De Boekenwereld. Jaargang 28
(2011-2012)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 292]
| ||||||
Oberlausitzische Bibliothek der Wissenschaften, Görlitz
| ||||||
[pagina 293]
| ||||||
Henk Slechte
| ||||||
[pagina 294]
| ||||||
sluimerend bestaan leidt. Geen wonder dus dat bibliothecaris Wenzel verheugd maar niet verbaasd was dat een Nederlands tijdschrift belangstelling heeft voor de bibliotheek waar hij sinds 1982 werkt. Wenzel schreef voor de catalogus bij de tentoonstelling Via Regia de inleiding bij de afdeling die aan Jacob Böhme was gewijd en een aantal gedetailleerde verklarende teksten bij de bruiklenen uit ‘zijn’ bibliotheek. De naam Oberlausitzische Bibliothek der Wissenschaften bestaat pas sinds 1951, toen de bibliotheken van Johann Gottlieb Milich (1726) en de Oberlausitzische Gesellschaft der Wissenschaften (1779) fuseerden, of beter: werden samengevoegd. Tot dan onderhielden beide bibliotheken nauwe contacten, maar leidden ze een afzonderlijk bestaan. Bibliothecaris Wenzel weet waarom de bibliotheken werden samengevoegd. De Russische bezetter verbood in 1945 alle verenigingen en dus ook de Oberlausitzische Gesellschaft der Wissenschaften. Met de stichting van de Duitse Democratische Republiek (ddr) in 1949 was de opheffing van het genootschap definitief, omdat zo'n burgerlijke en elitaire club niet in het socialisme paste. Dat leidde tot discussie over het eigendom van de bibliotheek. Volgens de stichtingsoorkonde verviel het bezit van het genootschap bij opheffing aan de stad Görlitz en moesten de verzamelingen worden gevoegd bij die van het archief. Het was dus logisch dat de stad in 1950 het beheer van de bibliotheek overnam en daarvan een afdeling van het archief maakte. Dat raakte overbelast door de verplichte overname van meer geleerde verzamelingen. Daarop besloot de stad de bibliotheek van het genootschap en de andere bibliotheken te laten beheren door de Städtische Kunstsammlungen en beide te huisvesten in het pand Neißstraße 30. Dat prachtige barokke pand was eigendom van het opgeheven genootschap dat daarin sinds 1804 was gevestigd. In 1951 gingen de bibliotheek van de Oberlausitzische Gesellschaft der Wissenschaften en de Städtische Kunstsammlungen, die tot dan over verschillende panden in de stad waren verspreid, officieel samen. Wat later kwamen ook de bibliotheek van Milich en de Jacob Böhme-bibliotheek naar de Neißstraße. Sindsdien heten ze samen Oberlausitzische Bibliothek der Wissenschaften. Vanaf 30 augustus 1951 is Neißstraße 30 dus bibliotheek én Kulturhistorisches Museum Görlitz. In deze kamer in Neißstraße 30 werkte van 1814 tot 1831 Johann Gotthelf Neumann, de belangrijkste bibliothecaris in de negentiende eeuw
| ||||||
De bibliotheek van MilichDe ‘Kaiserlich-Königlicher Amtsadvokat am Manngericht der Fürstentümer Schweidnitz und Jauer in Schlesien’ Johann Gottlieb Milich (1678-1726) liet in 1726 zijn bibliotheek van vierduizend boeken en tweehonderd handschriften, alsmede vijfhonderd munten en een collectie curiositeiten en zeldzame voorwerpen na aan de stad Görlitz. Hij koos waarschijnlijk Görlitz omdat zijn boekerij veel reformatorische geschriften telde. Görlitz was een protestants bolwerk in Saksen en leek veiliger voor zijn bibliotheek dan zijn woonplaats Schweidnitz in Silezië. Dat hoorde bij het katholieke Oostenrijk, waar de jezuïeten actief waren met de Contrareformatie. Milich had aan zijn legaat voorwaarden verbonden: de stad moest de integriteit van de bibliotheek garanderen en iedereen die dat wilde twee middagen per week op vaste tijden in een geschikte ruimte gelegenheid ge- | ||||||
[pagina 295]
| ||||||
ven haar te gebruiken. De bibliotheek is tweehonderd jaar lang iedere donderdag- en zaterdagmiddag gedurende twee uur open geweest. De samenstelling van de bibliotheek was typerend voor de barok. De vierduizend boeken waren onderverdeeld in de volgende onderwerpen: theologie, recht, geneeskunde, natuurkunde, filosofie, retorica, staathuishoudkunde, geschiedenis en de daarbij horende hulpwetenschappen geografie, klassieke oudheid, kerkgeschiedenis, literatuurgeschiedenis, numismatiek, taalkunde en wiskunde. Natuurlijk had de bibliotheek ook periodieken en manuscripten. Boeken over geschiedenis en kerkgeschiedenis waren oververtegenwoordigd, boeken over geneeskunde ondervertegenwoordigd. Bij de handschriften overheersten de Italiaanse, maar er waren ook kopieën van Lucianus, Sallustius en Cicero uit de twaalfde eeuw, die nog steeds deel uitmaken van de collectie. Milich stichtte de eerste ‘wetenschappelijke’ bibliotheek in Görlitz en legde daarmee de basis voor de huidige