| |
| |
| |
Boekbesprekingen & signaleringen
Het Sint Stevenshofje in Leiden in 1889. Olieverf op doek, 78 × 100 cm. Alte Nationalgalerie, Berlijn. In 1890 maakte Liebermann een tweede vrijwel identieke versie van dit schilderij, dat in particulier bezit is.
| |
Max Liebermann, Briefe, Band 1-3, 1869-1906
Zusammengetragen, kommentiert und herausgegeben von Ernst Braun
Baden-Baden, Deutscher Wissenschaft-Verlag (DWV) 2011-2013, 3 geb. delen
ISBN 9783868889925; ISBN 9783868889932; ISBN 9783868889949
€39,90; €49,90 en 54,95 (resp. deel 1,2 en 3)
J.F. Heijbroek
De afgelopen drie jaar zijn drie volumineuze delen met brieven van de Duitse kunstenaar Max Liebermann (1847-1935) verschenen. De Liebermann-specialist uit Dresden, Ernst Volker Braun, heeft na jarenlang onderzoek ruim 2600 brieven en zo'n 500 tegenbrieven in musea, archieven, bibliotheken en bij particulieren opgespoord. Het is de bedoeling al deze correspondentie in chronologische volgorde in acht delen te publiceren. Naast brieven bevat elk deel een tijdstabel, een persoonsnamenoverzicht (met bijzonderheden), enkele registers, een tentoonstellingenoverzicht en een uitvoerige bibliografie. In een aanhangsel zijn tenslotte nog verslagen van bezoeken aan de kunstenaar, belangrijke recensies van tentoonstellingen en andere aanvullende documenten opgenomen.
De drie delen die tot dusverre zijn verschenen bestrijken de periode tussen 1869 en 1906 (Band 1:1869-1895; Band 1:1896-1901 en Band 3:1902-1906). Liebermanns eigen brieven vormen de hoofdmoot van elk boek. Vele schreef hij op zijn reizen. Tussen 1871 en 1914 bezocht hij bijna jaarlijks ons land. Een belangrijke groep autografen is afkomstig uit het Rijksmuseum, namelijk de correspondentie met Jan Veth uit de jaren 1889-1905, bestaande uit ca. vijftig brieven en briefkaarten. Ook de Fondation Custodia bezit enkele grote ensembles brieven van Liebermann, waaronder die aan Julius Elias en zijn vrouw Julie Levie.
Braun heeft alle brieven nauwkeurig getranscribeerd en waar mogelijk van commentaar voorzien, zodat Liebermanns activiteiten in binnen- en buitenland goed te volgen zijn. Zijn reizen naar Nederland zijn herhaaldelijk onderwerp van tentoonstel- | |
| |
lingen geweest. Leidraad voor de schilderijen die hij in ons land maakte is de uitstekende oeuvre-catalogus door Matthias Eberle, die vele raadsels heeft opgelost. Toch zijn in de brievenuitgave enkele bronnen aan te wijzen die door de samensteller over het hoofd zijn gezien. Zo zijn daar de negentiende-eeuwse bezoekersregisters van Nederlandse musea, zoals van het Rijksmuseum, het Frans Halsmuseum, het Mauritshuis en het Dordrechts Museum, waarin talrijke reizigers hun handtekeningen hebben gezet. Over de bezoekersregisters van het Rijksmuseum en het Frans Halsmuseum bestaan bovendien goed toegankelijke publicaties. Andere nuttige bronnen zijn de bezoekersregisters van diverse badplaatsen in ons land. In Katwijk werden de badgasten met logeeradressen geregistreerd in handgeschreven verblijfsregisters; in Scheveningen publiceerde men hun namen in de Courrier de Schéveningu.
Het Sint Annahofje in Leiden, 2013.
rechts De huisjes aan de noordzijde van het Sint Annahofje in Leiden, 1900. Olieverf op doek, 77×93 cm. Verblijfplaats onbekend.
links De zijgevel van het Sint Annahofje nr. 1 in Leiden, 2013. Tijdens de grote restauratie van 1939-1941 werden een extra venster met luik en een raam op de eerste verdieping aangebracht.
linksonder De zijgevel van het Sint Annahofje nr. 1 in Leiden, 1900. Gezien vanuit de gang naar de toegangspoort aan de Hooigracht. Techniek, maten en verblijfsplaats onbekend.
rechtsonder De zijgevel van het Sint Annahofje nr. 1 in Leiden, 1900. Gezien vanuit de gang naar de toegangspoort aan de Hooigracht. Olieverf op karton, 44,5 × 38 cm. Particuliere collectie.
Dat men bij een brievenuitgave als deze goed op de hoogte dient te zijn van de topografische situatie moge blijken uit het volgende voorbeeld. Liebermann bezocht in 1889 en 1900 Rembrandts geboortestad Leiden, die meer dan dertig hofjes telt. Hij maakte tijdens en kort na zijn eerste bezoek twee prachtige schilderijen van het in de achttiende eeuw geheel herbouwde Sint Stevenshofje aan de Haarlemmerstraat. Op 24 juli 1900 schreef hij vanuit hotel Levedag aan de Breestraat aan zijn vriend Max Lehrs, kunsthistoricus en directeur van het prentenkabinet in Dresden: ‘Ich bin seit etwa 14 Tagen in Leiden, wo ich ein Hofje aus Rembrandts Zeiten - es ist wohl kaum etwas dran geändert - male. Leider merkt man sonst vom Geiste Rembrandts nichts mehr in Leiden’ (Band 2, brief nr. 376). Liebermann doelde echter niet - zoals de editeur en de samensteller van de oeuvre-catalogus dachten - op het Sint Stevenshofje, maar op het schilderachtige, in 1492 gestichte Sint Annahofje aan de Hooigracht. Tegenwoordig heeft dat een ingang aan de Middelste Gracht, destijds was het te bereiken via een zandstenen poortje uit 1684 aan de Hooigracht en een lange gang tussen enkele tuinen door.
Het St. Annahofje ademde met zijn kapelletje en vervallen huisjes de sfeer van Rembrandts tijd. Liebermann maakte twee schilderijtjes van de gang met aan het eind een van de hoekhuisjes van het hofje, een thans niet meer te lokaliseren schilderij van de woningen aan de noordzijde van de binnenplaats (alle hier afgebeeld) en een tekening van vrijwel dezelfde rij huisjes, die in 2003 bij Bonhams in Londen onder de hamer kwam (zie www.bonhams.com/auctions/10429/ lot/4, Max Liebermann, Stevenstift Leiden). Op het schilderij - waarvan we een afbeelding kennen - is nog juist het kapelletje uit de late vijftiende eeuw te zien. Door het verkeerd interpreteren van ‘een hofje uit Rembrandts tijd’ werden de hier afgebeelde schilderijen en de tekening ten onrechte een straatje in Leiden en het Sint Stevenshofje genoemd.
