De Boekenwereld. Jaargang 30
(2014)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
Hans Borrebach (1903-1991) was ruim zestig jaar werkzaam als illustrator. Zijn vroegst bekende werk verscheen in 1924 en in 1987, op de leeftijd van 84 jaar, publiceerde hij de door hem geschreven en getekende pornografische strip Het meisjesinternaat. Het aantal boeken dat hij illustreerde of van een omslag voorzag is niet te overzien. Dit artikel is dan ook hoogstens bedoeld om de lezer een indruk te geven van zijn werk. En dat omvatte veel meer dan de talloze omslagen van meisjesboeken waaraan hij zijn bekendheid ontleende.
Omslag van een catalogus van sportartikelen van de firma Carl Dertig En Amsterdam, 1937-38. Collectie Henk Hersevoort, Wageningen.
Omslag van Thuis. Tijdschrift gewijd aan de inrichting der woning, negende jaargang, nr. 41 (mei 1937). Het blad was een uitgave van het Haagse meubelbedrijf H. Pander en Zn. Collectie Trees van Haaren, Utrecht.
| |
‘Mondain’Borrebach was geboren en getogen in Den Haag en bleef er zijn hele leven wonen. Hij werd opgeleid aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten, waar hij bouwkunde studeerde en later zelf tekenles gaf. Vanaf het begin van zijn carrière deed hij veel reclamewerk, voor uiteenlopende bedrijven als Philips, Telefunken, Carl Denig, BSA, Solex en De Bijenkorf. Hij was lid van het Genootschap voor ReclameGa naar eind1 en ontwierp advertenties die verschenen in het Nieuwsblad voorde boekhandel, De auto en andere bladen. Voor de Haagsche Post verzorgde hij regelmatig middenpagina's met fraaie modetekeningen, Zijn werk heeft voor de begrippen van die tijd een opmerkelijke moderniteit. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de omslagen die hij in de jaren dertig tekende voor Thuis. Tijdschrift gewijd aan de inrichting der woning. Eveneens vanaf het begin van zijn loopbaan leverde hij bijdragen aan ‘mondaine’ bladen met een erotische inslag, zoals Lili, Pan, Astra en De zwarte kat. Voor Pan. Mondain humoristisch weekblad (1923-1930) maakte hij pikante tekeningen, vooral in de eerste twee jaargangen. De Lili voorzag hij van soortgelijke illustraties en van een paar omslagen. Beide tijdschriften waren voor de toenmalige begrippen behoorlijk schokkend - ze bevatten naaktfoto's, contactadvertenties en reclames voor ‘gummiwaren’, lustversterkende middelen en massagesalons. Aan Lili was slechts een kortstondig bestaan beschoren. Het blad verscheen in 1924 met de ondertitel Mondain weekblad voor iedereen, wat een maand later veranderde in Mondain humoristisch satirisch maandblad. Waarschijnlijk is alleen in 1924 een beperkt aantal nummers verschenen, eerst als week- en daarna als maandblad. Borrebach leverde ook tekeningen aan Het mondaine weekblad, dat naar vorm en inhoud een voortzetting lijkt van Lili. In 1976 beweerde hij in een interview dat hij in 1923 ‘de eerste Nederlander was die een sexblaadje op de markt durfde te brengen’. Hij refereerde aan Het mondaine weekblad, maar haalde vermoedelijk titels en jaartallen door elkaar: het eerste nummer van dat blad verscheen pas in januari 1925. Naar hij suggereerde was Het mondaine weekblad (mede) een uitgave van hemzelf. Het werd kort na verschijning uit de handel genomen en ‘zodoende werd ik ook de eerste Nederlander bij wie pornobladen in beslag genomen werden.’Ga naar eind2 Voor het minder aanstootgevende Astra maakte Borrebach