De Boekenwereld. Jaargang 30
(2014)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
Als je de gemiddelde Nederlandse student, geboren in het begin van de jaren negentig, vraagt naar zijn favoriete prentenboek, dan hoor je titels: Nijntje, Jip en Janneke of Kikker. De namen van de bijbehorende illustrator kosten wat meer tijd, laat staan dat de jongelui beseffen dat een deel van die boeken meer dan zestig jaar geleden werd bedacht en getekend. Kunsthistorische studenten vormen hierop geen uitzondering, en ook academiestudenten die zelf illustrator willen worden moeten notabene graven naar de namen van Dick Bruna, Fiep Westendorp en Max Velthuijs. Maar als je ze plaatjes laat zien, veren ze op en blijken ze ook fan te zijn van Joke van Leeuwen, Annemarie van Haeringen, Thé Tjong-Khing, Marije Tolman of Sieb Posthuma. Aan een illustratie, zelfs als die tot het culturele erfgoed behoort, hangt blijkbaar nog steeds niet per definitie een naamkaartje.
rechts
L.W.R. Wenckebach, illustratie in E.T.A. Hoffmann, Notenkraker en muizenkoning, Amsterdam, Scheltema en Holkema, 1898. | |
Aan de vergetelheid ontruktToen ik in 2008 werd benoemd als eerste hoogleraar op de Fiep Westendorp Leerstoel aan de UvA, heb ik besloten hier wat aan te doen en en passant een grote inhaalslag te maken, niet alleen voor studenten. De illustrator Fiep Westendorp (1916-2004), wier werk is ondergebracht in de Fiep Westendorp Foundation, heeft zich altijd sterk ingezet voor de verbetering van de positie van haar collega's. Tijdens haar leven werden illustratoren maar al te vaak financieel achtergesteld, werd hun naam niet vermeld, hadden ze geen copyright. Dat is één aspect. Maar ook het illustratiewerk zelf bleek eigenlijk niet of nauwelijks serieus te zijn bestudeerd. In mijn oratie van 2008 heb ik daarom aangekondigd dat het tijd werd de geschiedenis van de boekillustratie in Nederland vast te leggen; dat wil zeggen de geschiedenis vanaf het einde van de negentiende eeuw, de tijd waarin met de art nouveau artistieke vernieuwingen van de boekversiering hun intrede deden. (Aankomende) kunsthistorici, bibliothecarissen, historici en neerlandici hebben de afgelopen jaren geholpen met het onderzoek naar de Nederlandse boekillustratie. We hebben de Koninklijke Bibliotheek, de Bijzondere Collecties van de UvA, het Museum Meermanno en het Letterkundig Museum en niet te vergeten het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie op de kop gezet en zo veel mogelijk illustratoren aan de vergetelheid ontrukt. We hebben geprobeerd hun leven en werk te reconstrueren, hun illustraties op te delven en hen zelf aan het woord te laten over hun vak. We hebben niet alleen hedendaagse illustratoren en die uit het recente verleden onder de loep genomen, maar ook tekenaars en kunstenaars uit de eerste helft van de eeuw. Die voorgangers liggen reeds lang onder de zoden, maar hun werk blijkt nog steeds springlevend. Velen van hen zijn een inspiratiebron geweest voor nieuwe generaties. Het resultaat van jarenlang onderzoek is gepubliceerd in De verbeelden. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw. Met behulp van zo veel mogelijk illustraties hebben we de geschiedenis beschreven in zes hoofdstukken: van de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw, via de lange jaren twintig, de crisisen oorlogsjaren tot en met de popularisering in de jaren vijftig, de artistieke vrijheid in de jaren zeventig en de onbegrensde mogelijkheden van het heden. Maar het boek is ook een sociale geschiedenis van het beroep ‘illustrator’ geworden. Om te laten zien hoe dat vak in de loop der jaren werd en wordt ingevuld door individuele tekenaars, is een aantal illustratoren in ‘portretten’ uitgelicht. De keuze is zó gemaakt dat die portretten telkens een bepaald aspect van de brede en diverse geschiedenis belichten: de een vernieuwde grafische technieken, de ander onderscheidde zich door herhaaldelijk de grens met de strip te overschrijden, een derde zocht het in het absurdistische. | |
