De Boekenwereld. Jaargang 30
(2014)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
[pagina 55]
| |
Wat maakt een vogel tot een Nederlandse vogel? Volgens de achttiende-eeuwse remonstrantse predikant Cornelis Nozeman, initiatiefnemer van het allereerste boek over de vogels in ons land, waren dat niet de vogels die alleen maar ‘onze Provincien doortrekken’ en hier en daar gezien of gevangen werden. Nee, ‘inboorlingen’, zoals hij ze noemde, broedden hier en waren dus hier geboren. Nesten en eieren, verzameld in het veld, vormden voor Nozeman hét bewijs voor de nationale status van een soort.Ga naar eind1
rechts
Exotische vogels in Albertus Seba, Locupletissimi rerum naturalium thesauri accurata descriptio, deel 1, Amsterdam 1734, plaat LXVII. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, KW 394 B 26. | |
Vaderlandse vogelsNozemans ‘ontdekking’ van de eigen natuur resulteerde in het eerste geïllustreerde overzicht van de avifauna: Nederlandsche vogelen, gepubliceerd in losse afleveringen tussen 1770 en 1829. Het werk vormt vanwege de talloze veldwaarnemingen en de systematische aandacht voor het gedrag van inheemse broedvogels een opvallende breuk met het destijds gangbare natuurhistorische onderzoek in de Republiek. Dat was namelijk twee eeuwen lang gedomineerd geweest door een haast exclusieve belangstelling voor de exotische natuur, die werd bestudeerd in kabinetten en bibliotheken. Maar Nozemans pioniersonderzoek naar de vogels om hem heen zette de vaderlandse natuur op de kaart.Ga naar eind2 Nederlandsche vogelen is niet alleen vanuit intellectueel oogpunt bijzonder. Het was ook het duurste boek van die tijd, vanwege de 250 kopergravures waarop de vogels en hun nesten op ware grootte en met de hand ingekleurd zijn afgebeeld. De prachtige uitvoering was het werk van uitgever Jan Christiaan Sepp en diens vader, de graveur Christiaan Sepp, die ook publicaties over Nederlandse insecten en planten ondernamen.Ga naar eind3 Vanwaar deze keuze om de lokale fauna op een zo luxueuze wijze te presenteren? En waarom zou je je überhaupt tot de natuur binnen de landsgrenzen beperken? Om deze vragen te beantwoorden moeten we Nederlandsche vogelen niet louter als een geleerd werk zien, maar als een product van de laat achttiende-eeuwse Nederlandse cultuur waarin de verhouding tussen wetenschap en samenleving volop in beweging was. | |
Een elitaire verzamelcultuurTegenwoordig is er geen gebrek aan interesse voor de vogels om ons heen. Niet alleen bij biologen en natuurbeschermers, maar ook bij het grote publiek. De mogelijkheden tot het bestuderen van vogels in hun eigen leefomgeving zijn dan ook legio: er zijn kijkhutten, verrekijkers en camera's, je kunt gebruikmaken van handzame vogelgidsen en apps voor determinatie, en je kunt je vergapen aan het wel en wee van broedende vogels via webcams. In de achttiende eeuw was dat wel anders. Toen bestond er nauwelijks belangstelling voor de natuur van ons eigen land. Het natuuronderzoek in de Republiek der Verenigde Nederlanden werd gedomineerd door ‘liefhebbers’, vaak welvarende en goed opgeleide personen die natuurlijke voorwerpen bestudeerden in de beslotenheid van hun tuinen, kabinetten of bibliotheken. Gestimuleerd door de vele reisverslagen, atlassen en landbeschrijvingen die hier uitkwamen, en door de import van naturalia via de overzeese handels netwerken van de VOC en WIC, ging hun belangstelling vooral uit naar alles wat exotisch was. Vaak wisten ze maar weinig van het gedrag, de leefomgeving of het gebruik van die uitheemse planten en dieren. Dat hoefde ook niet, want deze liefhebbers hadden vooral oog voor het verzamelen van zoveel mogelijk verschillende soorten, om die op basis van uiterlijke kenmerken te ordenen in aantrekkelijke en systematische presentaties. De vaak droge beschrijvingen en de stijve, of juist overdreven gestileerde afbeeldingen in hun boeken sloten goed aan bij deze praktijk. Albertus Sebas vierdelige Thesaurus die tussen | |
