De Boekenwereld. Jaargang 30
(2014)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
[pagina 55]
| |
Hagenaars konden zich op 10 januari 1668 vergapen aan een opmerkelijk schouwspel: een stoet van veertien wagens kwam uit Leiden aangereden met de bagage en het gevolg van de schatrijke kroonprins van Toscane, de vijfentwintigjarige Cosimo de' Medici. Officieel reisde hij incognito, maar onopgemerkt bleef zijn bezoek niet. Alleen al zijn Italiaanse koets trok veel bekijks, bespannen met maar liefst zes paarden - een voorrecht dat was voorbehouden aan vorstelijke personen.
Cosimo III de' Medici als jonge man, portret door Justus Suttermans, ca. 1670. Collectie Villa Medicae di Poggioa Cainano - Museo della Natura Morte, Florence.
| |
Protocollair spagaatOndanks het privékarakter van zijn bezoek wisten stadsbesturen, de Staten van Holland en de Staten-Generaal niet goed hoe ze met Cosimo om moesten gaan. Toscane met zijn havenstad Livorno was geen onbelangrijke handelspartner; men moest de prins tactvol tegemoet treden zonder opdringerige plichtplegingen, maar tegelijk kon hij aanspraak maken op de eerbewijzen die pasten bij zijn hoge status. Cosimo begreep het probleem van de autoriteiten en regelde daarom zelf zijn logies. In Den Haag vond hij onderdak in de Dauphin van Frankrijk aan de Korte Vijverberg, tegenover het Binnenhof, maar hoedde zich er voor daar hoogwaardigheidsbekleders of ambassadeurs te ontvangen. Voor zulke ontmoetingen maakte hij afspraken op neutrale plaatsen, getuige bijvoorbeeld een passage uit een brief van zijn secretaris Bassetti: ‘Vanochtend [12 januari] hebben eveneens de prins van Oranje en de ambassadeur van Spanje hun edellieden gestuurd om te horen hoe ze Z.H. zouden kunnen ontmoeten. Aan hen werd gezegd naar het gebouw van de gieterij van de Staten-Generaal te komen, een ander gebouw en losstaand van het eerstgenoemde, beide geschikt als onpartijdige plaats, want ontmoetingen als deze kunnen hier niet in kerken of kloosters plaatsvinden.’ Met zulke kunstgrepen kon Cosimo vasthouden aan zijn incognito, al ging het ook wel eens mis. Zo had hij in overleg het fraaie stadspaleis van Joan Maurits van Nassau - het huidige Mauritshuis - uitgekozen voor een ontmoeting. Tot Cosimo's schrik bleek de voormalige gouverneur van de Nederlandse kolonie in Brazilië thuis te zijn. Dat was niet de bedoeling, want daardoor verloor de ontmoetingsplaats zijn neutrale karakter. De kroniekschrijver Lieuwe van Aitzema meldt dat de vrouw van Cosimo, Marguerite d'Orléans, zich in Florence niet goed wist aan te passen aan de Italiaanse leefwijze, maar rept niet van huwelijksmoeilijkheden. Toch lijken zulke perikelen een rol te hebben gespeeld in de grand tour van de prins. Groothertog Ferdinand II zou hebben aangedrongen op de reis in de hoop dat zijn zoon en schoondochter elkaar na een huwelijkspauze weer zouden vinden. Hoe dat ook zij, Cosimo had op 22 oktober 1667 met zijn gevolg Florence verlaten en trok via Innsbruck naar Mainz, waar boten werden gehuurd om over de Rijn naar het noorden af te zakken. Hartje winter, op 15 december, kwam de prins bij Schenkenschans de grens over en zette later die dag in Arnhem voor het eerst voet op Nederlandse bodem. Over zijn verblijf in de Republiek, dat duurde tot 18 februari 1668, zijn we goed geïnformeerd dankzij drie in Florence bewaarde reisverslagen. Aan het officiële verslag van kamerheer Filippo Corsini is stellig meegewerkt door meerdere personeelsleden van de prins. Het tweede bestaat uit de reisberichten die de secretaris Apollonio Bassetti van dag tot dag bijhield en wekelijks naar het thuisfront in Florence stuurde. Het laatste en kortste verslag is van de hand van de hofmeester Filippo Marchetti. Daarin vinden we ook een lijst van de 53 leden waaruit het gevolg was samengesteld: vijf kamerheren, een arts, een secretaris, een kapelaan, een hofmeester, een thesaurier, een inkoper, een foerier, een proviandmeester, vijf koks, twee botteliers en een stuk of dertig knechten. | |
[pagina 56]
| |
links De bevroren Prinsengracht bij de Noorderkerk. Wintergezicht van Abraham Beerstraten, ca. 1655-1665. Collectie Amsterdam Museum.