Deze opmerking doet geen afbreuk aan de prachtig verzorgde, zeer nuttige brievenuitgave die met bewonderenswaardige snelheid verschijnt. Het annoteren van brieven is een moeilijke aangelegenheid. Immers, op welk punt moet men stoppen met verklaren? Er zijn maar weinig brievenuitgaven - de schitterende Van Gogh-brieveneditie daargelaten - die nauwelijks een ‘vraagteken’ bevatten. In Duitsland verschijnen de laatste jaren steeds meer monumentale bronnenuitgaven die ware ‘Fundgruben’ zijn voor de Nederlandse kunstgeschiedenis. Bronnen als Wilhelm von Bodes Mein Leben en Gustav Pauli's reisbrieven - met bijvoorbeeld het verslag van zijn bezoek aan de collectie van het echtpaar Kröller-Müller - tonen onverwachte aspecten van de Nederlandse kunstgeschiedenis.
| |
| |
| |
Jeroen van Zanten, Koning Willem II, 1793-1849
Amsterdam, Boom, 2013
Gebonden, 600 pagina's, illustraties in kleur en zwart-wit
ISBN 978 9461 0518 51
€39,90
Ook in cassette met de biografieën van Willem I en Willem III à €99,90
Henk Slechte
Het plan om biografieën te schrijven van de drie Nederlandse koningen uit de negentiende eeuw dateert van 2008. Levensbeschrijvingen naar de eisen van de hedendaagse geschiedschrijving ontbraken en de beeldvorming rond dit drietal was de laatste halve eeuw nogal statisch geworden. In die lacune heeft het Prins Bernhard Cultuurfonds voorzien door drie biografieën te financieren, die verschenen aan de vooravond van de herdenking van 200 Jaar Koninkrijk. Drie ervaren historici hebben in onderlinge samenwerking elk de koning van hun keuze beschreven: Jeroen Koch Willem I, Jeroen van Zanten Willem II en Dik van der Meulen Willem III.
Willem II staat ook anderszins in de schijnwerpers. Het Dordrechts Museum, in samenwerking met de Hermitage in St. Petersburg en het Luxemburgse museum Villa Vauban, wijdt een tentoonstelling aan hem, getiteld ‘Willem II Kunstkoning’. Hij was een actief verzamelaar van schilderijen en tekeningen en introduceerde met zijn Russische echtgenote Anna Paulowna een hofleven dat opviel door zijn pracht en praal. Na zijn dood is zijn collectie geveild en over de wereld verspreid geraakt, waarbij in Nederland nagenoeg niets is achtergebleven.
Willem II heeft, in tegenstelling tot zijn vader en zijn zoon, brieven en dagboeken nagelaten. Jeroen van Zanten heeft daarin de nodige nieuwe feiten gevonden, al brengen deze het gevestigde beeld niet echt aan het kantelen. Wel nuanceren sommige vondsten het beeld dat we tot dusverre van deze koning hadden. Zijn heldendaden in de oorlogen tegen Napoleon en de Belgen blijven overeind, evenals zijn passie voor kunst. Jeroen van Zanten geeft een mooie en haast intieme beschrijving van de kunstzin of het Kunstsehen, zoals Willem placht te zeggen.
De biograaf plaatst die kunstzin in de context van de Romantiek en tegen de achtergrond van een karakter dat overgevoelig was, ook voor de schoonheid van kunstvoorwerpen. 's Konings biseksualiteit komt aan de orde, al is die niet door Van Zanten ontdekt. Bekend was eveneens dat de koning er niet in slaagde deze neiging te onderdrukken en dat hij er mee werd gechanteerd. Zijn slechte verhouding met zijn vader, zijn hang naar complotten en zijn mislukte poging om in 1830 koning te worden van het afgescheiden zuiden: Van Zanten beschrijft het helder en gedegen.
Interessant is de beschrijving van Willems visie op het koningschap. Hij omarmde, in tegenstelling tot zijn vader, het begrip volksgunst en beschouwde zijn relatie met het volk als een ongeschreven contract. Van Zanten werpt hier een nieuw licht op de koning. Hij noemt Willem een latente liberaal die contact had met Franse geestverwanten, maar zich uit angst voor revolutie conservatiever voordeed dan hij was. De biograaf baseert zijn analyse op een samenvatting die Willem maakte van Mirabeau's essay Aperçu de la situation de la France et des Moyens de concilier la liberté publique avec l'autorité royale uit 1791. Daarin schrijft Mirabeau dat een vorst, die handelt naar de algemene opinie van zijn natie, niets te vrezen heeft. Willem begreep dat de gunst van het volk de sleutel was voor een stabiele en duurzame monarchie en heeft zich deze gedachte eigen gemaakt. Van Zanten stelt dat Willems instemming met de grondwetswijziging van 1848 mede te danken was aan chantage met een homoseksuele verhouding. Tegen de achtergrond van zijn eigen betoog doet deze inderdaad sensationele onthulling wat wonderlijk aan. Als de koning liberaal was, zoals Van Zanten overtuigend aantoont, dan had hij het zetje van die chantage immers niet nodig ...
Van Zanten heeft een knap en leesbaar boek geschreven, maar niet op alle vragen een antwoord gegeven en wellicht ook niet kunnen geven. Zo wordt de relatie tussen Anna Paulowna en de instabiele en in veel opzichten onmatige Willem niet echt uitgewerkt. Mede daardoor wordt evenmin duidelijk waarom zij haar man na diens dood zo hevig verheerlijkte. Zoals iedere biograaf heeft de auteur zijn lijdend voorwerp goed leren kennen en zich een subjectief beeld van hem gevormd. Van Zanten laat in zijn analyses van de prins en latere koning zijn sympathie doorklinken. Ten slotte stelt hij de vraag of Willem II een goede koning is geweest. Zijn antwoord is dat hij in 1849 Nederland in een betere toestand achterliet dan waarin hij het in 1840 bij zijn troonsbestijging had aangetroffen. En hij besluit met een retorische vraag: kan en mag van een koning meer worden verwacht?
Een punt van kritiek op dit mooie boek betreft niet de auteur maar de uitgever. Deze bestempelt het boek en het koninklijke drieluik in zijn geheel terecht als een wetenschappelijke uitgave, maar heeft de index niet in overeenstemming gebracht met die kwalificatie. Voor de gewone lezer is dat geen bezwaar, maar wetenschappelijke boeken hebben ook professionele gebruikers. Voor hen zijn de drie biografieën moeilijk toegankelijk zonder indices op trefwoorden, zaaknamen en topografische namen. Eén flauw voorbeeld. De biografie van Willem II besteedt veel aandacht aan de grondwet van 1848, maar het woord ‘grondwet’ komt in de inhoudsopgave en de index niet voor. Dat zoekt moeilijk.
| |
Sander Paarlberg en Henk Slechte (red.), Willem II. De koning en de kunst
Bijdragen van meerdere auteurs
Zwolle, Wbooks, 2014
Paperback, 335 blz., ruim 300 illustraties in kleur
ISBN 978 9461 5801 90
€29,95
Jan Jaap Heij
‘Wat als ...!’ Dat is een vraag die (kunst) historici doorgaans uit de weg gaan, want in wetenschappelijk opzicht kun je er weinig mee. De geschiedenis is nu eenmaal niet omkeerbaar, hoe graag we dat ook zouden willen. Toch is het wel leuk om af en toe te mijmeren over wat er gebeurd zou zijn als iets anders wel of niet gebeurd zou zijn of als iemand iets wel of niet zou hebben gedaan. Dit boek roept zo'n vraag op: wat zou er gebeurd zijn als Willem II wat zuiniger was geweest, zodat zijn kunstcollectie niet na zijn dood verkocht had hoeven worden om zijn schulden te delgen?