VolksverheffingBoekillustratie is een prachtig onderwerp, vooral ook in historisch perspectief. En boekillustratie was lang niet altijd, zoals velen nu misschien denken, beperkt tot kinderboeken. Integendeel. Het vak hangt samen met kunst en | |
[pagina 4]
| |
vormgeving, met de ontwikkeling van het ‘schone boek’, met volksopvoeding en met culturele en maatschappelijke stromingen. Er is een tijd geweest dat de boekillustrator midden in de samenleving stond, als onderdeel van de brede hervormingsbeweging die op gang was gebracht door William Morris (1834-1896) en zijn geestverwanten. Tegen het einde van de negentiende eeuw streefden deze Britse kunstenaars ernaar de maatschappij door middel van schoonheid en verantwoorde kunstproducten te verbeteren. Geïllustreerde boeken werden ingezet om de ‘nieuwe mens’, met name de arbeider en niet te vergeten zijn kinderen, te verheffen.Ga naar eind1 Rond 1900 is het werk van Gerrit Willem Dijsselhof, Henricus Jansen, Antoon Derkinderen en Theo van Hoytema een afspiegeling van dat streven. En door de hele twintigste eeuw heen zie je kunstenaars en illustratoren die zich met het ‘schone boek’ blijven bezig houden. In de jaren twintig en dertig waren dat bijvoorbeeld Jan Franken Pzn en Charles Eyck. Als zij met hun grafiek een tekst illustreerden, dan was het beeld over het algemeen zo krachtig dat het ook als zelfstandig kunstwerk kon functioneren.
G.W. Dijsselhof, vignet in Walter Crane en Jan Veth (Ned. bew.), Kunst en samenleving, Amsterdam, Scheltema en Holkema's Boekhandel, 1894.
Antoon Derkinderen, geïllustreerde inleiding van het vijfde bedrijf in Joost van den Vondel, Gysbreght van Aemstel, Haarlem, Erven Bohn, 1893.
| |
[pagina 5]
| |
Alfred Listal [pseudoniem van W.F. Gouwe], omslagillustratie voor Drietje Dribbel bij de reuzen, Alkmaar, Gebr. Kluitman, [1917].
links
W.F. Gouwe, omslagontwerp van idem, De grafische kunst in het praktische leven, Rotterdam, W.L. & J. Brusse, 1926.
rechts
Cornelis Jetses, illustratie in Jan Ligthart en Hindericus Scheepstra, Prentenboek van Ot en Sien, Groningen, J.B. Wolters, 1909. | |
[pagina 6]
| |
Geen kinderknuffelaarsOok in en na de oorlog zette die lijn van de illustrerende kunstenaars zich door. ‘Ik schilder en teken vooral om de inhoud’, zet Kurt Löb (1926), ‘ik ben dus eigenlijk een vertellende schilder.’Ga naar eind2 Het illustratiewerk van Löb is even donker, dramatisch en wild als zijn vrije werk. Hij blijft een impressionist die het wezen van de voorgestelde figuren tot uitdrukking wil brengen. Ook bij Hermanus Berserik (1921-2002), die veel meer boeken heeft geïllustreerd dan Löb, is de grens tussen het autonome en illustratieve werk klein, maar in zijn geval werkt het eigenlijk andersom: Berseriks vrije werk heeft een ‘illustratieve’, verhalende kant en bevat niet zelden ook letters en woorden die de inhoud verhelderen. De jaren zeventig waren de tijd van de maatschappijkritiek, Artistiek gezien was het de tijd van het individualisme, aan de academies heerste anarchie en ‘iedereen’ was kunstenaar. Kinderboeken werden bewust maatschappijkritisch, maar slechts weinig illustratoren gingen daarin van harte mee. Vernieuwende auteurs als Guus Kuijer werden doorgaans relatief mak geïllustreerd. In een reeks interviews met illustratoren maakten Hanny Leguyt en Maaike Sigar in 1980 de balans op van de ‘wilde’ jaren zeventig.Ga naar eind3 De persoonlijke geldingsdrang, die op de academies heerste, bood geen garantie voor goede illustraties, benadrukte