in de jaren 1926-1938 regelmatig tekeningen. Ook dit was een ‘mondain’ blad met foto's van filmsterren, al dan niet in badkostuum. Tot de medewerkers behoorden onder meer Willy Corsari (pseudoniem van Wilhelmina Angela Douwes-Schmidt, 1897-1998), naderhand een veelgelezen schrijfster, en Ivans (pseudoniem van Jakob van Schevichaven, 1866-1935), een van de eerste Nederlandse detectiveschrijvers. Borrebach was ook medewerker van Mondain Den Haag, dat tussen 1928 en 1931 drie jaargangen beleefde. Ook dit blad was ‘mondain’ zonder erotisch te zijn. | |
MeisjesboekenDe erotiek ontbrak eveneens op Borrebachs omslagen voor meisjesboeken. Het genre waarin hij zich specialiseerde moest een onschuldig levensgevoel voor ‘bakvissen’ uitdragen - verliefdheid kon door de beugel, seks niet. De fameuze Zomerzotheid van Cissy van Marxveldt | |
[pagina 24]
| |
(pseudoniem van Setske de Haan, 1889-1948) was een van de eerste romans voor jongedames die hij illustreerde. Het boek verscheen in 1927 bij uitgeverij Valkhoff in Amersfoort, waarvoor hij de volgende jaren vaker werkte. In de jaren veertig bracht Loosjes in Haarlem herdrukken uit van de Joop ter Heul-reeks van dezelfde schrijfster, met nieuwe stofomslagen en soms ook banden van Borrebach. De boeken van Van Marxveldt kwamen in de jaren vijftig terecht bij uitgeverij Westfriesland in Hoorn en kregen daar een nieuw stofomslag van Borrebach, meestal een afbeelding van een bakvis met een tennisracket, een roeispaan of een ander aan de inhoud ontleend attribuut. Voor dezelfde uitgever voorzag hij vrijwel alle delen van de Zonnereeks ‘voor het oudere meisje’ van stofomslagen, banden en (soms) illustraties. Elk jaar verschenen in die serie vier delen, geschreven door auteurs als Hella Jansonius, Miep Kuijpers, Netty Koen-Conrad en niet te vergeten Leni Saris. Ook na het aflopen van de Zonnereeks bleef Borrebach voor Westfriesland tekenen, tot diep in de jaren zestig. Zo voorzag hij vrijwel de gehele pocketserie Witte Raven - veelal herdrukken van de Zonnereeks - van omslagen, evenals de jeugdboeken in de Jonge Harten-reeks. Daarnaast tekende hij in de jaren zestig de omslagen voor een reeks jeugdpockets van Kluitman in Alkmaar. Westfriesland en Kluitman waren de belangrijkste afnemers van zijn werk, maar hij bediende ook christelijke firma's als Callenbach in Nijkerk en Kok in Kampen. Inhoudelijk had hij weinig affiniteit met hun fonds, maar dat was geen bezwaar. Voor Uitgeverij La Rivière & Voorhoeve paste hij in de jaren vijftig de collagetechniek toe in omslagen: een gemonteerde foto in een getekende omgeving. Al in de jaren veertig had hij met die techniek geëxperimenteerd in een reeks meisjesboeken van Kluitman, Op de stofomslagen stonden gefotografeerde meisjesportretten die door Borrebach werden voorzien van belettering, terwijl hij ook de banden ontwierp. De foto's waren meestal niet van zijn hand, maar voor Van Holkema & Warendorf ontwierp hij in de jaren vijftig vele omslagen met foto's die hij zelf maakte in zijn fotostudio. Nadat hij twintig jaar lang meisjesboeken had geïllustreerd, waagde Borrebach zich ook aan het schrijven daarvan. Hoewel hij zich niet kon meten met gevierde schrijfsters als Leni Saris of Netty Koen-Conrad, verschenen tot het einde van de jaren zeventig ongeveer twintig meisjesboeken van zijn hand. Vaak speelden ze in de wereld van reclame, fotografie en beeldende kunst, die hem vertrouwd was. Het eerste boek dat hij zowel schreef als illustreerde was Madeleine erft een kostschool, dat in 1947 verscheen bij de Nederlandsche Boekenclub. | |