Vermoedelijk was die collectie dan na verloop van tijd in Nederlands openbaar bezit gekomen. En in dat geval had het Rijksmuseum nu niet voornamelijk Nederlandse kunst kunnen laten zien, maar was het een internationaal museum geworden zoals de National Gallery in Londen of het Louvre in Parijs. Weliswaar niet op diezelfde schaal, maar met schilderijen van o.a. Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hans Memling, Hans Holbein, Peter Paul Rubens, Jacob Jordaens, Antoon van Dyck, Rembrandt, Claude Lor- | |
| |
rain, Nicolaas Poussin, Bartolomé Esteban Murillo, Jusepe de Ribera, Annibale Carracci, Luca Giordano, Guido Reni en Canaletto zou het toch een aardig eind in de richting zijn gekomen. De toeschrijvingen waaronder Willem II zijn kunstwerken kocht waren vaak wat (te) optimistisch en inmiddels is het nodige op naam van minder bekende meesters gesteld, maar het is en blijft een collectie van bijna tweehonderd schilderijen om je vingers bij af te likken
En dan hebben we het nog niet gehad over de tekeningen van o.a. Michelangelo, Rafael (als we de veilingcatalogus mogen geloven zo'n 80 stuks), Leonardo da Vinci, Correggio en opnieuw Rubens en Van Dyck. Daarnaast had de koning ook nog een flinke collectie eigentijdse schilderijen (circa 160 stuks), met werk van o.a. Barend Cornelis Koekkoek, Wijnand Nuyen, Ary Scheffer, Andreas Schelfhout, Johannes Christiaan Schotel en buitenlandse meesters als Paul Delaroche, Louis Gallait, Theodore Gudin, Nicaise de Keyser en David Wilkie. De eigentijdse kunstenaars hingen voornamelijk in de privévertrekken van het koninklijk paar, de oude meesters sierden vanaf 1841 de zogeheten ‘Gotische Zaal’ achter paleis Kneuterdijk, die door Willem II zelf was ontworpen. Wanneer de Gotische Zaal niet werd gebruikt voor koninklijke doeleinden, was hij toegankelijk voor het publiek.
Helaas heeft het zo niet mogen blijven. In 1850 werd Willems kunstbezit geveild en slechts weinig bleef in Nederland. Zijn twee Van Eycks (een derde is inmiddels afgeschreven) hangen nu in het Metropolitan Museum in New York en het Städelsches Kunstinstitut in Frankfurt. Zijn drie Rembrandts belandden in de Frick Collection en het Metropolitan Museum in New York, en in de Wallace Collection in Londen (de collectie omvatte nog vier ‘Rembrandts’, maar die zijn intussen ook afgeschreven).Ga naar eind1 Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam heeft een deel van zijn collectie oude tekeningen verworven, maar dat gebeurde pas in 1935, na meerdere eigenaarswisselingen.
Hoe Willem verzamelde en wat er na de veiling met zijn collectie gebeurde staat uitgebreid beschreven in deze begeleidende publicatie bij de tentoonstelling ‘Willem II Kunstkoning’ in het Dordrechts Museum. Het fraai vormgegeven boek bevat na een inleiding een achttal hoofdstukken die zijn ‘kunstzin’ uitdiepen. Behalve voor beeldende kunst en architectuur had hij ook grote belangstelling voor muziek en theater. De relatie tussen de Oranjes en de Russische tsarenfamilie komt aan de orde; Willems echtgenote Anna Paulowna was de zuster van twee tsaren, Alexander I en Nicolaas I. Ook andere aspecten van zijn kunstliefde passeren de revue: de paleizen die hij liet bouwen of verbouwen, zijn voorkeur voor neogotiek en zijn hang naar een luxueuze inrichting.
Een hoofdstuk beschrijft de landgoederen die hij verwierf, niet alleen in Nederland maar ook in Luxemburg. Het groothertogdom was tot 1890 in een personele unie verbonden met het Koninkrijk der Nederlanden en Willem hechtte veel waarde aan zijn status als vorst van dat gebied. Hij kocht daar enkele landgoederen en de ruïne van het middeleeuwse kasteel van Viandes. Zijn warme gevoelens kwamen ook tot uiting in een opdracht aan B.C. Koekkoek om maar liefst negen forse Luxemburgse landschappen te schilderen (die alle buiten Nederland zijn terecht gekomen). Over deze opdracht, die in het boel slechts summier aan de orde komt, had ik wel wat meer willen lezen, ook omdat er een flink bedrag mee gemoeid was. Koekkoeks honorarium voor de gehele serie bedroeg niet minder dan f 28.500.Ga naar eind2 Ter vergelijking: voor een Madonna van Van Eyck betaalde de koning f 5500 en voor Rembrandts ‘Man in oriëntaals kostuum’ en diens portret van Saskia (nu beschouwd als een kopie door een leerling) tezamen f 19.000. Willem was allerminst krenterig bij zijn aankopen en betaalde vaak meer dan de reële markwaarde. Bij de veiling van zijn collectie, waarbij de Nederlandse regering zich geheel afzijdig hield, ging bijna alles voor beduidend lagere bedragen weg dan hij ervoor had betaald. Bovendien werden verscheidene stukken opgehouden en de uiteindelijke opbrengst viel dan ook behoorlijk tegen, tot teleurstelling van de erfgenamen.
Een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan de dertien schilderijen die na de veiling door Willems Russische zwager Nicolaas werden aangekocht en die zich nu - op twee na - in de Hermitage in Sint Petersburg bevinden. Eentje daarvan, Van Eycks ‘Annunciatie’, is in 1930 door de Sovjetregering verkocht om aan buitenlandse deviezen te komen en verhuisde toen naar het Metropolitan Museum in New York. Misschien krijgt dit Russische onderdeel relatief veel aandacht, maar die keuze is begrijpelijk omdat deze tentoonstelling eerder in de Hermitage in Sint Petersburg te zien was.
Verder bevat het boek kaderteksten over kleinere onderwerpen, zoals Anna Paulowna's juwelenbezit, de kunsthandel waarmee Willem zijn meeste zaken deed, zijn speciale band met Tilburg en de standbeelden die voor hem werden opgericht. Deze kaderteksten vormen interessante onderbrekingen van de lopende tekst, die af en toe wat opsommerig is. Enigszins vermoeiend is dat sommige zaken, zoals Willems schuld aan zijn zwager Nicolaas, in bijna ieder hoofdstuk opnieuw worden gememoreerd. Hier had van mij wel wat strenger geredigeerd mogen worden.
