |
C.H. Slechte, ‘Jan Sluijters (1881-1957) als politiek tekenaar’. De Boekenwereld 4 (1987-88), nr. 4. p. 113-134 |
Cornelis Veth, Geschiedenis van de Nederlandsche caricatuur en van de scherts in de Nederlandsche beeldende kunst, Leiden, Sijthoff, 1921 |
Koos van Weringh, Altijd op de loer. Hef beeld van Duitsland in de Nederlandse karikatuur 1871-2005. Amsterdam, Mets & Schilt, 2005 |
J.N. van Wessem, Jan Sluijters, Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1966 |
H.L.P. Wiessing. Bewegend portret: levensherinneringen. Amsterdam. Moussault, 1960 |
H. Winkel, De Ware Jacob, spotblad uit het begin van de twintigste eeuw. Zutphen, Walburg Pers, 1986 |
|
|