De Boekenwereld. Jaargang 29
(2012-2013)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Paul J. Smith
| |
[pagina 34]
| |
nius, die hierboven geciteerd is; ‘De Chameleonte vide Plin. natur. histor. libro. viii. Cap. xxxiii.’ Pas in een latere editie wordt er een illustratie gegeven, waaruit echter blijkt dat de kunstenaar volslagen onbekend is met het dier en daarom voor de zekerheid zo precies mogelijk de beschrijving van Plinius volgt (zie afb. 1). De kameleon wordt aldus een mormel met een geschubd vissenlijf, lange, rechte poten met scherpe klauwen, een varkenskop met een wijdgeopende bek, en een bizar gekronkelde staart - waarbij duidelijk is dat de vergelijking die Plinius maakt met een slangenstaart niet overgekomen is. 1 Kameleon, uit: Alciato, Emblematum libellus, Parijs, 1534
Pas vanaf 1536 begint het dier een beetje op een kameleon te lijken, al heeft het soms meer weg van een egel met een naar boven gekrulde staart, zoals te zien is in een uitgave van 1549 (zie afb, 2 en 3). We moeten wachten tot 1577, namelijk de uitgave die door de Antwerpse drukker Christoph Plantijn gedrukt werd, alvorens we een min of meer realistische kameleon aantreffen (zie afb. 4).Ga naar eind3 De vraag is: wat is er tussen 1549 en 1577 met de beeldvorming van de kameleon gebeurd? 2 Kameleon, uit: Alciato, Livret des Emblemes, Parijs, 1536
Vanaf de jaren 1540 raakt de kameleon steeds meer bekend, ondermeer omdat het dier geregeld te zien was in rariteitenkabinetten of Wunderkammer. Zo vermeldt de Franse schrijver François Rabelais (1485(?)-1553) dat hij (of beter: zijn verteller) in het kabinet van de Lyonese arts Charles Marais een kameleon heeft kunnen bewonderen - helaas weten we niet precies wanneer.Ga naar eind4 Veel beter gedocumenteerd zijn we over een exemplaar dat men tegen betaling kon bekijken bij een vishandelaar (bekend onder de bijnaam Lekkere Haring) in Antwerpen omstreeks 1550.Ga naar eind5 De bijbehorende reclamefolder geeft een opmerkelijk realistische afbeelding van het dier en wervende informatie (zie afb. 5):Ga naar eind6 Dese levendighe beeste is te besien Thantwerpen ten huyse van Jan de clerck alias Leckereuheerinck woenende voorbisinte Michielscloos- | |
[pagina 35]
| |
ter indie lepelstraete / daar suldijse levende sien ende sy verandert haer in alder ley calueren daer hijse op set / dwelck en eet noch en drinckt / maer alleen leeft vander locht / Ende is gheheeten Campelion.Ga naar eind7 3 Kameleon, uit: Alciato, Los Emblemas, Lyon, 1549
5 Kameleon, uit: 1. Faust. Zoologische Einblattdrucke und Flugschriften vor 1800, Stuttgart, 1998, p. 142-143
Dit alles blijft vrij lokaal. De echte doorbraak van het dier komt van de kant van de natuurhistorici, met name van de Franse zoöloog Pierre Belon du Mans (1517-1564) en van Conrad Gessner. | |
De kameleon bij Belon en GessnerPierre Belon heeft de primeur: in 1553 beeldt hij in een verslag van zijn reis naar het Midden-Oosten een realistische kameleon af. Het realisme is vooral af te lezen aan de precies weergegeven merkwaardige voetstructuur van het dier.Ga naar eind8 Deze afbeelding verschijnt in hetzelfde jaar in zijn De aquatilibus (Over waterdieren) en in 1555 in de Franse vertaling van dit werk, La nature et diversité des poissons avec leurs pourtraicts (zie afb. 6). Conrad Gessner geeft in 1553 een afbeelding van het dier in zijn Icones en in 1554 in zijn Historiae animalium Liber ii de Quadrupedibus oviparis (zie afb. 7). 4 Kameleon. uit: Alciato. Emblemata, Antwerpen, 1577
6 Kameleon, uit: Pierre Belon, De aqllatilibus, Parijs, 1553, p. 57
Deze afbeelding lijkt heel veel op die van Belon, met name de precieze weergave van de voeten en de algemene houding van het dier. Waarschijnlijk heeft Gessner daar kritische vragen over gekregen, want in 1560 drukt hij de afbeelding nogmaals af, in de nieuwe editie van zijn Icones, en hij voegt daar een kort commen- | |