Rietveld-docent Piet Klaasse (1918-2001). Zeker niet als het om illustraties voor kinderen ging. Een opvallende uitzondering vormt Friso Henstra (1928-2013), die in de jaren zeventig en tachtig vooral Engelstalige kinderboeken illustreerde. Hij werd pas later in Nederland in grotere kring bekend, onder meer met Malle Maffe Muis, een vertaling van Mighty mizzling Mouse. Dat boek was al in 1983 uitgekomen in New York, terwijl het hier pas in 1991 verscheen. Henstra veegde de vloer aan met de lieve en correcte kinderboekenvrienden en leesbevorderaars van zijn tijd. ‘Illustratoren die zeggen dat ze wel de godganse dag kinderen willen knuffelen’, schreef hij ironisch in een brief aan collega-illustrator Pim van Boxsel, ‘leggen wel veel dankbaarheid en veel liefde voor hun werk aan de dag.’Ga naar eind4 Zeker is dat Friso Henstra met zijn monumentale illustraties een van de weinigen is geweest, die geen verschil maakte tussen het werken voor kinderen en volwassenen. Daarmee was hij misschien wel een van de echte revolutionairen uit die tijd. | |
StijlIllustratoren zijn altijd op de een of andere manier verbeelders van verhalen, ook in tekstloze kinderboeken die alleen uit afbeeldingen bestaan. Maar mensen die boeken illustreren hebben dat in de loop der jaren op heel veel verschillende manieren gedaan. Als je Kurt Löb neemt als voorbeeld van een illustrator die een verhaal met zijn expressieve tekenstijl in een totaal nieuw licht kan stellen, dan kun je daar andere uitersten tegenover plaatsen. Bijvoorbeeld Lou Loeber (1894-1983), die in Gouden vlinders (1927) de buitenwereld abstraheerde en terugbracht tot een spel met hoekige en vierkante vormen.
Hermanus Berserik, frontispice in Paul van Ostaijen en Gerrit Borgers, Gedichten, Utrecht, De Roos, 1971.
Eppo Doeve, illustratie in Martine Bijl (bew.). Sprookjes van H.C. Andersen dl. I, Amsterdam, Amsterdam Boek, 1975.
Friso Henstra, Mighty mizzling mouse and the red cobbage house, Boston, Little/Brown, 1984.
Weer een andere tegenpool is Wim Bijmoer (1914-2000), die evenals zijn tijdgenoten Carol Voges, Hermanus Berserik, Charles Boost en Hugh Jans in de | |
[pagina 7]
| |
Theo van Hoytema, illustratie in H.C. Andersen, Het leelijke jonge eendje: naar het sprookje, Amsterdam, C.M. van Gogh, 1893.
Charles Eyck, illustratie bij ‘Kerstlied’ in: Devoot ende profitelijck boecxken, Utrecht, De Gemeenschap [1931] [facsimile]
Lou Loeber, illustratie in S. Franke, Gouden Vlinders, Blaricum, De Waelburgh, 1927.
Cees Bantzinger, illustratie in Gerrit Achterberg, Huis: Ode, Den Haag, Mansarde Pers, 1943.
| |
[pagina 8]
| |
jaren vijftig met snelle lijntekeningen in zwart-wit direct communiceerde met de lezer. De figuren zitten als het ware op een toneel en praten met elkaar - en met jou als toeschouwer. En dat geldt niet alleen voorde kinder-illustraties uit die tijd. Ook voor volwassenen werd in de jaren na de Tweede Wereldoorlog veelvuldig grappig en direct getekend. | |
OpvattingenIllustratoren hebben en hadden heel verschillende opvattingen over hun vak, over de manier waarop je moet illustreren en over hun plaats binnen de kunst en de maatschappij. Marius Bauer (1867-1932) noemde aan het einde van de negentiende eeuw zijn etsen in de oosterse vertelling Akëdysseril en het folkloristische La jeunesse inaltérable et la vie éternelle geen illustraties, maar ‘interpretaties’.Ga naar eind5 Ook tekende hij zijn exemplaar van een Franse editie van de Verbalen van 1001 Nacht (zestien delen!) in de marges en half over de tekst vol: 2925 schetsen en gedachtenspinsels. Bauers glossen werden vervolgens in facsimile uitgegeven, waardoor, zo zou je kunnen zeggen, het ‘schetsboek’ veranderde in een geïllustreerde publicatie voor een groter publiek.Ga naar eind6 Een