[pagina 56]
| |
1734 en 1765 in Amsterdam verscheen, is misschien wel het bekendste en spectaculairste voorbeeld van deze traditie.Ga naar eind4 Over de vogels van ons land bestond destijds nog veel onwetendheid, of liever gezegd, desinteresse, bij geleerde natuurkenners. Het enige echte veldonderzoek in de Republiek was nota bene door twee Engelsen gedaan, John Ray en Francis Willughby, voor hun Ornithologiae libri tres (Londen 1676). Wel kenden Hollanders exotische vogels als toekans, flamingo's en paradijsvogels. Ze lazen erover in reisverslagen en geïllustreerde studies over de natuur en mensen overzee, zoals Exoticorum libri decem van Carolus Clusius (Leiden 1605), Historia naturalis Brasiliae van Marcgraf en Piso (Leiden en Amsterdam 1648) of Oud en Nieuw Oost-Indiën van François Valentijn (Dordrecht 1724-1726). Bovendien waren hun eigen kabinetten gevuld met opgezette tropische vogels, versierde emoe-eieren en kunstig gevormde kolibrienestjes. Voor de naamgeving en ordening van de specimina in hun kabinetten gingen ze steeds vaker te rade bij de studies van buitenlandse classificatoren als Klein, Brisson en Linnaeus.Ga naar eind5 | |
Nozemans ideeënIn deze cultuur van verzamelen en ordenen van exotische natuur kwam in de tweede helft van de achttiende eeuw verandering. De remonstrantse predikant Cornelis Nozeman (1721-1786) speelde daarin een cruciale rol. Hij was een belezen liefhebber van de natuurlijke historie, die zelf verzamelde en een aantal zoölogische verhandelingen over systematiek had vertaald.Ga naar eind6 Nozeman raakte er echter steeds meer van overtuigd dat de natuurlijke historie te veel een encyclopedische en beschrijvende wetenschap was geworden, en wilde deze hervormen tot een nationale en nuttige wetenschap gebaseerd op empirische kennis uit het veld.Ga naar eind7 In een door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen bekroonde verhandeling schreef Nozeman in 1769: ‘de verkiezing en smaek van de meesten onzer Vaderlandsche Beminnaeren der Natuurlyke Historie viel doorgaens veel gretiger op de Uitheemsche, dan op de Inlandsche Voortbrengselen.’ Ten onrechte, vond Nozeman. Ten eerste was het vaak moeilijk om echt betrouwbare kennis over die exotica te verkrijgen. Empirisch onderzoek - gebaseerd op eigen ervaring en waarneming - was hét ideaal in de natuurlijke historie, maar in het geval van geïmporteerde planten, dieren en mineralen slechts beperkt mogelijk. Zo was er een enorme verzamelwoede rondom schelpen ontstaan, die ijverig werden beschreven, vergeleken en geordend. Maar er was weinig kennis over hun oorspronkelijke voorkomen en functie als behuizing van levende dieren. Volgens Nozeman moest de natuurlijke historie niet alleen het uiterlijk van specimina onderzoeken, maar juist zoveel mogelijk aspecten van de levende natuur behandelen, zoals voorkomen, gedrag, voortplanting, voedsel en toepassing van planten en dieren. Juist die ‘huishouding’, zoals hij het noemde, was volgens hem ‘de ziel van de natuurlijke historie’.Ga naar eind8 Die opvatting bracht hem automatisch tot het tweede argument van zijn pleidooi: in het eigen land was een grote verscheidenheid aan dieren, planten en, in mindere mate, delfstoffen, die nog nauwelijks onderzocht waren. Als voorbeeld noemde hij onder andere de enorme diversiteit aan watervogels. Juist de nabijheid van die lokale natuur stelde de vaderlandse onderzoekers in staat om echt empirisch onderzoek te doen. Door voorkomen, gedrag en gebruik van de vaderlandse flora en fauna grondig te bestuderen, af te beelden en te beschrijven zou de natuurlijke historie van groot nut voor de samenleving en voor de vaderlandse staatshuishouding kunnen zijn.Ga naar eind9 | |
Een nieuw vaderlands gevoel
Vinken. Nederlandsche vogelen, deel 2, Amsterdam 1789, plaat 73.