[pagina 36]
| |
taar bij dat ons een mooi inkijkje geeft in de wijze waarop een zoölogische illustratie tot stand komt: 7 Kameleon, uit: Conrad Gessner, Historia animalium, vol. 2, Zürich, 1554, p. 3
Dit is de afbeelding van de kameleon die ik lang geleden van Pierre Gilles uit Venetië heb ontvangen. John Caius uit Engeland meent dat zowel deze illustratie als de afbeelding die Belon gepubliceerd heeft, eerder gebaseerd zijn op een skelet, dan op een levend of pas gestorven exemplaar.Ga naar eind9 Uit dit korte stukje valt veel te lezen. Ten eerste de rol van het professionele netwerk bij het vergaren van kennis. Vanaf de jaren 1550 wordt het netwerk van levensbelang voor de wetenschap. Geholpen door verbeterde reisomstandigheden en postdiensten, wisselden geleerden over heel Europa niet alleen hun kennis uit, maar ook illustraties, gedroogde planten, zaden en dierlijk materiaal. Gessner noemt hier twee bekende geleerden met wie hij in contact stond, de Franse zoöloog Pierre Gilles (1489-1555) en de Engelse geleerde John Caius (1510-1573). De reden waarom Pierre Belon hier ook genoemd wordt, lijkt duidelijk: Gessner wil niet het verwijt krijgen dat hij de afbeelding van Belon geplagieerd zou hebben. Dit verwijt wordt met name gelogenstraft door de subtiele opmerking ‘Venetiis olim’ [lang geleden uit Venetië]: Pierre Gilles verbleef in de jaren 1540 in Venetië, dus ver voor Belons publicaties - hetgeen plagiaat onmogelijk maakt. Bovendien lijkt Gessner hier aan te geven dat de tekening van Gilles en de afbeelding van Belon teruggaan op een en hetzelfde dode exemplaar. Dankzij Florike Egmonds vondst van de tekeningen die aan de basis stonden van Gessners Historia animalium, is het nu mogelijk te reconstrueren hoe Gessner (of zijn illustrator) tot de illustratie van de kameleon gekomen is. Gessner maakte in eerste instantie gebruik van de tekening van een dode kameleon die, gezien het bovengeciteerde commentaar, identiek moet zijn aan de afbeelding die Pierre Gilles in de jaren 1540 naar Gessner gestuurd heeft (zie afb. 8). Tussen deze tekeningen Gessners gedrukte illustratie zijn vooral de volgende overeenkomsten opvallend: het beginstuk van de staart en de anale opening, het aantal (11 à 12) overdwarse sttepen en de vorm van de voorkop met de plaatsing van de neusgaten. In deze overeenkomsten verschilt de afbeelding van Gessner van die van Belon (zie afb. 6).Ga naar eind10 Waarin Gessner echter wél met Belon overeenkomt, is de algemene houding van het dier en vooral ook de diepliggende ogen, die niet erg realistisch zijn voor wie de bolronde ogen van de kameleon kent. En de opvallendste overeenkomst ligt in de weergave van de tenen van de kameleon. Het gaat hier om een detail dat Gessner en zijn illustrator alleen adequaat kunnen weergeven als daarvoor heel precieze instructies voorhanden zijn. Het is daarom waarschijnlijk dat Gessner per correspondentie van Belon een gedetailleerde beschrijving van de voetstructuur van het dier ontvangen heeft, met misschien een tekening van het dier die verloren is gegaan. We hebben hier te maken met het principe van de ‘ideale’ of ‘selectieve’ imitatie, welbekend uit de literaire en beeldende kunst van de Renaissance: door uit te gaan van verschillende modellen en van de (zoölogische) ‘werkelijkheid’ stelt Gessner de ‘ideale’ | |
[pagina 37]
| |
8 Kameleon, waterverftekening, uit: Ms iii c 23, 77. Collectie uba