Jongensboeken en detectives
Vier van Borrebachs honderden ontwerpen voor meisjesboeken. Boven: Hellen Randers, Was ik maar een jongen, Alkmaar, Gebr. Kluitman, 1933; Hans Borrebach, Onder: Close-up van Greet, Hasselt, Heideland, [1958];
Een nieuwe ‘job’ voor Babarina, Haarlem, Boom-Ruygrok, 1948; Dita Trio, Ellen Schöler, Barbara. Roman van een jong huwelijk, Nijkerk, G.F. Callenbach, [1963]. Collectie Trees van Haaren, Utrecht. Het zwaartepunt lag bij meisjesboeken, maar Borrebach verzorgde ook omslagen en illustraties van jongensboeken. Gewoonlijk verschenen die bij dezelfde uitgevers - Valkhoff, Van Goor, Westfriesland en Kluitman. Voor Van Goor tekende hij al in 1930 het fraaie omslag van De Uruguees, gesitueerd in het nieuwe Olympisch Stadion in Amsterdam. Eveneens bij Van Goor verschenen boeken met omslagen waarop hij zich uitleefde in ‘jongensachtige’ dingen als vliegtuigen, auto's en raket- | |
[pagina 25]
| |
ten. Voor Kok illustreerde hij de jongensboeken van Johan Hidding in de zogenaamde Raketreeks, voor Callenbach die van Klaas van der Geest. Voor uitgeverij Foreholte tekende hij in 1958-59 de banden voor de Frank Distelserie van Arie van der Lugt. Al in de jaren dertig verzorgde hij voor Kluitman de Swiebertje-reeks voor jonge kinderen, geschreven door J.H. uit den Boogaard. De olijke landloper en zijn dorpsgenoten zouden veel later nationale bekendheid krijgen dankzij de televisieserie. Aan het begin van zijn loopbaan tekende Borrebach ook verscheidene omslagen voor detectiveromans, zoals de door Bruna uitgegeven boeken van Ivans. Voor dezelfde uitgeverij maakte hij in 1936 een stofomslag voor Max Mill, detective, geschreven door F. de Sinclair (pseudoniem van August Herman van der Feen, 1873-1953). Van 1928-1932 illustreerde hij in de Favoriet. Geïllustreerd maandblad voor de koloniën feuilletons van George Goodchild en E. Phillips Oppenheim over de detectives Robert McLean en Benskin. Veel later, rond 1960, pakte hij deze ‘criminele’ draad weer op in zijn omslagontwerpen voor pockets in de Middernacht-serie van uitgeverij De Steenuil in Hoorn.
Band van Ivans (=Jakob van Schevichaven), De uitgestrekte hand. Uit het leven van Geoffrey Gill, detective. Derde Geoffrey Gillserie, nr. 4. Utrecht, A.W. Bruna, [1934]. Collectie Trees van Haaren Utrecht.
| |
MengelwerkAfgezien van ‘mondaine’ en erotische bladen werkte Borrebach mee aan talloze kranten en tijdschriften. Een paar werden al in het voorbijgaan genoemd - de Favoriet, het woninginrichtingsblad Thuis en De Haagsche Post. Voor jeugdbladen als Zonneschijn, Stavost, Voor 't jonge volkje, Meisjesleven en Op den Uitkijk maakte hij illustraties en omslagen. Incidenteel tekende hij voor het Haagse dagblad Het Vaderland en in 1934 verscheen een reeks tekeningen van hem in het zaterdags bijvoegsel van het Algemeen Handelsblad. Voor Panorama tekende hij tussen 1940 en 1942 enige omslagen. Ook aan tijdschriften als De motor en De kampioen leverde hij in de jaren twintig en dertig incidentele bijdragen. Tot en met 1947 - met uitzondering van de laatste oorlogsjaren, toen het blad niet verscheen - was hij een vaste medewerker van De auto, het orgaan van de Koninklijke Nederlandsche Automobiel Club. Hij maakte niet alleen veel tekeningen