| |
| |
| |
George Panchaud, zijn romans en zijn geheimen
Arianne Baggerman en Rudolf Dekker
G.W.H. Panchaud, De wreekers, deel I; Amsterdam, Jonas Benjamins, 1868. De lithografie is van de hand van C.C.A. Last (1808-1876). Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. De andere afbeeldingen bij dit artikel hebben dezelfde herkomst.
| |
| |
In 1886 viel de romanschrijver George Panchaud de eer te beurt te worden genoemd in het standaardwerk over de Nederlandse boekhandel van A.C. Kruseman. Het zal de 62-jarige Panchaud minder genoegen hebben gedaan dat hij werd opgevoerd in een passage waarin de gerespecteerde uitgever fulmineerde tegen wat hij noemde ‘sensatieromans’. Hij wees de Franse schrijver Eugène Sue aan als aanstichter van het kwaad, want diens Mystères de Paris uit 1843 gold als het archetype van het genre. Dat boek was ook in de Nederlandse vertaling een groot succes, evenals de eerste navolging van eigen bodem, de Verborgenheden van Amsterdam door Johan de Vries. Uitgever Kruseman had geen hoge dunk van het lezerspubliek van zulke boeken: ‘Het spreekt vanzelf dat dit boek evenals zovele van dergelijk allooi, buitengewone aftrek vond.’
Vignet van de bibliotheek van de gebroeders Van der Hoek in Leiden, die vele sensatieromans bevatte.
| |
Vodden
Volgens Kruseman bracht de herdruk van De Vries' bestseller rond 1870 het ‘schandalen-genot’ opnieuw in de mode: ‘weldra had ons publiek zich ook toen weer te vergasten op navolgingen als Europeesche hofschandalen, Het testament van St. Helena, De geheimen van het hof der Tuilleriën onder het Tweede Keizerrijk, De verborgenheden van het hof van Constantinopel, Isabella of de geheimen van het hof van Madrid, Panchaud, Amsterdam bij dag en bij nacht, Verborgenheden der galante wereld, en dergelijke vodden meer.’
Wat waren dit voor vodden? Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. Van Het testament, De geheimen der Tuilleriën en Isabella ontbreekt elk spoor. Van de Verborgenheden der galante wereld is niet meer te vinden dan de vermelding in Brinkman's catalogus van boeken van een derde, vermeerderde druk - met de aantekening dat het ‘onthullingen en een waarschuwing voor onervarenen’ bevat. Slechts één exemplaar van De verborgenheden van het hof van Constantinopel is bewaard gebleven, en wel in de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam; het is afkomstig uit de Leidse leenbibliotheek van de gebroeders Van der Hoek. Het uit het Duits vertaalde boek verscheen in 1877 bij uitgever Eisendrath in Amsterdam. De Europeesche hofschandalen, eveneens van Duitse origine, kwam uit bij F.C. Bührmann, die in zijn prospectus verzekerde dat het geen ‘obscene lectuur’ was. Een enkel exemplaar bleef bewaard, afkomstig uit dezelfde leenbibliotheek. Na 1900 raakte dit soort boeken uit de mode, al werden ze blijkens de datumstempels af en toe uitgeleend tot in de jaren 1920.
Kruseman noemt in zijn opsomming alleen Panchaud als auteur en ook van diens Amsterdam bij dag en bij nacht rest maar één exemplaar, in het Amsterdamse Stadsarchief. Van de zeven door Kruseman vermelde ‘vodden’ zijn dus maar drie in materiële vorm overgeleverd. Als deze steekproef enigszins representatief is, moet ruim de helft van dit soort boeken verloren zijn gegaan. Romans als die van Panchaud waren volgens Kruseman erg populair, maar ze hebben opmerkelijk weinig sporen nagelaten. Ze werden zelden of nooit besproken, zeker niet in tijdschriften als De Gids. In overzichtswerken krijgt het genre van de populaire roman geen enkele aandacht, zelfs niet in het deel over de negentiende eeuw in de recente reeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur.