kameleon samen.Ga naar eind11 Deze vorm van imitatie kent twee klassieke standaardvoorbeelden: de mythe van de Griekse schilder Zeuxis en de vrouwen van Kroton, en de zogenoemde bijenmetafoor van de Latijnse dichter Horatius. Toen Zeuxis gevraagd werd om Helena, de mooiste vrouw van de wereld, af te beelden, koos hij niet als model de mooiste vrouw die hij in Kroton kon vinden, maar selecteerde hij uit een aantal vrouwen het mooiste dat zij te bieden hadden, om aldus tot de ideale vrouwelijke schoonheid te komen. Horatius' bijenmetafoor beoogt hetzelfde esthetische ideaal: de kunstenaar (of schrijver) moet te werk gaan als de bezige bij die uit de beste nectar van de verschillende bloemen een superieure honing weet samen te stellen. Deze selectieve imitatie speelt ook bij de beeldvorming van de kameleon een belangrijke rol. Het beeld dat Belon en Gessner geven van de kameleon wordt al snel de standaard in de zoölogische literatuur. Een bijzonder voorbeeld hiervan is het visboeck van de Scheveningse vishandelaar Adriaen Coenen (1514.-1587). Dit is een album zelfvervaardigde teksten en illustraties, die men tegen betaling bij hem kon komen bezichtigen. Het blad dat gewijd is aan de kameleon geeft een prachtig voorbeeld van selectieve imitatie (zie afb. 9). De illustratie komt uit Belon (niet uit Gessner, want dan zou die in spiegelbeeld staan). Het bovenste deel van de tekst, dat in het Duits is gesteld, is afkomstig van een Duitse vertaling van Plinius' beschrijving van het dier. De Nederlandse tekst die daarop volgt, is van Coenen zelf. Ik citeer deze tekst integraal omdat hier een inkijkje geboden wordt in de persoonlijke preoccupaties van Coenen met het dier, dat toentertijd in Coenens omgeving blijkbaar nog een echte bezienswaardigheid was: Dese beeskens zijn niet groot zij zijn hier in Hollant wel van avonturiers ghebrocht die se om gelt lieten sien maer Ic en hebber gheen levendich ghesien Maer Ic hebber eens een doot gesien Tot Delft int cloester van Sinte Elisabet bij oude kerck Dit was gedroecht ende hinc in die pater zijn kamer dit was die pater die tot Leijden ghehangen worde van de Grave van der Marck Dese pater sach garen wat nieus Dit dierken was hem ghegheven van een avonturier die hier in Hollant met een vogelstruis was gecomen dien hij mede om gelt liet besien Dit gedroechde beesken was nie veel grooter dan een gemeen ratte. | |
[pagina 38]
| |
9 Kameleon, uit: Adriaen Coenen, Visboeck. Collectie Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
We komen Belons of Gessners illusrrarie van het dier ook tegen in het traktaat Des monstres et prodiges (1573) van de Franse hofchirurgijn Ambroise Paré.Ga naar eind12 In natuurhistorische kringen (zoals bij de Bolognese zoöloog Ulysse Aldrovandi) worden ook de kritische opmerkingen van Belon en Gessner over de eetgewoonten van de kameleon overgenomen: Belon merkte al in 1553 op dat het dier met zijn tong insecten vangt en dus helemaal niet van lucht leeft. Echter, buiten de wereld van de wetenschap wordt deze kritiek bewust of onbewust genegeerd. De symboliek van de luchtetende kameleon blijkt te diepgeworteld om die zomaar te laten vallen. | |
De kameleon bij Marcus GheeraertsEen belangrijke schakel tussen de natuurlijke historie en de wereld van kunst en literatuur is de Brugse kunstenaar Marcus Gheeraerts de Oude.Ga naar eind13 Samen met de Brugse dichter Eduard de Dene (ca. 1505-ca. 1578) vervaardigde hij een bundel met embleem fabels, getiteld De warachtighe fabulen der dieren (1567). Het bijzondere van deze bundel is dat er niet alleen fabels instaan uit de oeroude Aesopos-traditie (zoals De Vos en de Raaf of De Krekel en de Mier), maar ook uit andere bronnen, zoals de emblematiek van Alciato en de natuurlijke historie.Ga naar eind14 Uit de fabel Het dier Chameleon (zie afb. 10), waarvan hier de eerste twee strofen - de beschrijving en de moraal -, blijkt hoe dicht de bundel aanleunt tegen de emblemen van Alciato:Ga naar eind15 Chameleon tviervoetich scherp gheclaeut dier
Altijrs sterck metten ooghen opene staende
By der lucht levende / dies es syn vestier
Met aessem en weder-aessemen lucht onrfaende
Zijn vel eerst eenweerdich coluerich staende
Cant veranderijnghe van alle verwen gheven
Wtghesreken (zoor de naturalisre vermaende)
Root en wit / de colueren zyn hen achterbleven.