| |
AmsterdamVia Arnhem, Vreeswijk, Utrecht en Nieuwersluis kwam Cosimo op 19 december aan in Amsterdam. Daar moet hij een fantastische tijd hebben gehad. Hij bezocht alle toeristische trekpleisters die het standaardrepertoire vormen van zeventiende-eeuwse reisverslagen. Hij liep rond in de indrukwekkende Burgerzaal van het stadhuis, over de marmeren vloer met de ingelegde kaarten van de twee halfronden en het firmament. Het Oost-Indisch Huis op de hoek van Oude Hoogstraat en Kloveniersburgwal was ook zo'n bezienswaardigheid. Mogelijk werden Cosimo's bezoeken aan het hoofdkantoor van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en aan het bedrijfsterrein op Oostenburg mede geïnspireerd door een plan, hoe vaag ook, om in Italië een eigen Oost-Indische compagnie op te zetten. Vanzelfsprekend bracht hij een bezoek aan het imposante Zeemagazijn van de Amsterdamse Admiraliteit (nu het Scheepvaartmuseum) en de bijbehorende scheepswerf. De tientallen oorlogsschepen die daar lagen en die onlangs dienst hadden gedaan in de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) gaven hem een goede indruk van de maritieme macht van de Republiek. Andere ‘uitjes’ waren het wapenarsenaal aan het Singel (nu onderdeel van de Universiteitsbibliotheek), het Burgerweeshuis (nu het Amsterdam Museum), de synagoge (toen nog aan de Houtgracht), tientallen kerken en natuurlijk... de stad zelf. ‘Maandag 26 was een heldere ochtend, het was zeer koud, de thermometer gaf tien graden onder nul aan en voor het eerst waren de grachten bedekt met een laag ijs’, lezen we in het verslag van Corsini.
Gezicht op het Stadhuis van Amsterdam. Schilderij van Jan van Kessel, ca. 1669. Collectie National Gallery of Ireland, Dublin.
De dagen daarna zette de vorst door en kon er geschaatst worden. Cosimo was opgetogen over het winterse fenomeen maar waagde zich niet op het ijs, in tegenstelling tot sommigen uit zijn gevolg. Dat jong en oud, mannen en vrouwen, welgestelden en eenvoudige lieden door elkaar aan de ijspret deelnamen werd door de Italianen als bijzonder ervaren. Cosimo werd speciaal naar buiten geroepen om naar een vrouw te kijken die door haar behendigheid op het ijs de show stal. Jammer genoeg hebben we geen verslagen van de gesprekken die hij met allerlei Amsterdammers voerde. Sommige ontmoetingen zullen stijfjes zijn verlopen, want het knellende protocol vormde een belemmering voor persoonlijke uitwisseling - dat gold zeker voor de officieuze ontmoetingen met stadsbestuurders. Pieter Blaeu, zoon van de bekende uitgever en cartograaf Joan Blaeu, trad op als zijn cicerone en bracht hem in contact met wetenschappers | |
[pagina 57]
| |
en kunstenaars. Cosimo bezocht tal van schilders en bekeek heel wat schilderijen; zijn artistieke smaak valt af te leiden uit de aankopen die hij tijdens zijn reis deed en uit de bestellingen die hij na zijn terugkeer plaatste. In de brisante stad, waar de uitbreiding van de grachtengordel in volle gang was en waar veel van onze huidige monumenten voorbeelden van moderne architectuur waren, was van alles te doen en te zien. Amsterdam moet voor Cosimo een geweldige ervaring zijn geweest, al klinkt dat niet door in de afstandelijke toon van de reisverslagen. De hedendaagse lezer moet beseffen dat in die tijd opwellende emoties of spontane gedachten niet als vanzelfsprekend werden geuit. De kroonprins van Toscane, hoewel op privébezoek, was steeds ingebed in een formele situatie. Mutatis mutandis gold dat voor iedereen in de toenmalige wereld. | |
Via Haarlem en Leiden naar Den Haag
Bordeelscène met koppelaarster en klant. Schilderij van Frans van Mieris de Oudere, ca. 1668. Aankoop door Cosimo III de' Medici. Collectie Galeria degli Uffizi, Florence.