Nozemans pleidooi voor een nationale natuurlijke historie op basis van veldwaarnemingen paste naadloos in het programma van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, die zijn verhandeling dan ook bekroonde. Dit eerste geleerde genootschap in de Republiek was in 1752 opgericht - onder anderen door Nozeman - om de verlichte wetenschapsidealen in praktijk te brengen. Doel was door het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek de mens en de maatschappij te verbeteren.Ga naar eind10 Dit universele ideaal werd nog eens sterk nationaal gekleurd door zorgen over het verval en de stagnatie van de eens zo welvarende Republiek. Hierdoor keerden de intellectuele, | |
[pagina 57]
| |
links
Fuut. Nederlandsche vogelen, deel 2, Amsterdam 1789, plaat 88. | |
[pagina 58]
| |
morele, economische en politieke aspiraties van geleerden en hervormers naar binnen. Via genootschappen en gedrukte media bouwden zij aan een gemeenschappelijke identiteit, zoals in Jan Wagenaars Vaderlandsche historie en Evert Maaskamps Afbeelding van de kleeding, zeden en gewoonten.Ga naar eind11 Een bijzondere uiting van dat nieuwe vaderlandse gevoel was de aandacht voor de nationale natuur. Maar de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, laat staan de onfortuinlijke stadhouder Willem V, faciliteerden geen grootschalig onderzoek naar de levende natuur, zoals elders wel gedaan werd.Ga naar eind12 In plaats daarvan was Nozeman aangewezen op de aloude wetenschappelijke praktijk van het particulier initiatief. Hij ging op zoek naar een kundige uitgever en een kunstenaar, die samen met hem een boek wilden publiceren over de vaderlandse vogels. In de Amsterdamse graveurs- en boekverkopers-familie Sepp vond hij vaardige, belezen en betrokken medewerkers, die ervaring hadden met dergelijke projecten. | |
Vader en zoon Sepp
Oprechte Haerlamsche Courant, 27 april 1771. Advertentie van Sepp voor de eerste plaat van Nederlandsche Vogelen.