voor het blad - vaak paginagrote cartoons -, maar schreef ook door hemzelf geïllustreerde artikelen. Gewoonlijk gingen die over de kleding die voor automobilisten en autotoeristen was aan te bevelen. Voor de toenmalige begrippen was De auto een glossy die een modern en dynamisch levensgevoel uitdroeg. Borrebach schreef vaker over kleding, zijn modebijdragen aan de Haagsche Post kwamen al ter sprake. Geregeld ontwierp hij ook omslagen van brochureachtige uitgaven, bijvoorbeeld van het Nederlands verkeersbureau. Een brochure over verkeersregels met de titel Hoe is 't ook weer kreeg een omslag dat doet denken aan zijn meisjesboeken.Ga naar eind3 Om nog een paar dwarsstraten te noemen: hij verzorgde boeken over opvoedkunde, de natuur, het weer, sport, schaken, koken en biljarten. Curieuze voorbeelden zijn het voorlichtingsboek Stippellijnen in het seksuele teven voor meisjes van 13-18 jaar van de arts H. de Ranitz (met een pendant voor jongens) en de overheidsuitgave Agriculture aux Pays Bas, in 1937 uitgegeven door het Ministerie van Landbouw. Bij dat laatste boek voorzag hij een band van Fré Cohen van een stofomslag. Borrebach was niet alleen een allround illustrator, hij was ook een bekwame fotograaf. Hij had een eigen fotostudio en publiceerde vanaf de late jaren zestig bij uitgeverij Veen verscheidene fotoboeken, met handige tips voor de beginnende en gevorderde fotograaf. Dankzij de vernieuwingen in de fotografie beleefden de boeken, met foto's van de auteur, regelmatig gewijzigde herdrukken. Om de markt niet te overvoeren met fotoboeken van zijn hand publiceerde hij een aantal onder de pseudoniemen ‘Han Herckenrath’ en ‘Carl Bondam’. In zijn beginjaren experimenteerde hij een paar keer met stripachtige illustratietechniekenGa naar eind4, maar pas na de oorlog maakte hij echte strips. In 1946 en 1947 tekende en schreef hij voor de Delftsche Uitgeversmaatschappij een tiendelige serie over het personage Jan Plezier, bedoeld voor kleine kinderen. Gelijktijdig verscheen de kinderstrip Swippie de Zeeman in het blad Veritas, eveneens van Delftse origine. Minder onschuldig was een tweetal futuristische strips met in de hoofdrol Frank Moore, een ‘epos van strijd, avontuur, heldenmoed en liefde’, geënt op de Amerikaanse held Flash Gordon. De seksuele, her en der sado-masochistische connotaties maakten deze | |
[pagina 26]
| |
stripverhalen minder geschikt voor jeugdige lezertjes. De serie kwam niet verder dan twee deeltjes, mede doordat de overheid aan het einde van de jaren veertig een hetze voerde tegen onzedelijk geachte beeldromans. In de jaren zestig tekende Borrebach een pornografische strip, die jaren op de plank bleef liggen. Pas in 1987 - de auteur was toen 84 - was uitgeverij Sombrero bereid Het meisjesinternaat in zijn zwarte reeks uit te geven. Het aangekondigde vervolg Juffrouw Claudia zou niet meer verschijnen.
Omslag van Borrebach voor brochures van de Koninklijke Nederlandsche Automobiel Club In Den Haag: Motoring in Holland (zesde druk, 1938), Collectie Trees van Haaren, Utrecht.
Peter Andriesse, Zuster Belinda en het geheime leven van dokter Dushkind, Amsterdam, De Bezige Bij, 1971. Deze persiflage van een doktersroman is tevens een sleutelroman, waarin de personages namen hebben van destijds bekende sigarettenmerken. Borrebachs bandontwerp is een persiflage op de meisjesboeken die zijn handelsmerk waren. Bijzondere Collecties van de UvA.