allround illustrator als Bauers tijdgenoot Johan Braakensiek (1858-1940) stond heel anders in de wereld. Hij had een aversie tegen kunstenaars met geleerde theorieën en voorzag alles wat op zijn weg kwam van zijn typerende en zeer geroutineerde tekeningen: van gereconstrueerde misdaden voor het Geïllustreerd politienieuws tot heldere platen in het kinderboek Uit het leven van Dik Trom van C.J. Kieviet. Braakensiek illustreerde de tweede druk uit 1899, evenals de vijf vervolgdelen. De reeks over de dikke kwajongen met de brave inborst werd vooral dankzij zijn illustraties een bestseller. De ene illustrator wilde vooral het verhaal zo goed en herkenbaar mogelijk overbrengen, de ander wilde juist een eigen stem zijn, een apart verhaal vertellen. Dat leidde vaak tot botsingen tussen schrijver en illustrator: ‘Het is moeilijk verhalen van anderen te illustreren’, verzuchtte Max Velthuijs (1923-2005), ‘die zitten er altijd over te zaniken. Ze hebben zelf een idee over hoe het eruit moet zien en dan krijg je over ieder prentje strijd.’Ga naar eind7 Later zou hij (met de reeks van Kikker) nog uitsluitend zijn eigen verhalen illustreren. Niet altijd lag het zo moeilijk tussen illustratoren en auteurs. ‘Hij zet schitterende onzegbaarheden op papier’, zo vatte de schrijver Max Dendermonde het illustratiewerk van Friso Henstra (1928-2013) samen.Ga naar eind8 Maar Henstra bekommerde zich vooral ook om de uiterlijke vorm (zoals een tekenaar betaamt): ‘We hebben de neiging om alles in het “normale”, in het cliché-achtige, te trekken.’ Voor de goede orde voegde hij daaraan toe: ‘Zelfs een knap gezicht wordt pas interessant doordat de linkerhelft iets afwijkt van de rechterhelft.’Ga naar eind9
Harrie Prenen, illustratie in Godfried Bomans, Het ogenboek, Breda, Stoom Chocolade en Cacaofabriek Kwatta, [1953].
William Kuik, uitsnede van de omslagillustratie voor Carlo Collodi, De avonturen van Pinokkio: de geschiedenis van een marionet, Amsterdam, Arbeiderspers, 1977.
In de loop van de jaren tachtig ontstond een grote kloof tussen het geïllustreerde boek voor volwassenen en dat voor de jeugd. Kinderprentenboeken floreerden, maar met uitzondering van het werk van Rien Poortvliet (1932-1995) verschenen geïllustreerde boeken voor volwassenen in steeds kleinere oplagen. Literaire | |
[pagina 9]
| |
boeken met afbeeldingen werden steeds zeldzamer, totdat ze uiteindelijk vrijwel zouden verdwijnen, in de eenentwintigste eeuw ‘beschermen’ literaire uitgeverijen de tekst als laatste ‘vrijplaats’ waar het eigen voorstellingsvermogen beelden kan maken zonder gestuurd te worden door bijgeleverde illustraties. ‘Show, don't tell’ is het devies in schrijfworkshops. Met woorden dus, beelden zouden je daarvan afleiden. Aan de andere kant hebben illustratoren door de nieuwe technieken onbegrensde mogelijkheden gekregen, technieken die ze ook ver buiten de bladzijden van het klassieke boek toepassen.
Saskia de Bodt, De verbeelders. Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw, Nijmegen, Vantilt, 2014. M.m.v. Jeroen Kapelle, Annemiek Overbeek, Annemiek Rens, Bregje Hofstede, Jacques Dane, Theo Gielen en Jozefien de Leest.
Het Museum Meermanno en het Letterkundig Museum in Den Haag organiseren een duotentoonstelling over illustratiekunst, die wordt geopend op 17 januari 2015. De expositie ‘De verbeelders’ in het Meermanno volgt in zes zalen de chronologische opzet van het boek en toont de ontwikkeling van de boekillustratie vanaf het einde van de negentiende eeuw. Het Letterkundig Museum besteedt onder de titel ‘Van Arendsoog tot Wiplala’ aandacht aan illustratoren van kinderboeken van weleer.
Wouter van Reek, Keepvogel en Kijkvogel in het spoor van Mondriaan, Amsterdam, Leopold / Den Haag, Haags Gemeente-museum, 2011.
|
|