Op de tentoonstelling in het Dordrechts Museum is vanaf 5 maart een groot deel van de indrukwekkende kunstverzameling van Willem II te zien. In het catalogusgedeelte van het boek wordt ingegaan op alle afzonderlijke objecten, 219 in getal, die in zes secties zijn opgedeeld: ‘Geschiedenis’, ‘Collectie Oude Kunst’, ‘Collectie Moderne kunst’, ‘Collectie Tekeningen’, ‘Collectie Beelden’ (die slechts twee nummers omvat) en een tweede sectie ‘Geschiedenis’. Bij die twee secties voor geschiedenis mag de lezer zelf bedenken dat de eerste voorwerpen bevat die Willems familiegeschiedenis illustreren, de tweede objecten die afkomstig zijn uit zijn paleizen of betrekking hebben op gebeurtenissen na zijn dood. Een korte verantwoording was hierbij prettig geweest. Verder is onhandig dat bij ieder catalogusnummer literatuur is opgegeven, maar dat de daarop gebaseerde noten achterin het boek staan; de lezer moet nogal wat bladeren als hij precies wil weten hoe iets zit. Ten slotte was een lijst van de hele collectie als bijlage nuttig geweest. In 1989 is een boekje verschenen met een overzicht van de oude meesters (zie noot 1), maar van de eigentijdse schilderijen en van de tekeningen ontbreekt dat. Met een economische lay-out had zo'n overzicht niet al te veel ruimte hoeven kosten.
Maar dat zijn schoonheidsfoutjes die aan de waarde van dit monumentale boek geenszins afbreuk doen. Het biedt kenners en geïnteresseerden een schat aan gegevens over een korte maar rijke periode uit de Nederlandse (kunst)geschiedenis. De vraag ‘wat als ...?’ dringt zich bij het lezen onweerstaanbaar op.
| |
Adrian Shaughnessy, FHK Henrion. The Complete Designer
Londen. Unit Editions, 2013
Hard cover in foedraal, 544 bladzijden, rijk geïllustreerd in kleur
ISBN 978 0957 5114 22
€65
Chris Vermaas
Toen de inkomsten aan het einde van de jaren vijftig daalden, besefte de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij dat meer structuur in haar visuele presentatie kon bijdragen aan verbetering van de bedrijfsvoering. Frederick Henry Kay Henrion, oprichter van Henrion Design Associates in Londen, verwierf de opdracht om vanaf 1961 de KLM een duidelijker gezicht te geven. Zijn eindresultaat vliegt, met kleine aanpassingen, nog steeds rond. Nederlandse vormgevers hadden het nakijken en trokken daaruit een les: voor opdrachten van dit formaat moesten ook zij bureaus gaan vormen. Niet veel later ontstonden Tel Design en Total Design, die al
| |
| |
snel hun eigen successen boekten. In die kringen was Henrion de man die via de KLM de notie ‘corporate identity’ in Europa had geïntroduceerd, maar voor velen was er weinig meer over hem bekend.
Dat kennisgat is nu vakkundig gedicht door een geslaagde uitgave van Adrian Shaughnessy, die zijn sporen heeft verdiend met eerdere boeken over grafische vormgeving. In honderd bladzijden behandelt hij Henrions levensgeschiedenis, waarna het oeuvre in vierhonderd bladzijden tot leven komt. Het bestrijkt meer dan een halve eeuw en is gerangschikt op medium in de categorieën ‘affiches’, ‘tentoonstellingen’, ‘redactioneel/tijdschriften’, ‘verpakkingen’, ‘producten’, ‘interieurontwerpen’ en ‘bedrijfsidentiteiten’ (de laatste onderverdeeld in kleine en grote bedrijven, waaronder de KLM). Gevolgd door ‘logo's’, ‘tekeningen’ en het nawerk.
Henrion heeft bijna het boek gekregen dat hij verdient - bijna, want vele afbeeldingen zijn onzorgvuldig en onscherp gereproduceerd. Maar Shaughnessy's tekst maakt veel goed en geeft de lezer een boeiend en liefdevol beeld van de man in zijn tijd. Met zijn scherpe intellect overzag Henrion zijn omgeving en doorzag hij zijn tijd, wat hem in staat stelde met veel succes boodschappen in beeld en tekst over te dragen op het publiek. De Britse ontwerper Ken Garland beschreef in 1960 Henrion's visuele kwaliteiten als volgt: ‘His work always moves along the shortest distance between two points. No dodging about. No waffle. No cautious detours in the name of good taste.’
Henrion voorzag ook de ontwikkelingen van zijn tijd, zoals blijkt uit een voorbeeld dat halverwege de jaren vijftig plaatsvond in de Verenigde Staten. De gebeurtenis knipte Henrions loopbaan en daarmee ook het boek in tweeën. Hij presenteerde aan zijn opdrachtgever Procter & Gamble een ontwerp voor een affiche, waarop hij met één pakkend beeld het publiek wilde informeren over het effect van hun Gleem-tandpasta. Opmerkelijk genoeg werd het ontwerp afgewezen met ‘it's much too good.’ Het verwarde Henrion, waarop de opdrachtgever uitlegde: ‘we want a poster that reflects the press adds and the TV adds. A poster that uses the same photography and models that we use in the press adds and TV commercials.’ Henrion realiseerde zich toen dat televisie als het nieuwe medium van massacommunicatie de andere vormen van visuele communicatie zou gaan dicteren. De beelden die elders werden gebruikt moesten voortaan stroken met die van de televisie. Hij voorzag dat ook in Europa binnen afzienbare tijd het door Fransen vervolmaakte affiche niet langer het overheersende deel van een publiciteitscampagne zou zijn.
Nog een ander Europees vooruitzicht ontleende Henrion in diezelfde tijd aan de Noord-Amerikaanse samenleving, doordat de controle over de bedrijfscommunicatie van grote bedrijven in handen was gekomen van ‘design managers’. Hij realiseerde zich dat hun positie van groter belang was dan die van ontwerpers, die door hen werden ingehuurd en aangestuurd. Henrion besloot te blijven ontwerpen en ervoer dat bij toenemende bedrijfsgrootte ook de hindernissen toenamen. Hij concludeerde dat hij zijn visuele vaardigheden moest aanvullen met theoretische en wetenschappelijke kennis, als hij succes wilde hebben.
Hij verlegde zijn loopbaan en ging voor minder klanten meer werk maken. De KLM was zijn eerste grote en misschien wel mooiste opdracht. In 1967 legde hij uit dat ‘corporate identity’ van groot belang was voor luchtvaartmaatschappijen omdat met dezelfde vliegtuigen hun kwaliteit en prijzen vergelijkbaar waren, zodat de concurrentie zich toespitste op het beeld dat zij uitdroegen. Standaardisering van alle uitingen, zoals kantoren, balies en luchthavens, was voor de reiziger van groot belang en vormde een sterk verkoopargument. Henrion concludeerde dat ‘design thus becomes an important instrument of competition.’