Hans Borrebach, Het meisjesinternaat, Amsterdam, Sombrero, 1987. Collectie Steef Stijsiger, Utrecht.
| |
Meer seksBorrebach schrok in zijn werk niet terug voor erotiek en hield er een vrijgevochten levensstijl op na. Hij was een overtuigd nudist en de seksfeestjes in zijn huis waren berucht. In de brave meisjesboeken die hij schreef of illustreerde moest hij zich inhouden, maar zijn fotoromans lardeerde hij graag met erotische foto's. Schaamhaar mocht niet zichtbaar zijn, vertelde hij in een interview in Vrij Nederland in 1969 - dat moest worden geretoucheerd, anders werd het werk geweigerd door keurige uitgevers. De vrijere tijdgeest van de jaren zestig en zeventig liet Borrebach niet onberoerd. Het Meisjesinternaat kwam al ter sprake en bovendien publiceerde hij een paar pornografische romans bij uitgeverijen als De Vrije Pers en Joachimsthal. Naar eigen zeggen leverde hij bijdragen aan seksbladen als Chick en Candy, maar die zijn anoniem en moeilijk te traceren. In de pornoblaadjes Rosie en Missie verschenen stukken van zijn hand over naaktstranden. In zijn nadagen schijnt hij gewerkt te hebben aan een seks-encyclopedie, maar het lukte hem niet daarvoor een uitgever te vinden. Dat vertelde hij althans aan bezoekende journalisten. Hij liet zich tegenover hen ontvallen dat hij van plan was een autobiografie te schrijven, maar ook in dat voornemen bleef hij steken. | |
FilmafficheVoor zover bekend meldde Borrebach zich tijdens de bezetting niet aan bij de Kultuurkamer. Zijn productie nam af tijdens de oorlogsjaren, maar dat had ook te maken met het feit dat er minder boeken uitkwamen. Hij deed werk voor vaste opdrachtgevers als Kluitman en Van Goor en verzorgde voor uitgeverij Boot in Rijswijk een paar banden en boekomslagen. Voor Panorama tekende hij enige omslagen, evenals voor Succes. Nederlands efficiency maandblad. Volgens onderzoeker Gerard Groeneveld werd Borrebach door het Algemeen Reclame Instituut ECVO aangetrokken om het beruchte affiche te ontwerpen voor de Nederlandse editie van de Duitse propagandafilm Jud Süss. De ECVO, opgericht in maart 1941, kreeg in de zomer van dat jaar deze propaganda-opdracht van uitgeverij De Schouw, die rechtstreeks onder het Departement van Voorlichting en Kunsten viel. De ECVO trok een rookgordijn op rond de productie van het affiche, maar volgens Groeneveld werd het gemaakt door Borrebach. Daar staat tegenover dat de Bijzondere Rechtspleging de tekenaar na de oorlog met rust liet en dat Adriaan Venema hem niet vermeldt in zijn standaardwerk Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie. Wel vond ik in het eerste | |
[pagina 27]
| |
nummer van het kortstondige tijdschrift De boekenschouw van het nieuwe Europa (1941), uitgegeven door De Schouw, een tweetal tekeningen van zijn hand bij een kort verhaal getiteld ‘Boekendieven’. Zijn twee tekeningen in een schimmig blaadje van een foute uitgeverij een bewijs van Duitsgezindheid? Een affiche voor zeep uit 1944, met een klein meisje in een tobbe, is evenmin afdoende om die verdenking te staven. Of was Borrebach opportunistisch genoeg om zich uit louter financiële motieven te lenen voor de schnabbel van het filmaffiche? Dat laatste is denkbaar, al ontbreekt een doorslaggevend bewijs voor zijn betrokkenheid. Het affiche is ongesigneerd, in tegenstelling tot al zijn andere werk. De vormgeving past niet bij zijn tekenstijl en vloekt met de rest van zijn oeuvre. Opmerkelijk is ook dat het affiche in tegenspraak lijkt met zichzelf. De Nederlandse versie met de titel De eeuwige jood is geënt op de Duitse, maar doet denken aan een karikatuur of persiflage daarvan. De tekenaar trekt het antisemitisme in het belachelijke - rapporteurs meldden dat NSB-ers zich ergerden aan de monsterlijke jood en ook de partijleiding betoonde zich weinig gelukkig met de overdrijving. De propaganda dreigde een averechts effect te hebben op bioscoopgangers. Nader onderzoek moet uitwijzen of Borrebach werkelijk de maker was en welke motieven daaraan ten grondslag lagen.Ga naar eind5 | |