De Republiek was in de loop van de zeventiende eeuw uitgegroeid tot een van de belangrijkste plekken voor de productie van geïllustreerde boeken. Zoals zovele anderen zocht de van oorsprong Duits-lutherse kaartenmaker Christiaan Sepp (1710-1775) zijn heil in dit welvarende en tolerante klimaat. Hij kwam rond 1735 in Amsterdam terecht, waar genoeg werk was voor een goede graveur. Sepp was ook een fervent liefhebber van de natuurlijke historie. De veilingcatalogus van zijn collectie laat zien dat hij een groot aantal curiositeiten bijeen had gebracht.Ga naar eind13 Hij had ook belangstelling voor de studie van de levende natuur. Met name het wonder van de gedaanteverwisseling van de vlinders intrigeerde hem. Samen met zijn zoon Jan Christiaan Sepp (1739-1811) struinde hij de omgeving van zijn woonplaats af, op zoek naar vlinders, rupsen, poppen en eitjes. Thuis kweekten ze de beestjes op om hun gehele levensloop, en dan vooral hun spectaculaire metamorfose, te kunnen beschrijven en afbeelden. Hun waarnemingen legden zij minutieus vast in notities en tekeningen.Ga naar eind14 Aangespoord door bevriende liefhebbers besloten vader en zoon Sepp hun bevindingen te publiceren. Vanaf 1762 verschenen er maandelijkse afleveringen, bestaande uit een gravure en een gedetailleerde beschrijving van de ontwikkeling van ei tot vlinder. Onder de prachtige titel Beschouwing der wonderen Gods, in de minstgeachte schepzelen, of Nederlandsche insecten zou hun werk uitgroeien tot het eerste systematische overzicht van de inheemse vlinders. Het resultaat werd aan alle kanten geprezen. De nauwkeurige, handgekleurde afbeeldingen waren volgens velen een hoogtepunt in de natuurlijke historie der insecten.Ga naar eind15 Aangemoedigd door dit succes besloten de Sepps zich te specialiseren in de productie en distributie van natuurhistorische prachtwerken. In 1764 werd Jan Christiaan Sepp toegelaten tot het boekverkopersgilde, en vanaf dat moment zorgde hij voor de verspreiding van zijn vaders beschrijvingen en zette hij nieuwe projecten op.Ga naar eind16 | |
Uitgever van prachtwerkenHet uitgeven van natuurhistorische boeken was een kleine, maar lucratieve niche in de uitgeversmarkt, gericht op de welvarende groep van liefhebbers/verzamelaars. De firma Sepp was niet de enige die zich hiermee bezighield, maar anderen produceerden vooral vertalingen of goedkopere edities. Onder hen was de Amsterdamse uitgever Frans Houttuyn, die samen met zijn neef Martinus Houttuyn een kritische en sterk uitgebreide vertaling van Linnaeus' Systema naturae op zich nam. Of de Dordtse uitgever Abraham Blussé, die de vertaling van Buffons Histoire naturelle bezorgde. Populair waren ook de goedkope heruitgaven van de oude werken van Plinius en Johnston, of de talloze kinderboeken die op de markt gebracht werden na het succes van de Katechismus der natuur van de Zutphense predikant Johannes Florentius Martinet.Ga naar eind17 Jan Christiaan Sepp onderscheidde zich van deze uitgevers doordat hij ook graveur en amateur-entomoloog was. Hij en zijn vader vervaardigden hoogwaardige, handgekleurde kopergravures, een vaardigheid waar lang niet alle auteurs en uitgevers over beschikten, getuige de vaak stijve en ongekleurde afbeeldingen in natuurhistorische boeken. Laat staan dat men bereid was te investeren in de kostbare en tijdrovende productie van nieuwe afbeeldingen, als er ook gekopieerd en hergebruikt kon worden. Sepps producten konden zich echter meten met het werk van de beste graveurs-naturalisten in het buitenland, zoals de vogelboeken van de Engelsman George Edwards of de spectaculair geïllustreerde natuurhistorische studies van de Duitse uitgever-graveurs Georg Wolfgang Knorr. Johann Ludwig Seligmann en Adam Ludwig Wirsing. Het was dan ook zijn uitgeverij die de Nederlandse vertalingen van deze kostbare boeken op de markt bracht.Ga naar eind18 Nozeman en de beide Sepps bewogen zich in dezelfde kringen van liefhebbers die elkaars kabinetten bezochten, over de natuur correspondeerden en daarover publiceerden. Daarbij hadden zij een bijzondere belangstelling voor de levende natuur. Bovendien waren zij betrokken burgers die actief waren in wetenschappelijke en hervormingsgezinde genootschappen: Nozeman in de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen en in het door hem in 1769 opgerichte Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte; Jan Christiaan | |