Insghelijck de Fletsers byder lucht leven
Vanden volcke / zoo zy spreken / coluerent naer
Groote Meesters zy involghen en aencleven
Wat by hemleiden oock wert bedreven oock daer
Wt ghesteken tot root ende wit voorwaer
Te wetene tot renicheyt ende schaemte /
Want zy volghen t'quaet / niet de dueght eerbaer
Elck wacht hem daer vooren / als voor groote
blaemte
Daarna gaar De Dene over op een prachtige scheldrirade in de trant van Rabelais: Pluunstrijckers, Vlaebackers, Oorblasers, Fletsers.
Zijn inder Heeren hoven, als een mieren, nest,
Niet lichte root, onbeschaemde Ketsers
Onzuvet, bevlect, meest coppelaers letsers
Leckervoordeel smetsers, Ten eynde cretsers
d'Heycke naer den wijndt hanghen, haer manieren, best,
Nacht dach elc sijn lesse in sulc anthieren, vest.
| |
[pagina 39]
| |
10 Kameleon, uit: Eduard de Dene, De warachtighe fabulen der dieren, Brugge, 1567, p. 71
Niet alleen in de scheldtirade wordt er van Alciato afgeweken, ook in de twee eerste strofen is dit het geval, zoals blijkt uit verwijzing naar de ‘naturaliste’. Hiermee is niet Plinius of Gessner bedoeld, maar opvallend genoeg Jacob van Maerlant, de grootste Nederlandse dichter van de Middeleeuwen. Maerlant heeft enkele tournures die letterlijk door De Dene overgenomen worden. Hier is de tekst uit Maerlants Der naturen bloeme (13e eeuw), waarin ik de zinsneden schuin gedrukt heb die overeenkomen met zinsneden van De Dene, die ik tussen haken geplaatst heb: Camelion als ysidorus segt
es .i. serpent dat teleuene plegt
bider lucht al sonder eten
[By der lucht levende]
ghespekelt est al wijd weten
na die lacerte met voeten vire
[Tviervoetich]
scarp gheclawet ende quadertire
[scherp gheclaeut]
sine varwe caent verkeren
[cant veranderijnghe van [...] verwen gheven]
als ons die wise clerke leren
[zoot de naturaliste vermaende]
dat sulke varwe ontfaet
[ontfaende]
als die stede es dart up staerGa naar eind16
Door zijn tekst aldus samen te stellen uit Alciato en Maerlant geeft De Dene een mooi voorbeeld van selectieve imitatie. Maar het is vooral de illustratie van Gheeraerts die vernieuwend is: zijn kameleon is niet geïnspireerd door de onbeholpen afbeeldingen uit de Alciato-edities, maar gaat duidelijk terug op Gessner.Ga naar eind17 Echter, als we goed naar het dier kijken, zien we dat de afbeelding van Gheeraerts natuurgetrouwer is dan die van Gessner:Ga naar eind18 de vervaarlijk grijnzende bek ontbreekt en de diepliggende ogen zijn bij Gheeraerts uitpuilender, dat wil zeggen: meer conform de zoölogische werkelijkheid. Het blijkt dus dat Gheeraerts de kameleon van Gessner gecorrigeerd heeft met eigen waarneming van een levend exemplaar, iets wat Gessner zelf niet had kunnen doen, zoals we in diens Icones gelezen hebben. Misschien dat Gheeraerts wel het exemplaar gezien had dat in de jaren 1550 tentoongesteld werd door de Antwerpse vishandelaar Lekkere Haring of dat hij de natuurgetrouwe reclameafbeelding van dit dier voor ogen gehad heeft. Ook hier zien we weer het principe van de selectieve imitatie aan het werk. | |
De kameleon na GheeraertsHet is vooral dankzij de Warachtighe fabulen der dieren dat het voortdurend veranderende dier generaties lang vastgelegd wordt. De Vlaamse bundel wordt vertaald en met dezelfde illustraties uitgegeven in het Frans (1578) en in het Latijn (1579) en bewerkt naar het Hollands door onder anderen Vondel (1617). De Franse vertaling wordt omgewerkt naar het Duits, met nauwgezette kopieën van de illustraties (1608). De Duitse versie wordt weer in het Frans be- | |