Wel komt het genre aan de orde in de sociologischliteraire studie van G.W. Huygens, De Nederlandse auteur en zijn publiek. Na circa 1840 ziet Huygens een groeiende stroom van al dan niet historische ‘liefdes-romans’, geproduceerd door ‘een zee van onbekende grootheden’. Hij concludeert: ‘Er moet dus wel zeer veel vraag naar dit soort lectuur zijn geweest.’ In feite hebben schrijvers als Johan de Vries en George Panchaud een belangrijke leescultuur. Hun ‘sensatie-boeken’ zijn te beschouwen als voorlopers van het detective-verhaal, de sociaal-realistische roman en het fantasy-genre.
| |
Debuut
George Panchaud was een van de schrijvers die profiteerden van de groeiende vraag naar zulke lectuur. Zijn debuut De graaf van Leidenforth. Eene geschiedkundige roman uit de laatste helft der zeventiende eeuw werd door
| |
| |
de Amsterdamse uitgever D. Molgo & Co. in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 10 oktober 1850 aldus aangekondigd: ‘Wij zijn niet gewoon onze boeken met grooten lof aan te bevelen, doch verzoeken UEd. dit werk in te zien en wij houden ons overtuigd dat, indien UEd. leesgezelschappen bedient of zelve een leesbibliotheek bezit, deze boeiende roman zeker door u geplaatst zal worden.’ Er wordt ook op gewezen dat het boek ‘met geheel nieuwe letter gedrukt is met fraai gelithografeerd vignet’. In een volgende aflevering wendde de uitgever zich nogmaals tot ‘confraters die leesgezelschappen bedienen, dezelve hebben, of een leesbibliotheek bezitten’ en benadrukte dat het een ‘oorspronkelijke roman’ was, ‘op goed papier gedrukt’. De winkelprijs was dan ook aanzienlijk, negen gulden. Maar het boek was volgens Molgo ‘een behoefte in een bibliotheek’ en de investering zou zeker worden terugverdiend door de vele uitleningen.
Het blad De Tijd wijdde zowaar een bespreking aan het debuut van Panchaud. De recensent constateerde dat tot voor kort zulke boeken vertalingen waren, maar dat inmiddels ook ‘oorspronkelijke Nederlandsche romans’ verschenen. Wel zag hij in Panchauds werk ‘alle sporen van navolging: 't is vol van geheime deuren, muren en kamers, holen en kloven, zo fantastisch en zo wonderlijk als gij maar verkiest. Het geheel is overladen, zo vol en zo rijk gestoffeerd met deugnieten en half-deugnieten, lijdenden en verdrukten, listen en lagen dat u 't hoofd omloopt.’ Het eindoordeel was niet bepaald gunstig, maar de debutant kreeg een welgemeend vaderlijk advies mee: ‘De heer Panchaud beperke zijn al te weelderig vernuft, legge zich toe op oorspronkelijkheid en degelijkheid. De navolgingszucht der Franse en Oud-Duitse romanciers zegge hij vaarwel, dan zal hij beter slagen dan nu 't geval is. Hij late zich niet ontmoedigen door onze enigszins scherpe kritiek. Belangstelling in elke nieuweling in de letterkundige republiek, die aanleg verraadt, doet ons alzo spreken, geen pikanterie of bedilzucht.’
Panchaud liet zich inderdaad niet ontmoedigen en zijn uitgever evenmin, want een jaar later volgde Het roode masker. Historisch-romantisch tafereel uit de eerste helft der zeventiende eeuw. Van de beide uitgaven door Molgo is geen enkel exemplaar bewaard gebleven, wel van latere herdrukken door andere uitgevers.
| |
Gestrande marinier
Wie was deze schrijver, die, zo te lezen, toch wel over enig ‘vernuft’ en ‘aanleg’ beschikte? George Willem Hendrik Panchaud was 26 jaar oud ten tijde van zijn debuut. Hij was in 1824 in Den Haag geboren als zoon van Pieter Paulus Panchaud en Anna Barendina Sijthoff, die pas jaren later officieel zouden trouwen. Mogelijk was de (rijtuig)schilder Panchaud geen acceptabele huwelijkskandidaat voor de deftige Haagse notarisfamilie Sijthoff. Een indicatie daarvoor is te vinden in de genealogie die de familie rond 1892 liet drukken; Anna wordt opgevoerd als ongehuwd en zonder vermelding van echtgenoot en kinderen.