[pagina 59]
| |
Sepp in het mede door hem in 1777 gestichte Amsterdamse genootschap Felix Meritis.Ga naar eind19 Hoe ze elkaar daadwerkelijk ontmoetten is niet bekend. Feit is dat zij rond maart 1769 de handen ineen sloegen. Toen verscheen in verschillende Hollandse dagbladen een advertentie van uitgever Jan Christiaan Sepp met de aankondiging van ‘een geheel nieuw en prachtig natuurkundig Werk’ over vogels.Ga naar eind20 In een volgende krantenadvertentie van april 1771 werd de eerste aflevering over de Gaai aangekondigd, met daarin een plaat door Christiaan Sepp en een beschrijving door Cornelis Nozeman.Ga naar eind21 | |
Nederlandse vogels in beeldNet als de meeste andere natuurhistorische publicaties van Sepp verscheen Nederlandsche vogelen in afleveringen, bestaande uit één of twee kopergravures en ongeveer twee pagina's tekst. Deze afleveringen konden uiteindelijk samengebonden worden tot vijf delen, ieder vergezeld van een titelpagina en inhoudsopgave. Door deze relatief nieuwe manier van uitgeven was het mogelijk om de kosten van een dergelijk geïllustreerd prachtwerk voor zowel uitgever als koper te spreiden.Ga naar eind22
rechts Baardmannen met nest en eieren. Nederlandsche vogelen, deel 1, Amsterdam 1770, plaat 47.
En kostbaar was het. Een aflevering met één gravure en twee pagina's tekst kostte twee gulden. Voor het hele boek moest dus vijfhonderd gulden neergelegd worden, een fortuin in die tijd (het jaarloon van een geschoolde ambachtsman bedroeg rond 1800 ongeveer f 380). Verwonderlijk was dat niet. De platen in Nederlandsche vogelen werden speciaal voor dit werk getekend, gegraveerd en met de hand ingekleurd, op basis van hier te lande gevangen, geschoten of opgezette vogels. Bovendien werden alle vogels en nesten, met uitzonderingen van de hele forse, op ware grootte afgebeeld. Een achtergrond met de belangrijkste elementen uit de oorspronkelijke leefomgeving maakte het geheel af. Dat was wel wat anders dan de gangbare praktijk om vogelboeken te illustreren met een paar kleine kopergravures met meerdere vogels, die ook nog gekopieerd waren van oudere werken.Ga naar eind23 Volgens Nozeman waren betrouwbare afbeeldingen echter onontbeerlijk voor een goede natuurhistorische studie. Niet alleen om soorten te kunnen identificeren en de bestaande kennis uit te dragen, maar ook om de schoonheid, diversiteit en doelmatigheid van Gods schepping over te brengen. Bovendien kwamen de prachtig uitgevoerde en gekleurde afbeeldingen tegemoet aan de smaak van de liefhebber van de natuurlijke historie, die bovenal ook een verzamelaar van mooie voorwerpen was. Het was dus niet zonder reden dat Nozeman zijn heil had gezocht bij de Sepps. Zij zorgden voor een prachtuitgave. Alle platen werden gemaakt en met de hand ingekleurd onder toezicht van Christiaan en Jan Christiaan Sepp. Waarschijnlijk werden zij daarin bijgestaan door een heel leger van anonieme tekenaars, graveurs en inkieurders. Maar hun reputatie was vanwege de platen in de Nederlandsche insecten zo groot, dat alleen hun namen op de titelpagina prijken, ook lang na hun overlijden in respectievelijk 1775 en 1811. | |