‘Corporate design’ had Europa bereikt. Henrion was ervan overtuigd dat naast intuïtie wetenschappelijke kennis noodzakelijk was voor de effectiviteit van communicatie. Hij verdiepte zich in de sociale wetenschap om te begrijpen hoe een samenleving berichten ontvangt. Hij verdiepte zich ook in de linguïstiek, zoals de dualiteit van denotatie en connotatie van Roland Barthes en de semiotiek van Saussure. Van de cognitieve wetenschap leerde hij hoe ons brein via de ogen kennis verwerkt. Hij was een aanhanger van Arthur Koestlers theorie van de ‘bisociatie’: onze creativiteit is gebaseerd op het vermogen van onze geest om verschillende zaken te combineren, zodat nieuwe ideeën kunnen ontstaan. Henrion wees bisociatie aan als de oorsprong van visuele communicatie en vatte dat in 1964 als volgt samen: ‘We cannot invent completely new things, but we can combine existing things in a new and never-before-seen way.’
Terugkijkend op zijn loopbaan verklaarde hij in 1987 dat het succes van zijn grafische werk in de jaren zestig te danken was aan de overeenstemming met de tijd. Hij was ‘marching with time’. Maar om ten behoeve van een effectieve visualisering met je tijd mee te gaan, of die voor te zijn, was een grondig onderzoek noodzakelijk. Met grote precisie werden alle aspecten van een opdracht bekeken en volgens Henrion kon een zojuist afgestudeerde ontwerper zo'n noodzakelijke analyse niet uitvoeren. Dankzij die grondigheid kwam uit zijn bureau geen modieus of non-communicatief werk, maar visuele resultaten die effectief waren en geschiedenis schreven.
Tijdens het laatste decennium van zijn leven nam Henrion langzaam afstand van de actieve praktijk, schreef hij artikelen, gaf lezingen en doceerde. Hij werd directeur van het London College of Printing, waar een nieuwe generatie werd opgeleid, onder anderen Neville Brody. Gespeend van alle kennis die Henrion in zijn leven had vergaard bestormde een nieuwe generatie het podium. Met hun personal computers veroorzaakten ze een grafisch feest waarmee zij hún geschiedenis schreven. Bedrijven die zich presenteerden met slechts één kleur en één grafisch teken behoorden in hun ogen tot het verleden. Het moest er wel van komen, omdat de variatiemogelijkheden van simpele geometrische tekens in combinatie met een enkele onderscheidende kleur al in de jaren zestig waren opgebruikt door Henrion en consorten.
Henrion was niet langer ‘marching with time’, maar bleef trouw aan het modernisme. Hij stak producten of diensten niet in modieuze grafische jasjes die afbreuk deden aan hun belang. Hij bleef daardoor trouw aan zijn kennis. Ook bleef hij trouw aan zijn eigen geschiedenis. Als Duitser van joodse afkomst - zijn eigenlijke naam was Fritz Heinrich Kay Kohn - had hij de geschiedenis van de twintigste eeuw aan den lijve ervaren. Als jongeman ontvluchtte hij Nazi-Duitsland om in Parijs een opleiding tot textielontwerper te volgen. Die stad bracht hem bij de beste Franse affiche-makers die zijn grafisch vuur ontstoken. Zijn tocht voerde hem uiteindelijk naar Engeland, waar hij aan het begin van de oorlog werd opgesloten als verdachte vreemdeling. Na zijn vrijlating nodigden de autoriteiten hem uit zijn Franse grafische vuur te gebruiken voor affiches die de Engelse bevolking waarschuwden voor het Duitse gevaar. Europeser kon het niet.
Henrion overleed in de zomer van 1990 en liet vele dierbare herinneringen na in de hoofden van zijn Engelse collega's. Na een incubatietijd van 23 jaar zijn die tot uitdrukking gekomen in dit geslaagde boek, dat een passend eerbetoon aan hem is.
| |
Bert Willering, Uitgevers-en drukkersvignetten met een naamspreuk
Uitgeverij ALWIL, Assen 2013
Ringband, 252 pagina's, A5 -formaat, illustraties in zwart-wit
ISBN 978 9082 0904 13
Alleen te bestellen via alwil@online.nl
€15 + €3,50 verzendkosten
Sytze van der Veen
Rond 1990 stuitte Bert Willering op het eigenaardige fenomeen van het vignet met een naamspreuk die geënt is op de initialen van de uitgever of drukker. Om een paar voorbeelden van zulke letterlogo's te geven: Bosch & Keuning in het weinig heuvelachtige Baarn afficheerden zich in het verleden met het adagium ‘Bergopwaarts klimmend’ en A.W. Bruna in Utrecht transcribeerde zijn naam in de optimistische lijfspreuk ‘Altijd weer beter’. Zomer en Keuning in Wagenin- | |
| |
gen hielden het op ‘Zuiver en klaar’, wat een indruk van transparante oprechtheid wekte. Het vooroorlogse motto ‘Nimmer Dralend’ van Nijgh en Van Ditmar in Rotterdam heeft min of meer de tand des tijds doorstaan, althans in de gelijknamige reeks die verscheen tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw.
Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande in Arnhem wisten met enig gepuzzel hun lange reeks intialen om te zetten in een hoogdravende uitspraak die was bedoeld als mission statement: ‘Het Schone Kennen Veredelt De Ziel’. Daarentegen bleef de Arbeiderspers met ‘Den akker ploegende’ laag bij de grond en dicht bij de doelgroep, hoewel de akkerbouw in Amsterdam niet veel verder kwam dan het volkstuintje. Andere uitgevers zochten het in het Latijn, wat gewichtig en geleerd leek. Zo beweerde L.J. Veen in Amsterdam dat eerlijk werk alles overwint - ‘Labor integer vincit’. De argwanende lezer vermoedt bijna een cynisch grapje ten koste van onderbetaalde auteurs. De Spaarnestad in Haarlem gaf te kennen dat zij door het verspreiden van haar boeken de mensheid diende, een hooggestemd streven waaraan zij zich geen buil kon vallen - ‘Divulgando servimus humanitati’.
G.J. Thieme: ‘Gebruik je tijd’
Het is gemakkelijk voor te stellen dat je verslingerd raakt aan deze hobby, uw recensent kan amper stoppen met citeren. A.E. van der Heide in Haarlem, reeds lang niet meer in wezen, prees zichzelf aan met de welgemeende vermaning ‘Alleen Ernstig Volharden Drijft Hooger’. Je vraagt je af of Van der Heide wel ernstig genoeg heeft volhard, of dat hij juist door ernstig te volharden te hoog is uitgekomen en vervolgens een akelige smak heeft gemaakt. Kluwer week af van de regel van de initialen en gebruikte alle letters van zijn naam om zijn juridische fonds aan te prijzen: ‘Klaer leest u wet en recht’.