Het gezin van Pieter Panchaud woonde eerst aan het Spui, een arme buurt, later op de meer aanzienlijke Denneweg. Toen de ouders in 1840 naar het Brabantse dorp Dinther verhuisden, nam de zoon op zestienjarige leeftijd dienst als marinier. In het stamboekregister wordt George Panchaud als volgt beschreven: ‘lang 1 el, 6 palmen, 3 duimen, aangezicht ovaal, voorhoofd hoog, ogen lichtbruin, neus spits, mond klein, haar bruin, wenkbrauw blond’. Bij gebrek aan een portret of foto is dit alles waarmee we ons een voorstelling van hem kunnen maken. Hij werd na twee jaar bevorderd tot korporaal en vertrok naar de Oost.
Na zijn terugkeer in 1848 vestigde George Panchaud zich in Amsterdam. Om precies te zijn in de Foeliedwarsstraat bij Johanna Huizer en haar drie kinderen. Haar echtgenoot was een jaar eerder met de noorderzon vertrokken. In 1849 werd een dochtertje Hendrika Johanna Wilhelmina geboren, een jaar later gevolgd door een zoontje George Paulus Jacobus. Panchaud trad beide keren op als getuige bij de aangifte door de vroedvrouw. Het meisje droeg twee namen die aan hem waren ontleend (Hendrika en Wilhelmina) en het jongetje heette George, terwijl ‘Paulus’ verwees naar Panchauds vader. Gaf hij hiermee te kennen dat hij de vader van de kinderen was? In ieder geval verhuisde het gezin in deze samenstelling een aantal keren binnen het oostelijk deel van de stad en belandde uiteindelijk in de Batavierstraat, midden in de jodenhoek.
G.W.H. Panchaud, Het roode masker. Herdruk Amsterdam, D.L. Cardozo & Co., 1875; de eerste druk verscheen in 1851 bij D. Molgo & Co. in Amsterdam.
G.W.H. Panchaud, Avonturiers op geneeskundig gebied. Romantische schetsen; Amsterdam, L.J.H. Brons Boldingh, 1868. Dezelfde titelpagina - boven een medisch en onder een maritiem tafereel - werd in datzelfde jaar gebruikt voor Nederlandsche avonturiers, of fortuinzoekers ter zee en ter land.
Van zijn twee eerste boeken was Panchaud vermoedelijk niet rijk geworden, want in 1852 nam hij opnieuw dienst bij de marine. Twee jaar later werd hij ontslagen vanwege ‘lichamelijke gebreken ontstaan in en door de dienst’. Hij werd daarna wel aangesteld als portier op 's Rijks Marinewerf in Den Helder. In die stad trouwde hij in 1859 met Johanna Maria Kok en een jaar later werd hun zoontje Willem George Hendrik geboren. In 1863 verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar Panchaud aan de kost kwam als sigarenmaker en zijn vrouw het gezinsinkomen aanvulde als linnennaaister. Daar woonden nog altijd Johanna Huizer, die in 1866 overleed, en haar zoon George. Misschien ging Panchaud daarom aan de andere kant van Amsterdam wonen, in de Jordaan. Het gezin verhuisde regelmatig, steeds binnen het westen van de stad. In 1868 betrok het een ‘onderste achterkamer’ aan de Lauriergracht, die kennelijk beter was dan de eerdere steegwoning. In dat jaar staat George Panchaud voor het eerst in het bevolkingsregister vermeld als schrijver.
| |
| |
| |
Schrijfdrift
Aan het einde van de jaren zestig publiceerde Panchaud achter elkaar zeven boeken: Ontmoetingen op de wereldtentoonstelling te Parijs (1867), Avonturiers op geneeskundig gebied (1868), Nederlandsche avonturiers, of fortuinzoekers ter zee en ter land (1868), De wreekers (1868), Amsterdam bij dag en bij nacht (1868), De pleegdochter van den galeiboef (1869) en De smokkelaar (1869). Tussen 1869 en 1871 verscheen ook het vierdelige, in afleveringen gepubliceerde Amsterdam, geschetst in historisch-romantisch tafereelen. Uitgever D. Allart kondigde op 24 juni 1869 in het Nieuwsblad voor den Boekhandel trots aan dat dit werk was ‘vereerd met de inteekening van H.M. de Koningin en Z.H.K. Prins Frederik der Nederlanden’ en dat het werd ‘opgeluisterd door platen, portretten en plattegronden.’ In de pers kregen Panchauds boeken af en toe enige aandacht, zoals van de recensent in de Opregte Haarlemse Courant. Hij schreef op 25 januari 1869 dat hij De Nederlandsche avonturiers en Ontmoetingen op de Wereldtentoonsteling ‘met groot genoegen’ had gelezen. Daarentegen kon hij diens boek over de geneeskundige avonturiers, ‘hoe interessant ook geschreven’, niet aanbevelen en wenste zelfs ‘dat die lectuur aan jonge dames verboden werd’.