VeldonderzoekDe teksten van Nozeman zijn erg boeiend, omdat ze gebaseerd zijn op eigen ervaring en veldonderzoek. Natuurlijk besteedde Nozeman ook aandacht aan de naamgeving en classificatie van de verschillende vogelsoorten. Maar het meest interessant zijn de huishoudelijke ‘Aantekeningen’ aan het einde van de tekst. Daarin staan tal van wetenswaardigheden over leven, voedsel, habitat en menselijk gebruik van de vogels. Nozeman verzamelde deze gegevens tijdens wandeltochten in de duinen en polders van Noord-Holland, op landgoederen van zijn vrienden bij Haarlem en in moeras- en veengebieden bij Rotterdam. Er wordt in zijn teksten heel wat afgeklauterd en geschoten. De predikant had een jonge knaap in dienst die zeer bedreven was in het beklimmen van bomen om de nesten en eieren van broedende vogels te roven. En zelf was hij erg handig met het geweer. Hierdoor kon Nozeman heel veel nieuwe kennis presenteren over het leven van de Nederlandse vogels. Ten eerste welke soorten nu vaderlands waren en welke niet. De prachtig getekende baardman bijvoorbeeld werd vaak voor een uitheemse vogel gehouden, totdat de predikant in 1779 een nest vond, diep verstopt in het riet. Hij liet hem direct meenemen en afbeelden door de Rotterdamse schilder Nicolaas Muys, één van de kunstenaars die betrokken was bij het project na de dood van | |
[pagina 60]
| |
Christiaan Sepp. En de wielewaal (goudmerel noemt hij hem) leek wel een Oost-of West-Indische vogel, met zijn intens geel gekleurde kleed, maar was wel degelijk een inboorling waarvan Nozeman het kunstig aangelegde nest in een perenboom had zien hangen. Als de predikant een nest had gelokaliseerd en dat niet nodig had voor zijn verzameling, kwam hij vaak terug om het gedrag van de broedende vogels of de uitgekomen kuikens te volgen. Zo observeerde hij eens een nestje boomkruipers en ontdekte dat de jongen al heel snel na het verlaten van het nest tegen de boom op konden klimmen. Het spectaculairst is Nozemans beschrijving van een bezoek aan de aalscholverkolonie in een ondergelopen polder ten noorden van Rotterdam, Met toestemming van de eigenaar mocht hij met een bootje het gebied in en raakte daar diep onder de indruk van het gekrijs en gefladder van de broedende watervogels. Hij vond er niet alleen aalscholvers in groten getale, maar ook reigers en lepelaars. Hun omvangrijke nesten liet hij wederom verzamelen en afbeelden. Ten slotte had Nozeman veel contact met de mensen in het veld - boeren, jagers, vogelkooihouders en plattelandsjongens. Die vertelden hem de lokale namen, wezen broedplaatsen aan en gaven nuttige informatie over de eetbaarheid van vogels en eieren. Ook hadden zij veel kennis over het bestrijden van de soorten die schade toebrachten aan tuinen, akkers of, in het geval van de aalscholver, de visserij. Nozeman vermeldde dit soort gegevens ijverig, ten nutte van het vaderland. De afbeeldingen en informatie over nesten, eieren, habitat, foerageer- en broedgedrag vinden we vooral in de eerste twee delen die door Nozeman zijn geredigeerd. Na zijn dood in 1786 nam de Amsterdamse arts Martinus Houttuyn (1720-1798) het werk over. Maar Houttuyn was veel meer een kamergeleerde, met een enorme bibliotheek en dito verzameling. Zijn beschrijvingen zijn vooral gebaseerd op literatuurstudie en het bestuderen van opgezette exemplaren of vogels op de markt. Hetzelfde was het geval bij Houttuyns opvolger Coenraad Jacob Temminck (1778-1858), een rijke vogelverzamelaar die in 1820 de eerste directeur zou worden van 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie, het huidige Naturalis Biodiversity Center in Leiden. Door het nalaten van veldonderzoek verdwenen de gegevens over gedrag, gebruik en habitat, om plaats te maken voor nieuwe ontwikkelingen in taxonomie en nomenclatuur. Dit is ook de reden dat we uitheemse, ja, soms zelfs ronduit exotische vogels aantreffen in de laatste delen van de Nederlandsche vogelen, zoals de Vale Gier en de Amerikaanse Schaarbek. En anderzijds juist vogels die op de markt gekocht konden worden, zoals de kip of een groot aantal verschillende duiven. | |
Nationale natuur voor de bovenlaag
Aalscholver. Nederlandsche vogelen, deel 1, Amsterdam 1770, plaat 49.
onder Het nest van een aalscholver. Nederlandsche vogelen, deel 1, Amsterdam 1770, plaat 50.