Zoals gezegd, een verslavende hobby. Bert Willering bracht in ruim twee decennia meer dan 230 uitgevers- en drukkersvignetten bijeen die zo'n naamspreuk voerden. Dat kostte hem het nodige speurwerk, want vele van die uitgeverijen en drukkerijen zijn reeds lang van de aardbodem verdwenen of opgegaan in andere bedrijven. Volgens Willering gaat het om een typisch Nederlandse uiting en zijn zulke merkwaardige woorden beeldgrapjes in het buitenland onbekend. Overigens zijn ze ook hier te lande onbekend geworden, want ze zijn sedert lang uit het collectieve bewustzijn gewist: de door Willering verzamelde vignetten zijn alle ontstaan tussen 1850 en 1940. Een zichzelf respecterende uitgever of drukker meende destijds zich te moeten conformeren aan dit eigenaardige protocol. De Tweede Wereldoorlog en de Wederopbouw maakten een einde aan deze ouderwetse mengvorm van huisvlijt en reclame.
Willering heeft vijf indices gemaakt die de materie in haar geheel inzichtelijk maken. De vignetten zijn afgedrukt op afzonderlijke pagina's en vormen het corpus van deze uitgave in eigen beheer. Voor zover de ontwerper bekend is wordt deze vermeld en bij de meeste vignetten staat een korte toelichting. Sommige zijn iconografische juweeltjes, al laat de druk- of liever printkwaliteit te wensen over. Het is dan ook te hopen dat deze uitgave de opmaat vormt voor een echt boek, want het onderwerp is fascinerend.
| |
Leo Akveld (ed.), Machtsstrijd om Malakka. De reis van VOC-admiraal Cornelis Cornelisz. Matelief naar Oost-Azië, 1605-1608
Zutphen, Walburg Pers, 2013
Werken van de Linschoten-Vereeniging dl. 112
Gebonden, 400 pagina's, illustraties in
zwart-wit
ISBN 978 9057 3094 27
€49,50
Henk Slechte
De Linschoten-Vereeniging is in 1908 opgericht om verslagen van historische zeereizen uit te geven. Zij dankt haar naam aan Jan Huygen van Linschoten, die met de publicatie van zijn eigen reisverhalen aan het eind van de 16de eeuw kapitaalkrachtige Nederlandse kooplieden stimuleerde om de zeewegen naar Azië te onderzoeken. De vereniging bezorgde in 1910 als haar tweede uitgave Itinerario. Voyage ofte Schipvaart van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indiën, 1579-1592, en vat sindsdien haar taak consequent op met de vrijwel jaarlijkse uitgave van een of twee delen in de inmiddels indrukwekkende reeks Werken. In 2013 verscheen deel 112: Machtsstrijd om Malakka, het journaal van admiraal Cornelis Matelief van diens reis naar Oost-Azië in 1606-1608, bezorgd door Leo Akveld, oud-hoofd collecties van het Maritiem Museum Rotterdam.
Cornelis Matelief (ca. 1570-1632) ging in opdracht van de VOC met een vloot naar Oost-Azië om de Portugezen en Spanjaarden dwars te zitten en een voet tussen de deur te krijgen in de winstgevende handel in specerijen. Matelief heeft op zijn reis zijn ogen en oren de kost gegeven en nagedacht over de commerciële mogelijkheden in Oost-Azië. Na zijn terugkeer schreef hij voor de Heren XVII een Discours op de handelinghe die men in Oost India vanwege de Vereenighde Compagnie soude mogen drijven, en voor landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt een Discours van den Stant van Oost Indien. De handel die hij voor ogen had was die in specerijen uit de Molukken, textiel uit India en producten uit China. Hij geloofde dat daarvoor een monopolie en een vaste vestigingsplaats harde voorwaarden waren. Na zijn reis was Matelief lid van de Rotterdamse stadsregering en bewindhebber van de plaatselijke Kamer van de VOC, maar behartigde ook zijn eigen belangen die soms ‘conflicteerden met zijn werk voor de openbare zaak’. Helaas laat de bezorger het bij deze prikkelende suggestie.
Leo Akveld lost met deze bronnenuitgave een belofte in die hij als jong historicus deed, nadat economisch-historicus J.H. Kernkamp al was begonnen met het inventariseren en (laten) kopiëren van het bronnenmateriaal over de reis van Matelief. Toen hij bij het Maritiem Museum in Rotterdam werkte, de bewaarplaats van het uit te geven journaal, werd hem van ambtelijke hogerhand te verstaan gegeven dat het uitgeven van zo'n bron, hoe Rotterdams en maritiem ook, niet tot zijn werk behoorde. De uitgave heeft dus moeten wachten tot na zijn pensionering. Akveld vergat Matelief niet en deed in zijn vrije tijd veel voorwerk. Het resultaat is een bronnenuitgave volgens de beste wetenschappelijke traditie. Het journaal van Matelief is dankzij de indexen, een informatief maar niet overdadig notenapparaat, een gestructureerde inleiding en een duidelijke verantwoording goed toegankelijk. De inleiding bestaat uit een biografische schets van de hoofdpersoon, een beschrijving van de schepen en hun bemanningen voor zover die bekend zijn, en een spannend verhaal over de belevenissen van Matelief en de zijnen. Dat is niet alleen nuttig voor de gebruiker van de bronnenuitgave, maar ook interessant voor iedere lezer met belangstelling voor de vroege geschiedenis van de VOC.
Een opmerking over de titel, die suggereert dat Matelief bijna twee jaar op en bij Malakka heeft gevochten. Dat is niet zo. Hij arriveerde in april 1606 op Malakka, begon daar een - mislukte - belegering van drie maanden en vocht daarna nog een tijdje met de Portugezen. Nadat hij via Jakatra in februari 1607 in de Molukken was aangekomen, stelde hij daar een klein half jaar de belangen van de VOC veilig, waarbij ook gevochten werd. In juni 1607 ondernam hij een missie naar China en in november van dat jaar keerde hij terug naar Bantam. Vanaf dat eiland aanvaardde hij in januari 1608 de thuisreis. Bovendien waren zijn opdracht en zijn activiteiten ruimer dan alleen vechten, zodat ook de titel wel wat ruimer had mogen zijn. Hoe dan ook, Leo Akveld lost met deze bronnenuitgave een belofte in en verrijkt daarmee onze maritieme geschiedenis.
| |
| |
| |
W.H.E. van der Borch van Verwolde, Vijf brieven aan J.F. van Royen
Terhorst, Ser J.L. Prop, 2013
Ingenaaid, 28 p., oplage 65 genumm. exx. serjlprop@home.nl
€40 (luxe editie €135)
Nick ter Wal
Een van de allermooiste uitgaven van De Zilverdistel, de private press van J.F. van Royen, is Cheops (1916) van J.H. Leopold. Het boek, gebonden in perkament met voorop het gouden Zilverdistel-vignet door K.P.C. de Bazel, wordt ook tegenwoordig nog gekoesterd door verzamelaars. Zelden komt er een exemplaar op de markt; de enkele exemplaren die het afgelopen decennium te koop werden aangeboden leken zonder uitzondering aan hetzelfde euvel te lijden: kleine roestvlekjes in het binnenwerk. Tot op heden werd dat geweten aan de leeftijd van het papier, maar uit een recent verschenen brievenuitgave blijkt dat Cheops tachtig jaar geleden al roesevlekkig was.