‘Nog één schreede verder en zij is een lijk!’ G.W.H. Panchaud, De pleegdochter van den galeiboef, deel II; Amsterdam, Jonas Benjamins, 1869. Ten behoeve van de bibliotheekbanden werden de boekblokken vaak lelijk afgesneden.
Na 1870 bracht Panchaud regelmatig een boek uit, zij het in een kalmer tempo dan voorheen. In archiefstukken wordt hij nu aangeduid als ‘letterkundige’ (1870), ‘zonder beroep’ (1889 en 1897) en ‘schrijver’ (1877, 1879, 1894, 1899). Volgens het Biographisch woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkunde (1878) diende hij ‘aanvankelijk bij 's Rijks Marine als onderofficier, vervolgens was hij boekhouder aan de lettergieterij van den heer Tetterode te Amsterdam, en is thans tijdelijk werkzaam op het raadhuis dier gemeente.’ Dat Panchaud in dit naslagwerk werd vermeld is overigens opmerkelijk. Met zijn gezin verkeerde hij in deze jaren in kringen van kleine middenstanders en militairen. Zijn dochters trouwden met een bakker, een meubelmaker en een kleermaker, terwijl de twee zonen in het voetspoor van hun vader dienst namen als marinier.
Latere titels wijzen erop dat hij op hetzelfde lezerspubliek bleef mikken. Na De wraak eens Indiaans (1874) volgde De baron de Vaudrey of de twee weezen, een bewerking ‘naar het beroemde drama “De twee weezen”’, vermoedelijk het toneelstuk Les deux orphelins van Auvray uit 1843. In 1875 verscheen Ernest van Degensteyn, of de onnatuurlijke broeder. Eene bladzijde uit de geheimen van Amsterdam. Ook de vierdelige reeks Licht- en schaduwbeelden uit het hedendaagsch Amsterdam (1877-1881) appelleerde weer aan de belangstelling voor de duistere kanten van het grotestadsleven. In De pleegzoon van den strandbewoner verplaatste Panchaud het decor naar de zeventiende eeuw. Zijn laatste roman Horace de Belleville, of de strijd tegen het noodlot (1884) speelde in de achttiende eeuw.
Zijn twee eerste boeken, De graaf van Leidenforth en Het roode masker, waren in 1850-51 verschenen bij de Amsterdamse uitgeverij, boekhandel en leenbibliotheek D. Molgo & Co. in de Joden-Amstelstraat (tegenwoordig de Nieuwe Amstelstraat), vlakbij de Batavierstraat waar Panchaud woonde. Molgo gaf populaire romans uit, maar ook het Nederlandsch Israëlitische Nieuws- en Advertentieblad. Panchauds latere uitgevers bewogen zich in hetzelfde segment, zoals Jonas Benjamins die een boekhandelleenbibliotheek had in de Sint Antoniesbreestraat ofwel Jodenbreestraat. Als uitgever zijn van hem maar twee boeken bekend, beide van Panchaud: De wreekers en De pleegdochter van de galeiboef. In dezelfde straat had S.I. Ricardo een kantoorboekhandel annex leenbibliotheek, terwijl L.J.H. Brons Boldingh een vergelijkbaar bedrijf uitoefende op de Leidsegracht. Beiden gaven werken van Panchaud uit. D.L. Cardozo & Co., die in 1875 een herdruk verzorgde van Het roode masker, was vermoedelijk ook zo'n onderneming.