[pagina 40]
| |
werkt en tot in de achttiende eeuw driemaal uitgegeven met dezelfde illustraties (1659, 1689, 1743).Ga naar eind19 11 Kameleon, uit: Joachim Camerarius, Symbolorum et Emblematum ex animalibus quadrupedis desumtorum Centuria altera collecta, Neurenberg, 1595, f. 90r
De kameleon lift mee met de verspreiding van de illustraties van Gheeraerts. Het dier duikt overal op in embleemboeken, in boekillustraties en in de decoratieve kunst. Heel interessant zijn de volgende drie gevallen, waarin er wrijving bestaat tussen de traditionele emblematiek en de natuurlijke historie. Het eerste geval betreft de humanist Joachim Camerarius die een embleem aan de kameleon wijdt in het tweede deel van zijn Symbolorum et emblematum centuriae quatuor (1590-1604), een serie van vier boeken van elk honderd emblemen, die de hele natuur omvatten (respectievelijk planten, landdieren, luchtdieren en waterdieren; afb. 11). Als geleerde met zoölogische interesse kon Camerarius natuurlijk niet heen om de kritische opmerkingen van Belon en Gessner aangaande het eetgedrag van het reptiel. Hij doet dat met duidelijke tegenzin, hetgeen hem tot een rare, tegenstrijdige opmerking brengt: Met zijn wijd open bek omhoog is dit het enige dier dat niet leeft van voedsel of drinken (er moet echter wel opgemerkt worden dat het soms wel vliegen, mieren en dergelijke eet) en zich met niets anders voedt dan met lucht.Ga naar eind20 Een ander curieus voorbeeld komt uit de albums van Joris Hoefnagel, die volgens de vier elemenren geordend zijn.Ga naar eind21 Nu is het algemeen gebruikelijk dat de kameleon thuishoort bij het element tucht. Een mooi voorbeeld daarvan zien we op de titelpagina van de Mikrokosmos. Parvus Mundus, een embleembundel uit 1579 van de hand van Laurens van Haecht (zie afb. 12). De vier elementen worden als volgt gesymboliseerd, met de klok mee: de kameleon staat voor het element lucht, de salamander voor vuur, de mol voor aarde en de vis voor water. 12 Titelpagina met kameleon, uit: Laurens van Haecht, Mikrokosmos. Parvus Mundus, Antwerpen, 1579
Opmerkelijk nu is dat Hoefnagel de kameleon niet opneemt onder het element lucht, maar onder het element aarde (zie afb. 13). In dit embleem komen twee kameleons voor, waarvan de bovenste sterk aan die van Gheeraerts (of eventueel van Gessner) doet denken, maar daarvan op ééen belangrijk punt ver- | |
[pagina 41]
| |
schilt: het beest vangt een insect met zijn lange tong. Deze afbeelding sluit daarmee aan bij het moderne zoölogische discours en verklaart dus waarom het dier niet bij de luchtdieren geplaatst wordt. De geciteerde Latijnse teksten zijn hiermee in tegenspraak: het bovenste citaat, afkomstig uit Ovidius, benadrukt dat de kameleon alleen van lucht leeft, en het onderste citaat, afkomstig uit het werk van de Neolatijnse dichter Palingenius (Pier Angelo Manzolli (ca. 1500-voor 1551)) beweert hetzelfde in zijn dichtwerk Zodiacus Vitae, boek xi ‘Aquarius’: 13 Joris Hoefnagel, Kameleon, waterverftekening, uit: Terra 53, Collectie National Gallery of Art, Washington