EpiloogDe totale hoeveelheid boeken die hij tussen 1924 en 1987 verzorgde valt amper vast te stellen. Meer dan tachtig uitgevers maakten gebruik van zijn tekentalent. De losse, grove stijl die hij in zijn beginjaren hanteerde, vooral in de ‘mondaine’ bladen, veranderde in de verfijnde techniek van zijn omslagen uit de jaren vijftig, die op haar beurt in de jaren zestig volgens sommigen ‘veramerikaanste’. Borrebach was een opportunist met een zakelijke inslag. ‘Ík schrijf alleen maar boeken als ik er opdrachten voor krijg. Met een voorschot. Tenslotte ben ik zakenman’ merkte hij op in een interview in 1969. En over zijn werk: ‘Alles wat in doe is lopende band-werk: een omslag inclusief belettering teken ik in twee uur. [...] Zoiets als een artistiek geweten ken ik niet, [..] in zoverre dat ik als iemand een poepflauw ding van me wil hebben [ik] er niet aan begin. Maar voor de rest doe ik alles - je kunt het zo gek niet bedenken of ik heb het wel gedaan.’Ga naar eind6 Nadat in het begin van de jaren zeventig een einde was gekomen aan zijn activiteit als illustrator, nam de aandacht voor zijn werk af. Een enkele keer dook hij even op uit de anonimiteit, bijvoorbeeld toen hij in 1985 een omslag maakte voor een speciaal nummer van het NVSH-blad Sekstant over liefde, hartstocht en ontrouw. In 1987 verzorgde hij de omslag van een nummer van Opzij waarin - hoe kon het anders - aandacht werd besteed aan Cissy van Marxveldt.
Enkele jaren na zijn overlijden in 1991 organiseerde het Letterkundig Museum in Den Haag een tentoonstelling van zijn werk, begeleid door de publicatie van een Schrijversprentenboek. De aandacht lag grotendeels bij zijn tekeningen voor meisjesboeken, met voorbijzien van de diversiteit van zijn oeuvre. Recentelijk lijkt er sprake van een zekere herleving. Uitgeverij Contact gebruikte voor Het hemelse gerecht van Renate Dorrestein het omslag dat hij in 1956 ontwierp voor Eén van ons van Miep Kuijpers. Heruitgaven van Van Marxveldt en Saris verschenen met omslagen van zijn hand.
Affiche van de film De eeuwige jood, 1941. Collectie NIOD, Amsterdam.
In 1999 ontwierp kunstenaar Joost Veerkamp voor zijn postzegelalbum - een langlopend kunstproject met postzegels van eigen hand - vier zegels met boekomslagen van de fictieve tekenaar Hans Modderan. Onder het motto ‘Hij is niet dood, maar moddert aan’ ontleende Veerkamp zijn inspiratie aan Borrebach. Hij baseerde zijn ontwerp op diens meisjesboeken en combineerde in zijn ontwerp nostalgie en persiflage. Soms duikt het gerucht op dat Borrebachs werk gemaakt is door twee verschillende kunstenaars die zich van zijn naam bedienden. Dat zou volgens sommigen een verklaring bieden voor het stijlverschil tussen zijn vroegere en latere werk. Het is de vraag of je een dubbelganger nodig hebt om dat verschil te verklaren - Borrebach was een alleskunner.
Met dank aan Trees van Haaren (Utrecht) en Henk Hersevoort (Wageningen). Voor het artikel is gebruik gemaakt van materiaal uit het Letterkundig Museum in Den Haag en de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. Zie ook Aafke Boerma e.a., Babs' bootje krijgt een stuurman. De meisjesromon en illustrator Hans Borrebach, Schrijversprentenboek 37 (Amsterdam, Querido, 1995); CISO Stripgids 3 (1976), nr. 4, gewijd aan Borrebach (Breda, Brabantia Nostra, 1976); Joan Hemels en Renée Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland. Bron van kennis en vermaak, lust voor het oog. Bibliografie, deel 1, 1840-1945 (Amsterdam, Cramwinckel, 1993). |
|