Later publiceerde Panchaud ook bij grotere Amsterdamse uitgevers als D. Allart (twee boeken) en B. Eisendrath (vier boeken). Eisendrath had een breed fonds in het sensatie-genre en publiceerde in 1866 de tweede druk van Johan de Vries' bestseller De verborgenheden van Amsterdam, waarover Kruseman zich zo opwond. De bekende Rotterdamse boekhandelaar D. Bolle fungeerde als mede-uitgever bij vier boeken van Panchaud. De eveneens Rotterdamse uitgever J. Bergé bracht een herdruk uit van De graaf van Leidenforth.
| |
| |
| |
Wereldverbeteraar
De melodramatische ingrediënten en theatrale effecten, genoemd in de bespreking van zijn debuut, keren terug in het latere werk. De pleegdochter van den galeiboef bijvoorbeeld gaat over de zoon van een rijke bankier die door een ‘duivelachtige vriend’ op het slechte pad wordt gebracht. In Licht- en schaduwbeelden uit het hedendaagsch Amsterdam wil de dochter van een Amsterdamse bankier trouwen met een ‘avonturier beneden haar stand’. Panchaud licht de strekking van deze in afleveringen verschenen roman toe in een inleiding. Het verhaal speelt zich af in Amsterdam, dat ‘met reuzenschreden is voorwaarts gegaan’ in deze ‘wondereeuw’. Vooruitgang is mooi, maar er zijn momenten ‘dat men de eenvoud, de eerlijkheid, hartelijkheid en oprechtheid onzer voorouders terugwenst’. Immers, ‘gruwelijke moorden, verzaking van goede trouw, diefstal en oneerlijkheid zijn als het ware aan de orde van den dag’. De mensonterende voorbeelden van snoodheid, die men vroeger alleen bij de ‘dusgenaamde minder ontwikkelde klasse’ aantrof, ‘doen met bezorgdheid den blik in de toekomst slaan’. In zijn roman wil Panchaud wijzen op ‘de vele ingekankerde wonden der maatschappij’. Hij hoopt ‘door deze pennenvrucht iets te hebben bijgedragen tot verbetering van den algemeenen toestand’. Met deze presentatie van zijn werk plaatste Panchaud zich in de traditie van Eugène Sue.
G.W.H. Panchaud, Amsterdam, geschetst in historisch-romantisch tafereelen, deel I. Amsterdam, D. Allart, 1869. De titelprent toont het pas gebouwde Amstelhotel.
Catalogus uit 1869 van D. Allert uit Amsterdam. Na een almanak en een gebedenboek (‘een middel van hulp en troost’) volgt de rubriek met de romans. Panchaud wordt hierin onder meer opgevoerd in het gezelschap van zijn collega Johan de Vries.
rechts
‘En hij stond gereed zich in de Seine te werpen.’ G.W.H. Panchaud, Ontmoetingen op de wereldtentoonstelling te Parijs. Amsterdam, L.J.H. Brons, 1867.
De uitgevers waren enthousiast over de aftrek die zijn boeken vonden. Jonas Benjamins voegde aan De wreekers een ronkende voorrede toe: ‘Het goed onthaal, de vorige werken van deze schrijver te beurt gevallen en de zucht om ook mijn geringe krachten aan te wenden, ten einde zoveel mogelijk de oorspronkelijke literatuur te bevorderen, en daardoor tevens te tonen, dat ook ons vaderland verdienstelijke schrijvers op het gebied der Romantiek oplevert die geenszins voor het buitenland behoeven onder te doen, hebben mij aangespoord dit boeiend historisch-romantisch tafereel uit de merk- | |
| |
waardigste tijdperken der Franse geschiedenis gekozen het licht te doen zien. Ik ben overtuigd dat deze roman De wreekers als krachtig geschetst en geheel in de geest der tijden waarin de handelende personen voorkomen geschreven, niemand onvoldaan zal laten en bij hen de wens zal doen ontstaan, om zo spoedig mogelijk met nog meerdere vruchten des geestes van deze begaafde Nederlandse schrijver kennis te maken’. Uitgever Eisendrath was niet minder lovend in een advertentie voor De pleegzoon van den strandbewoner: ‘De schrijver heeft de draad der geschiedenis zodanig met die van de roman weten te verenigen dat geen lezer dit werkelijk onderhoudende verhaal onvoldaan zal ter zijde leggen.’