Wie zou, zonder het te hebben gezien, geloven dat er vissen onder de golven vertoeven en kikkers onder de modder, dat er salamanders in het vuur leven, en dar kameleons van lucht leven, en krekels van gras?Ga naar eind22 Een derde curieus geval is de al genoemde natuurhistorische encyclopedie van John Jonston. Van de in totaal vier afgebeelde kameleons zijn er twee die duidelijk aansluiten op de Belon-Gessner-Gheeraertstraditie (zie afb. 14).Ga naar eind23 De bovenste van die twee is afkomstig uit Aldrovandi's werk, maar duidelijk ge modelleerd naar die van Belon, Gessner of Gheeraerts. De onderste gaat rechtstreeks terug op Gheeraerts. 14 Kameleon, uit: John Jonston, Historia naturalis animalium, Frankfurt, 1650-1653
Deze voorbeelden laten zien hoe nauw wetenschappelijke, vroegmoderne illusrraties tot in de zeventiende eeuw met elkaar verbonden waren. En dit geldt ook voor de teksten: in hun encyclopedische werken, die niet alleen de natuur behandelen, maar ook de neerslag van de natuur in kunst en literatuur, citeert zowel Gessner als Aldrovandi het kameleonembleem In adulatores van Alciato. Dit brengt ons terug op de 1577-editie van Alciato's embleemboek, de eerste Alciato-editie met een goede, herkenbare afbeelding van een kameleon. De vorm van de kop en de achtergrond geven aan dat de directe bron hier Gheeraerts is, en niet Belon of Gessner.Ga naar eind24 Omdat Plantijn in die tijd zelf betrokken was bij de verkoop en verspreiding van zowel de Warachtighe fabulen der dieren als de Franse vertaling daarvan uit 1578 en de druk, in 1579, van de Latijnse bewerking, was hij in een goede positie om te constateren dat Gheeraerts' illustratie van de kameleon veruit superieur was aan de traditionele afbeeldingen van het dier in de Alciato-drukken tot dan toe.Ga naar eind25 Het is daarom niet onwaarschijnlijk dat Plantijn een hand gehad heeft in | |
[pagina 42]
| |
de zoölogisch correctere weergave van het dier in de Alciato-edities na 1577. | |
EpiloogDe emblematische symboliek van de kameleon is aan het eind van de zeventiende eeuw tanende met de opkomst van een meer wetenschappelijke kennis over het dier. Heel typerend hiervoor is de Franse heruitgave uit 1743 van Sadelers' fabelprenten, die exacte kopieën zijn van Gheeraerts' etsen. De verlichte anonieme auteur (waarschijnlijk gaat het om een hooggeplaatste persoon, Henri-François d'Aguesseau, maarschalk van Frankrijk) geeft een hilarische variant van de ouderwetse fabel van de kameleon:Ga naar eind26 Enkele voorbijgangers zagen een kameleon. ‘Wacht even,’ zei een van hen tegen de anderen, ‘kijk eens goed naar dat dier, dat is nu het ware symbool van de parasiet.’ ‘Loop heen met jullie symbool’, sprak het dier beledigd. ‘Ik steel niet van andermans tafel, en ik kom niet bij anderen over de vloer. Bovendien, ook al neemt mijn doorzichtige huid elke kleur aan die ik wil, dan doe ik dat niet om wie dan ook te behagen ofte mishagen, en ik wil niemand misleiden. Daarom, mijne heren, houdt op met dit soort vergelijkingen. Laat de wereld zoals die is, en ga je eigen weg.’ En de moraal van deze vreemde fabel is een antimoraal, die zichzelf ontkent: Toujours chez les humains (soit dit sans nul reproche)
Soit en mal, soit en bien la comparaison cloche.
[Bij de mensen zie je (ik zeg dit zonder iemand te verwijten)
Dat elke vergelijking, ten goede of ten kwade, altijd spaak loopt.]
Deze snerende versregels geven de doodsteek aan de eeuwenoude symboliek van de kameleon. |
|