volgens een dubbelrol in het stuk, dat in juni 1988 in première ging in PH 31 in Amsterdam-Zuid. Daarna werd de voorstelling nog eens opgevoerd in Amsterdam-Oost en Haarlem. Volgens Jos Wuijts, de bibliograaf van Grunberg, bestond het publiek bij die laatste voorstelling uit welgeteld één persoon, een journalist van het Haarlems Dagblad. Een optreden in Zwolle ging niet door omdat de acteur/auteur de zaal niet tijdig kon vinden.
De dupe van Felix was als toneelstuk geen succes, maar kan wel gelden als Grunbergs prozadebuut. De tekst verscheen in een zeer beperkte oplage op naam van Arnon Y. Grunberg, gedateerd “mei '88 - januari '89, Amsterdam”. De uitgave in eigen beheer bestaat uit 45 eenzijdig geprinte A4-vellen in een ringband. Jos Wuijts beschouwt deze tekst als Grunbergs eersteling - vijf jaar vóór Blauwe maandagen. Volgens de bibliograaf is er sprake van een publicatie, omdat de auteur één exemplaar deponeerde bij het Nederlands Theater Instituut in Amsterdam. Een magere verspreiding voor een debuut.
Erkenning bleef uit, laat staan dat er sprake was van roem of geld. Grunberg nam een baantje aan als bezorger bij een apotheek en daarna als kantoorbediende bij de Nederlandse Uitgeverij voor Handelsinformatie en Adresboeken aan de Willemsparkweg. Hij liet zich niet uit het veld slaan, zijn zelfvertrouwen en zijn ambitie bleven ongeschokt. Hij schreef de ene toneeltekst na de andere. De meeste daarvan zijn niet bewaard gebleven en er zijn maar een paar opgevoerd.’
‘In 1990 voltrok zich een nieuwe transformatie; de acteur en toneelschrijver werd uitgever. In de zomer van dat jaar publiceerde hij via de Stichting Casimir een tekst van hemzelf. getiteld De machiavellist, een verantwoording in zeven liederen. De beschuldigde spreekt. Volgens hem lag deze gedaantewisseling voor de hand: door uitgever te worden was hij voor de publicatie van zijn theaterteksten niet langer afhankelijk van andere uitgevers. Hij raakte de 500 exemplaren van De machiavellist aan de straatstenen niet kwijt. De rekening van drukker Jan de Jong moest met kunst- en vliegwerk worden voldaan.
Als je de uitgever wilt spelen, moet je natuurlijk naar de Frankfurter Buchmesse. Dat verbreedde ook zijn zakelijke horizon, want Grunberg kocht er in 1990 de rechten van twee boeken van Rafael Seligmann, Rubinsteins Versteigerung en Die jiddische Mamme. Ze verschenen respectievelijk in 1991 en 1992 in de vertaling van Tinke Davids bij uitgeverij Kasimir, nu met een K. Naar analogie met Elsschots Wereldtijdschrift werd Kasimir opgeklopt tot schone schijn. Grunberg stelde fictieve werknemers aan, zoals “Herman Yves”, redacteur, “M.B.J. Schmidt”, hoofd afdeling productie, en een boekhouder van wie hij later de naam was vergeten. Zij namen de telefoon op en ondertekenden brieven.’
Gestileerd boekenhoofd. Ontwerp Studio Ron van Roon.
‘Ik wist niets van deze avonturen, toen ik hem in oktober 1991 op de volgende Buchmesse leerde kennen. Hij vertelde mij dat Kasimir zich richtte op niet-arische Duitse literatuur. Dat nam mij voor hem in, al had ik mijn twijfels over de levensvatbaarheid van die niche. Ik voorzag dat hij zich in de nesten zou werken en zei tegen hem dat hij zich in geval van nood altijd tot mij en uitgeverij Nijgh & Van Ditmar kon wenden. Een week na terugkeer uit Frankfurt kreeg ik een brief van hem, getypt op het chique briefpapier van Kasimir. Gelukkig was er geen “directe levensnood”, schreef hij, en tot dusverre wist hij de deurwaarders buiten de deur te houden. Hij stuurde mij een exemplaar van het zojuist verschenen Rubinsteins veiling en nodigde mij uit voor een glas wijn bij Kasimir in de Van Eeghenstraat. Dat heb ik gedaan en we hebben samen een genoeglijke avond doorgebracht. Van het leeftijdsverschil van ruim twintig jaar was niets te merken.
Arnon ging onverdroten door met het schrijven van toneelstukken, het uitgeven van boeken en het opgaan in verliefdheden. De stukken werden niet gespeeld, de boeken niet verkocht en de verliefdheden niet beantwoord. De boeken van Kasimir stapelden zich op in de garage van zijn moeder en naar evenredigheid daarmee zijn schulden. Toen ik hem op de Buchmesse van 1992 weer tegenkwam, was de nood hoog. Dat weerhield hem er niet van montere verhalen te vertellen over zijn rampzalige uitgeefavonturen en zijn wederwaardigheden in de zelfkant van Amsterdam. Bij het afscheid zei ik tegen hem dat hij die verhalen alleen maar hoefde op te schrijven en dan zou ik ze wel uitgeven bij Nijgh & Van Ditmar.
Ook deze keer kreeg ik een week na Frankfurt een brief van hem. Hij informeerde of die belofte meer was geweest dan een opwelling van een aangeschoten uitgever. Per kerende post stuurde ik hem een contractvoorstel, maar hij treuzelde om erop in te gaan - hij moest eerst nog een schrijfopdracht voor Toneelgroep Amsterdam voltooien en zag het toneel nog steeds als zijn roeping.
Eind 1992 bedroeg de schuld van Kasimir aan drukkers, vertalers, ontwerpers en buitenlandse uitgevers honderdduizend gulden, ruim €45.000. Op 1 april 1993 ondertekende Arnon Grunberg het contract voor een autobiografische roman met de werktitel Het meisje van Eichborn. Op 28 oktober van dat jaar voltooide hij het manuscript, dat op 2 mei 1994 de wereld in ging onder de titel Blauwe maandagen. Dankzij het fenomenale verkoopsucces kon hij in juni in het Okura Hotel een bijeenkomst organiseren om zijn schuldeisers af te betalen. Dat is het einde van zijn prehistorie, de rest is Geschiedenis. Hij had een nieuwe transformatie ondergaan en was opeens een gevierd schrijver geworden. In de loop van de jaren volgden meer bestsellers en meer transformaties. Dat verhaal moet ik bij gelegenheid ook eens opschrijven.’