Ser J.L. Prop, margedrukker sinds 1979, heeft in dit boekje alle bekende brieven van de bibliofiele baron Emile van der Borch van Verwofde aan de grondlegger van de Nederlandse private press samengebracht. Vier brieven bevinden zich in de collectie van Museum Meermanno, eentje dook in 2009 op een veiling op en berust sindsdien in de verzameling van een particulier. Prop vulde de noodzakelijke noten in, schreef een verantwoording, zette de tekst met de hand uit de Dante, drukte in zwart en steenrood op ivoorwit Zerkall-Bütten en naaide de vellen zelf in een omslag; alles zeer zorgvuldig en doordacht. De brieven van de baron ademen zuivere bibliofilie, dus moeten zij ook bibliofiel worden uitgegeven, zal het idee van Prop zijn geweest.
In 1932 is Van der Borch van Verwolde rechtenstudent in Leiden, maar zijn briefpapier meldt slechts zijn adellijke afkomst. In de eerste zin van de eerste brief aan Van Royen presenteert hij zich als ‘verzamelaar van mooie boeken en in het bijzonder van moderne typographische kunst’. Dankzij een legaat van zijn opa kan hij zich helemaal uitleven op eerste drukken in de Nederlandse en Franse letteren, die hij meestal luxueus laat binden door Elias P. van Bommel. De verzamelaar meldt de drukker in zijn eerste schrijven dat hij in het trotse bezit is van een aantal uitgaven van De Zilverdistel en diens opvolger de Kunera Pers, maar dat pogingen om een exemplaar van Oostersch (1924) van J.H. Leopold te bemachtigen tot nog toe zijn mislukt. Blijkens de tweede brief is Van der Borch van Verwolde een prospectus van Oostersch toegestuurd met het vriendelijke aanbod om een van 's drukkers eigen exemplaren hors commerce over te nemen: de baron houdt beheerst de boot af, omdat hij misschien elders een regulier genummerd exemplaar kan kopen. Wel stuurt Van der Borch van Verwolde twee op zijn verzoek door Stols gedrukte uitgaven, in de hoop dat Van Royen hierover zijn licht wil laten schijnen. Dat Van Royen dit wel degelijk doet, valt af te leiden uit de derde brief (er is sprake van ‘een waardeerend oordeel’); al blijft het jammer dat Van Royens brieven niet bewaard zijn gebleven.
J.H. Leopold, Cheops, 's Gravenhage, de Zilverdistel/J.F. Van Royen, 1916. Ook dit exemplaar is niet vrij van roest. Bijzondere Collecties van de UvA.
De vijf brieven bevatten, naast loftuitingen aan het adres van Van Royen, ook bespiegelingen op Van der Borch van Verwolde's eigen drukwerk. Over het door John Buckland Wright met naakte vrouwenlijven verluchte boek Dolores (1933), in de brief van 21 september 1933: ‘De houtsneden in uitgewerkten staat zijn misschien ongelijk van gehalte: eén enkele pagina is schitterend en preferabel boven het oorspronkelijk typografisch zoowel als illustratief aspect, maar ook is in enkele gevallen de houtsnede als silhouette minder als de ie versie, bijv. waar het noodig was de armen rakelings af te krotten.’ Zo'n zin laat zien hoe Van der Borch van Verwolde over het ideale boek dacht. En, in dezelfde brief, over het sjieke papier: ‘afkomstig van een vergeten en jaren geleden geïmporteerde baal antiek japansch; de vergeering is curieus. Toevallig wist Stols deze stapel op den zolder te ontdekken’. Van der Borch van Verwolde's bescheiden opstelling, zijn charmante volzinnen en wat sublieme muggenzifterij over boeken en banden, van generlei invloed op de wereldvrede, maken de lectuur van deze niet voor publicatie bedoelde brieven de moeite waard.
En dan de brief van 2 mei 1934, het bewijsstuk in de zaak Tijd vs. Roest. In deze brief schrijft de baron aan Van Royen dat hij zijn exemplaar van Cheops in Parijs uit de perkamenten band heeft gehaald om de vellen te laten ‘wassen’: ‘Het is nu lelie-blank geworden, en de kleuren zijn onaangetast gebleven.’ Helaas wordt de methode van wassen niet nader beschreven, maar als het papier met het toen gangbare middel chloor is behandeld, dan mogen we intussen het ergste vrezen. Niet alleen elimineert chloor de verrukkelijke geur van papier, maar het effect, weet elke papierrestaurator, is op de lange termijn funest. De huidige eigenaar van dit exemplaar is gewaarschuwd: een onvermijdelijke boemerang komt, op hoge snelheid, naar u toe.
| |
Frans A. Janssen, Walt Whitman. Dichter en typograaf/Poet and typographer/Dichter und Typograph/ Poeta e tipografo/Poète et typographe
Offizin S., Meran-Merano 2013
30 pagina's
Te bestellen bij Offizin S., Valentin Haller-Gasse 5, I-39012 Merano, Italië
€70
Offizin S. is de private press van Siegfried Höllrigl, gevestigd in het stadje Merano in de autonome provincie Zuid-Tirol in Noord-Italië. Höllrigl, geboren in 1943, kreeg een opleiding als zetter maar ontwikkelde zich later tot schrijver en kunstenaar. In 1985 begon hij een ambachtelijke drukkerij in de Zuid-Tiroolse hoofdstad Bozen, die hij twee jaar later onder de naam ‘Offizin S.’ overbracht naar Merano. Juister: Meran-Merano, want zijn impressum huldigt de Duits-Italiaanse tweetaligheid van zijn geboortestreek. Offizin S. is meer dan een drukkerij en omschrijft zichzelf als een ‘Werkstatt für Literatur, Typographie und Graphik’.
In bijna drie decennia heeft Höllrigl een respectabele reeks bibliofiele uitgaven voortgebracht, voornamelijk op het gebied van Duitstalige lyriek. Op den duur verwijdde hij zijn blik naar de Angelsaksische wereld, getuige zijn Engelstalige editie van Walt Whitmans lange gedicht Starting from Paumanok. Dit boek verschijnt in 2014 en is verlucht met houtsneden van de Amerikaanse kunstenares Carrie McCoy. Frans A. Janssen, de lezers van De Boekenwereld welbekend, schreef daarvoor een inleiding over Whitman (1819-1892).
Walt Whitman geniet bekendheid als dichter, maar zijn poëtische lauweren onttrekken enigszins aan het oog dat hij van huis uit tevens typograaf was. In zijn jonge jaren werd hij opgeleid tot zetter en drukker en hij placht zich intensief te bemoeien met de vormgeving en het drukken van zijn gedichten. Juist door die poëtisch-typografische tweeledigheid spreekt hij tot de verbeelding van zowel Siegfried Höllrigl als Frans Janssen,
| |
| |
wiens inleiding tot Whitmans bundel dan ook is getiteld ‘Dichter en typograaf’.
