rechterpagina Striptease: het lijk ontdoet zich van zijn huid. Julius Casserius. Tabulae anatomicae LXXIIX, omnes novae nec ante hac visae, Venetië 1627.
Meer striptease: het lijk ont(k)leedt zichzelf.
Tot het einde van de achttiende eeuw had de anatomie weinig invloed op de medische praktijk. Anatomen waren academische prima donna's die indruk maakten in hun theaters, maar nauwelijks daarbuiten. De medische wetenschap was hoogstens onderhevig aan theoretische modes die voor de patiënt vervelend konden uitpakken - als hij de pech had rijk genoeg te zijn om de dokter te kunnen betalen. Maar gelukkig waren de meeste voorgeschreven medicijnen onschuldig, zoals kruiden of gedroogde en fijngemalen adder. Chirurgie was vóór 1800 een ruw vak dat beoefend werd door slagers met een vaste hand en een ziel van ijzer, die simpele ingrepen uitvoerden zoals het afzetten van een been of het verwijderen van nierstenen.
Dat veranderde allemaal tijdens de Franse Revolutie. Chirurgijns werden artsen die grondig werden onderwezen in de anatomie door vrijwel dagelijks in lijken te snijden. Het beroep kreeg status en daarmee begon een tragedie die bijna honderd jaar zou duren. We hoeven maar te denken aan de strijd van Semmelweis om de meest elementaire hygiëne ingevoerd te krijgen. Door het koppige verzet tegen elementaire maatregelen als het wassen van handen stierven ontelbare vrouwen in het kraambed. De kans om levend uit een ziekenhuis te ontsnappen nam in de negentiende eeuw drastisch af. Aanvankelijk door onwetendheid, later door hardnekkige koppigheid, veroorzaakt door blinde eigenwaan - een eigenschap waar de medische stand ook tegenwoordig wel eens last van heeft.
Artsen waren verantwoordelijk voor onvoorstelbaar en nodeloos lijden. Dat begon op de snijtafel waar lijken werden ontleed die, tot verdriet van de nabestaanden, uit graven waren gestolen of door moordenaars waren aangeleverd. Voordat algehele verdoving rond het midden van de negentiende eeuw gangbaar werd, werden patiënten op de operatietafel gemarteld, soms zelfs doodgemarteld. Het is opvallend maar niet opmerkelijk dat de eigendunk van de academische medicus in diezelfde periode tot ongekende hoogte steeg - niet ondanks, maar dankzij de offers die door de zieken werden gebracht. Zo lijkt de negentiende-eeuwse kliniek nog het meest op een Incatempel, een offerplaats voor de wetenschap, compleet met hogepriesters die geen weerwoord dulden.
Was al die anatomische kennis die eeuwenlang werd verzameld dan helemaal zinloos? Natuurlijk niet. Zelfs nutteloze kennis vindt vaak een toepassing, maar dan op een heel ander terrein. En het is aannemelijk dat we zonder Vesalius geen Descartes hadden gehad, zonder Descartes geen Spinoza en zonder Spinoza geen Verlichting. Echte vooruitgang is (in tegenstelling tot namaak) meestal het gevolg van tegenspraak. Veel mensen denken dat wetenschap begint met de vraag ‘Waarom?’ Maar de echte vraag is ‘Hoezo?’ - hoe gehaat de vragensteller zich daarmee ook maakt. Om die vraag te kunnen stellen moet er een aanleiding zijn. En niets nodigt daartoe meer uit dan pseudo-kennis die gekleed gaat in het feestgewaad van maatschappelijke waardigheid.