Wie waren de natuurminnende vaderlanders die met de intellectuele, artistieke en ideologische vernieuwingen van dit prachtwerk in aanraking kwamen? De grootse ideeën en uitvoering ten spijt zijn dat er niet heel veel geweest. Hoogstens honderd waarschijnlijk, het aantal intekenaren dat gemiddeld op de natuurhistorische prachtwerken van Jan Christiaan Sepp afkwam. In zijn ongeveer gelijktijdig begonnen Natuurlijke historie der versteeningen (1768-1773), Uitgezochte planten (1769-1773) en | |
[pagina 61]
| |
Verzameling van uitlandsche en zeldzaame vogelen (1772-1781), vinden we respectievelijk 55, 57 en 82 namen, die voor respectievelijk 69, 63 en 90 exemplaren intekenden, Hiervan waren gemiddeld tussen de 20 en 25 procent boekverkopers. De overige intekenaren vormden een goede dwarsdoorsnede van de gemiddelde natuurliefhebber uit de achttiende eeuw: enkele hoogleraren, veel artsen en een paar apothekers en chirurgijns, maar ook veel bestuurders, kooplieden, een paar edellieden, predikanten en zelfs enkele kunstenaars. Zij behoorden allemaal tot een welvarende en goed opgeleide culturele elite.Ga naar eind24 Dit was dus heel iets anders dan de beweging van Heimans en Thijsse honderd jaar later, wier boeken over de levende natuur een hele generatie kinderen inspireerden.Ga naar eind25 De beperkte oplage verhoogde wel de waarde van Nederlandsche vogelen en daar was het uitgever Sepp natuurlijk ook om te doen. In de twee eeuwen daarna zou het boek geregeld als kostbaar topstuk opduiken op bibliotheek- en kunstveilingen, steevast in één adem genoemd met natuurhistorische klassieken als Merian, Edwards en Buffon. Dit pionierswerk over de inheemse natuur was dus nog steeds stevig geworteld in de elitaire verzamelcultuur die het juist wilde hervormen. Tweehonderd jaar later gaat Nozemans ideaal alsnog in vervulling: uitgeverij Lannoo en de Koninklijke Bibliotheek brengen deze herfst een facsimile uit, dat wél voor alle Nederlanders betaalbaar is.
Voor het facsimile van Nederlandsche vogelen zijn alle teksten en de 250 afbeeldingen van het origineel op ware grootte opgenomen. Het werk is voorzien van een uitgebreide inleiding en een wetenschappelijke index. De gebonden vierkleurendruk telt ruim 800 pagina's, meet 35,5 × 53,5 cm en weegt meer dan elf kilo. Tot 1 januari 2015 is de introductieprijs €129,-. Zie ook www.nederlandschevogelen.nl. In Museum Meermanno, Prinsessegracht 30 in Den Haag is tot en met 4 januari 2015 een tentoonstelling te zien van vogelboeken uit de Koninklijke Bibliotheek: ‘Vogels. Duizend jaar vogels in honderden boeken’. Het onderzoek voor dit artikel werd gedaan in het kader van het door NWO gefinancierde project ‘Selling the nation's nature. Jan Christiaan Sepp's publishing projects on the flora and fauna of the Netherlands (1762-1811)’, Universiteit Utrecht/ Huygens ING Den Haag, 2013-2015. Met dank aan Marieke van Delft voor haar commentaar op een eerdere versie. |
|