In het ijskoude winterweer vertrok Cosimo op 7 januari 1668 via Haarlem en Leiden naar Den Haag. Dit traject legde hij af in zijn eigen koets, het gevolg reisde in gehuurde wagens. Het landschap was toen zeer open, zoals te zien is op het Gezicht op Haarlem met bleekvelden dat Jacob van Ruisdael rond deze tijd schilderde. Een ander voorbeeld van zo'n weids zeventiende-eeuws landschap is Jan van Goyens enorme Gezicht op Den Haag vanuit het zuidoosten. Deze en andere schilderijen zijn als illustraties in het reisboek opgenomen om een indruk te geven van het landschap dat Cosimo vanuit zijn koets of vanuit de gehuurde jachten en trekschuiten gezien heeft. Overigens was hij totaal niet geïnteresseerd in landschapschilderijen; van het zeer diverse aanbod dat hij bij zijn vele atelierbezoeken onder ogen kreeg kocht hij vooral werk van fijnschilders (zoals Frans van Mieris de Oude) en van schilders van stillevens (zoals Otto Marseus van Schrieck). Cosimo kon gebruik maken van de contacten van zijn Amsterdamse gastheer, de Florentijnse zakenman Francesco Feroni. Deze had in Haarlem een zakenrelatie, de ondernemer Balthasar Coymans, handelaar in specerijen en linnen, eigenaar van blekerijen en trotse bewoner van de buitenplaats Cruytberg. Met zijn broer Josephus was hij evenals Feroni betrokken bij de slavenhandel op de Spaanse koloniën, gebaseerd op de licentie van het Asiento de negros. We kunnen alleen maar gissen of daarover tijdens dat bezoek gesproken is (Feroni reisde als raadsman van Cosimo mee). Wel komen we uit het verslag van Corsini te weten dat Cosimo een paar mooie stukjes linnengoed kocht. Over de prinselijke aankopen, die nauwkeurig werden aangetekend, zou een apart opstel te schrijven zijn. Zondag 8 januari viel de dooi in. Na een korte bezichtiging van de Grote of Sint Bavo-kerk (er was juist een dienst aan de gang) reisde Cosimo per koets verder. In het verslag van Corsini lezen we: ‘Men ging over een zeer brede en vlakke zandweg door een landschap zonder kanalen, wel sloten langs de weg, en heel veel weiland; in de buurt van de duinen, waar zich veel konijnen ophouden, wordt het land totaal onvruchtbaar, drie mijl gaat dit zo door en dan wordt het weer iets vruchtbaarder. Aan beide zijden van de weg zag men nette dorpen liggen, ook veel buitenhuizen met fraaie opritten omzoomd door bomenrijen.’ Rond drie uur in de middag kwam Cosimo aan in Leiden. Een verkenning te voet bleek onmogelijk door de drom van nieuwsgierigen; op een bepaald moment was het zelfs zo bar dat de prins terug moest vluchten naar zijn koets. De ontvangst op dinsdag 10 januari in het Academiegebouw was een groot succes. De hoogleraar Gronovius hield een geleerde toespraak in het Latijn waarin hij de loftrompet stak over de schitterende verzameling klassieke teksten in de bibliotheek van de familie De' Medici. Natuurlijk, deze en andere toespraken waren niet vrij van hoogdravende woorden en vleiende loftuitingen. Menigeen viste naar een goed betaalde post in het buitenland; aan de andere kant bood het mecenaat vorsten de gelegenheid om geleerden, schilders, componisten en andere kunstenaars aan te trekken en daarmee hun eigen roem te vergroten. ‘Na het middagmaal werd haast gemaakt en om twee uur vertrok Z.H. per koets met zijn edellieden naar Den Haag, tot even buiten de stad werd hij gevolgd door zo'n grote menigte dat het een wonder mag heten dat zijn koets vooruitkwam’, lezen we in het verslag van Corsini. Zijn aankomst en verblijf in Den Haag kwamen al aan de orde in het begin van dit artikel. Cosimo ondernam een tweede reis naar de Republiek in juni-juli 1669. Een jaar later volgde hij zijn vader op als groothertog van Toscane.
Op woensdag 12 maart werd in het Rijksmuseum gepresenteerd Een Toscaanse prins bezoekt Nederland. De twee reizen van Cosimo de' Medici 1667-1669. Bezorgd, ingeleid en geannoteerd door Lodewijk Wagenaar; uit het Italiaans vertaald door Bertie Eringa. Amsterdam, Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 2014. |
|