Deze tekst, oorspronkelijk geschreven in het Nederlands, heeft Höllrigl nu in vijf talen uitgebracht in een afzonderlijk boekje. Het essay van Janssen is vertaald in het Duits, Engels, Italiaans en Frans. Höllrigl zette de tekst met een Linotype M. 31 uiteen 12 punts Bodoni en drukte deze met de hand op een Korrex Berlin. De oplage bedraagt zeventig aan de pers genummerde exemplaren. De vormgeving is simpel, het drukwerk degelijk en verzorgd. Höllrigl levert het boekje in een mooie verpakking van vloeipapier, waarop hij in blauwe inkt de dubbele W van Whitmans initialen heeft gedrukt. svdv
| |
Nicolas Vallet. Collected works for Lute
Inleiding (Engelstalig) door Simon Groot
Haarlem/Amsterdam, Paradisus Musicus
Testudinis/Regia Pietas, 2013
3 delen in cassette, resp. 32, 230 en 204
pagina's
ISBN 978 9491 7480 28
€89,50
Componist en luitist Nicolas Vallet werd rond 1583 in Frankrijk geboren en week als vervolgde protestant uit naar de Nederlanden. Hij vestigde zich in Amsterdam, stichtte een dansschool en publiceerde vier luitboeken. Twee daarvan bevatten wereldlijke muziek, de andere twee psalmbewerkingen voor zangstem en luit. Ze werden gedrukt in Amsterdam tussen 1615 en 1620 (zie Simon Groot, ‘De luitbundels van Nicolaes Vallet’, De Boekenwereld 29/4, p. 58-63). Van deze vier luitboeken is een hoogwaardige facsimile-editie verschenen die een onmisbare bron is voor luitspelers, musicologen en allen die geïnteresseerd zijn in de muziek van de zeventiende eeuw. Alle toevoegingen die Vallet maakte voor de uitvoering van zijn muziek zijn duidelijk zichtbaar. Hetzelfde geldt voor de correcties die zijn aangebracht in de gravures met de muzieknotatie. De sierkapitalen die aan de muziekstukjes voorafgaan zijn miniatuurkunstwerken op zich. Ze zijn allemaal gegraveerd met verschillende afbeeldingen, vaak met een luitspeler er in. De perfecte kwaliteit van deze nieuwe fotografische reproductie maakt het mogelijk zulke kleine artistieke bijzonderheden tot in detail te bewonderen, wl
| |
Simon Garfield, To the letter. A journey through a vanishing world
London, Cannongate, 2013
Gebonden met stofomslag, 464 pagina's, illustraties in zwart-wit
Engelstalig
ISBN 978 0857 8685 89
€23.95
Simon Garfield (1960) is een Britse journalist die schrijft voor The Independent en The Observer. Hij heeft verscheidene non-fictieboeken op zijn naam staan. Precies mijn type werd bekroond met The Best British Book Award 2011 en van de Nederlandse vertaling is al een tweede druk verschenen. In juni 2013 verscheen zijn On The Map (Op de kaart), waarin hij onderzoekt hoe kaarten, vanaf de eerste geografische schetsen van de oude Grieken tot aan Google Maps, onze geschiedenis hebben geschreven en bepaald.
Zijn nieuwste boek To The Letter (nog niet in Nederlandse vertaling verkrijgbaar) vertelt het verhaal van de menselijke communicatie over de post. Aanleiding voor deze fascinatie zijn de postzegels die hij als jongen verzamelde. Garfield onderzoekt een praktijk die de loop van de beschaving eeuwenlang heeft bepaald. Niet zonder nostalgie verdiept hij zich in de verdwijnende kunst van het schrijven van brieven. Andere vormen van schriftelijke communicatie ontberen volgens hem de spontaniteit en de integriteit van de brief. Van Romeinse brieffragmenten tot de e-mail onderzoekt Garfield hoe we aan elkaar hebben geschreven en wat onze brieven onthullen over ons leven. Hij gaat in op de brief als literair vehikel en behandelt de grote brievenschrijvers uit de geschiedenis. To the letter onderzoekt ook de handleidingen voor het schrijven van brieven, de lastige geschiedenis van de openingsgroet, de ideale ingrediënten voor onzichtbare inkt en het trieste verhaal van de niet bezorgde brieven. Maar ook vindt de lezer het verhaal van een ontroerende correspondentie in oorlogstijd die laat zien hoe brieven de loop van een leven kunnen veranderen. wl
| |
Marc Argeloo, Emile Brugman en Alexander Reeuwijk, In het spoor van de grote ontdekkers. O'Hanlons Helden
Amsterdam, Atlas Contact, 2014
Gebonden, 288 pagina's, illustraties in kleur
ISBN 978 9045 5026 76
€39,99
De Engelsman Redmond O'Hanlon is bekend geworden als schrijver van reisverhalen. De afgelopen twee jaar trad hij op als presentator van de succesvolle VPRO-serie O'Hanlons Helden. In elke aflevering ging hij een van zijn favoriete negentiende-eeuwse natuuronderzoekers en ontdekkingsreizigers achterna, zoals de paleontologen Marsh en Cope, de avonturier Percy Fawcett en de antropoloog Paul du Chaillu. In het voetspoor van zijn helden reisde hij van de Verenigde Staten van Amerika tot het Russische Kamtsjatka, van de Noord-Afrikaanse woestijnen tot de regenwouden van Nieuw-Guinea. Wie waren deze onverschrokken ontdekkingsreizigers, wat ontdekten ze en wat waren hun drijfveren om zich bloot te stellen aan levensgevaarlijke avonturen in verre contreien? In dit rijk geïllustreerde boek portretteren Marc Argeloo en Alexander Reeuwijk de helden van O'Hanlon, onder wie Charles Darwin, Alfred Russel Wallace, Luigi Maria D'Albertis, Georg Steller en Richard Francis Burton. Elders in deze Boekenwereld (p. 8-13) kunt u een ingekorte versie lezen van Alexander Reeuwijks hoofdstuk over de laatstgenoemde held, getiteld ‘De grootste reisschrijver van de negentiende eeuw: Richard Francis Burton’. De eregalerij van helden wordt in het boek voorafgegaan door een schets van O'Hanlon als reiziger en als lezer door Emile Brugman. wl
|
-
eind1
- Een overzicht van de oude meesters uit de koninklijke collectie en van hun latere verblijfplaatsen in: Erik Hinterding, Femy Horsch, Jochen Sander, ‘A small but choice collection’: the art gallery of King Willam II of the Netherlands (1792-1849). Zwolle 1989; oorspronkelijk verschenen in Simiolus 19 (1989), nrs. 1 en 2.
-
eind2
- Het werden er uiteindelijk acht; het negende werd afbesteld na het overlijden van de koning. In mei verschijnt een artikel van Asker Pelgrom over deze schilderijenserie in De Negentiende Eeuw 38 (2014) nr. 1.
|