De doelgroep bestond uit eenvoudige, onbemiddelde lezers. Daarom werden de boeken in afleveringen gepubliceerd, doorgaans van 32 bladzijden tegen een prijs van twintig à dertig cent. In 1875 kondigde S.I. Ricardo in het Nieuwsblad voor den Boekhandel de uitgave aan van De baron de Vaudrey of de twee weezen, eerst met de toevoeging ‘afl. 1 & 2 (blz. 1-64) per afl. f. 0,25’, een paar maanden later gevolgd door ‘afl. 5-11, per afl. f. 0,25’. Het volgende jaar was het boek compleet en werd het aldus aangekondigd: ‘3 dln. 250, 251 en 257 blz., f. 6,-’. Na aanschaf werden de boeken blijkbaar stukgelezen, want van deze in afleveringen verschenen roman is geen enkel exemplaar bewaard gebleven.
G.W.H. Panchaud, Het kasteel van Hermosa. Historisch romantisch tafereel uit de jongste Spaansche onlusten. Amsterdam, B. Eisendrath, 1872. De titel refereert aan de opstanden in Spanje, die koningin Isabella II in 1868 dwongen tot aftreden.
Twintig jaar later waren zulke romans uit de mode geraakt. Boekhandel Van Diemen in de Kerkstraat te Amsterdam plaatste op 13 februari 1891 een advertentie in Het Nieuws van den Dag, onder de vetgedrukte kop: ‘Ongehoord!!!’. Voor slechts vier gulden kon men vijf ‘van de heerlijkste, boeiendste sensatie-romans’ kopen. Naast Het roode masker van Panchaud bestond het aanbod uit pakkende titels van andere schrijvers als De schijndoode en Armando Diaz of 12 jaren van misdaad en wraak. Dat de vijf boeken werden gedumpt voor het ‘bagatel van vier gulden’ doet vermoeden dat ze het lezerspubliek niet echt meer konden boeien.
George Panchaud was intussen verhuisd naar een nieuwbouwhuis in de pas aangelegde Kinkerstraat, genoemd naar een erkende schrijver. Daar overleed hij in 1899 op 75-jarige leeftijd. In de geheimen van de vele pleegzoons, -dochters en ‘onnatuurlijke broeders’ uit zijn romans was toen bijna niemand meer geïnteresseerd. Maar hij had ook een paar echte mysteries nagelaten. Waar kwam de familie Panchaud eigenlijk vandaan? Was er een relatie met de Nederlandse gezant van die naam in Constantinopel aan het einde van de achttiende eeuw? En misschien zelfs met de schimmige bankier Isaac Panchaud, die aan de vooravond van de Franse Revolutie de financiële wereld in heel Europa in rep en roer had gebracht? Met zo'n cliff hanger zou George Panchaud ongetwijfeld zijn eigen necrologie hebben afgesloten.
Genealogisch onderzoek voor dit artikel werd gedaan door Léon van der Hoeven (www.genealogischbureau.nl). De passage bij A.C. Kruseman waarnaar wordt verwezen staat in diens Bouwstoffen voor een Geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880 (2 dln., Amsterdam, P.N. van Kampen, 1886-87), dl. I, p. 215-216. Zie voorts over George Panchaud: W.J.A. Huberts, W.A. Elberts, F. Joz. P. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkunde (Deventer, A.J. van den Sigtenhorst, 1878). Over het genre van de populaire roman in de negentiende eeuw: G.W. Huygens, De Nederlandse auteur en zijn publiek. Een sociologisch-litteraire studie over de ontwikkeling van het letterkundig leven in Nederland sedert de 18e eeuw (Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1946). Over Johan de Vries: B. Luger, ‘Sue-realisme in Nederland. Johan de Vries publiceert onder het pseudoniem L. van Eikenhorst “De verborgenheden van Amsterdam”’, in M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ed., Nederlandse literatuur. Een geschiedenis (Groningen, Martinus Nijhoff, 1993), p. 467-472. Over de bibliotheek van de gebroeders Van der Hoek: B. Luger, ‘Een negentiende-eeuwse leesbibliotheek’, De Negentiende Eeuw 2 (1978), p. 125-133, herdr. in W. van den Berg (red.), Wie las wat in de negentiende eeuw? (Utrecht, Matrijs, 1997). Verdere informatie is onder meer te vinden in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, Brinkman's catalogus van boeken en op de websites Bibliopolis en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL).
|
|