bibliotheek. Görlitz bestemde de bibliotheek van Milich voor het gymnasium dat na de Reformatie in 1565 was opgericht en ook leerlingen trok uit arme gezinnen die geen boeken voor hun kinderen konden betalen. Het gymnasium had al een bibliotheek, waarin die van het franciscanenklooster was opgenomen. Dat had sinds 1362 een eigen bibliotheek die toen ongeveer zestig titels telde. Na de samenvoeging heette de bibliotheek de Milische Stadt- und Gymnasial Bibliothek. Zij werd echter pas in 1857 ondergebracht in het nieuwe gebouw van het gymnasium. Nadat Milich zijn bibliotheek aan de stad had nagelaten, hielden de inwoners deze in stand door geld en boeken te schenken. Zo had Görlitz al in de achttiende eeuw een bibliotheek met wortels in de veertiende eeuw. De bibliotheek van Milich groeide vooral door schenkingen van boeken en geld, vaak uit legaten, maar ook dankzij een jaarlijks aankoopbudget dat de stad de bibliotheek in 1747 toekende. Later in de achttiende eeuw en vooral in de negentiende eeuw verloor de stad zijn belangstelling voor de bibliotheek en verminderden de financiële middelen, waardoor de bibliotheek een statisch karakter kreeg. De Oberlausitzische Geselschaft der Wissenschaften vroeg het stadsbestuur daarom de bibliotheek aan het genootschap te schenken of in permanent bruikleen te geven. Dat stuitte op fel verzet van de rector van het gymnasium, zelf lid van het genootschap. Hij betoogde dat de stad de bibliotheek had bestemd tot bibliotheek van het gymnasium en verplicht was dat zo te laten. Omdat ze nauwelijks werd aangevuld, verouderde de collectie en was ze alleen nog interessant voor historici en niet of nauwelijks meer voor de leerlingen van het gymnasium. In 1793 telde de bibliotheek, die het resultaat was van de samenvoeging van de bibliotheken van Milich, het gymnasium en het klooster, ongeveer tweeduizend banden. De aanwinsten zijn vanaf de stichting bijgehouden, maar een alfabetische catalogus die de bibliotheek ontsloot, kwam pas in 1790. Vanaf 1863 is ook een systematische catalogus bijgehouden. Het eerste onderkomen van de bibliotheek van Milich was een kamer in het stadhuis aan de Untermarkt. Toen ze daar was uitgegroeid, kreeg ze in 1783 een aantal kamers op de bovenste verdieping van de Beurs op de Untermarkt. Daar had ook de bibliotheek van het gymnasium een eigen ruimte, samen met de qua omvang bescheiden boekerij van de voormalige Görlitzer Gelehrtengesellschaft die in 1738-1743 de Oberlausitzischen Beyträge zur Gelährtheit und deren Historie uitgaf. De bibliotheken van Milich en het gymnasium waren vanaf 1857 in het toen nieuwe gymnasium gevestigd. Terwijl de bibliotheek van Milich verouderde en door de stad aan haar lot werd overgelaten, was die van het gymnasium actief. In één jaar werden bijvoorbeeld 52 boeken en 25 seriewerken en tijdschriften aangeschaft, terwijl de bibliotheek ook nog eens 49 schenkingen kreeg. In 1875 telde de bibliotheek van het gymnasium vijfduizend banden. De bibliotheek van Milich had er driemaal zoveel, maar was wel geheel verouderd. | ||||||
De bibliotheek van de Oberlausitzische Gesellschaft der WissenschaftenDe belangrijkste van de bibliotheken die in 1951 samengingen, was die van de Oberlausitzische Gesellschaft der Wissenschaften zur Beförderung der | ||||||
[pagina 296]
| ||||||
Natur- und Geschichtskunde, de volle naam van een typisch Verlichtingsgenootschap dat de jeugdige jurist, historicus en filoloog Karl Gottlob Anton (1751-1818) en de natuurwetenschapper, landeigenaar en filantroop Adolph Traugott von Gersdorf (1744-1807) in 1779 oprichtten. Oberlausitz is een gebied met een rijke geschiedenis. Ooit was Bautzen de hoofdstad, maar het ligt nu in Saksen, Brandenburg en Polen en vormt bestuurlijk geen eenheid meer. Het idee voor het wetenschappelijk genootschap kwam van Anton die in Von Gersdorf een medestander vond voor zijn plan om in de Oberlausitz mannen bij elkaar te brengen met actieve belangstelling voor alles wat met wetenschap te maken had. Zij formuleerden de doelstellingen van het genootschap hoogdravend: het doen van onderzoek op alle terreinen van de natuur- en de geesteswetenschappen en de directe toepassing van de zo verworven kennis ten bate van het vaderland. Bij de oprichting waren beide takken van wetenschap nog gelijkwaardig en bestond er nog een kwalitatief en kwantitatief evenwicht tussen de heren die zich met de ene en de heren die zich met de andere tak van wetenschap bezighielden. Dit genootschap was zeker niet het eerste in zijn soort in de Oberlausitz, maar het heeft wel het langst bestaan en is op de lange termijn ook het belangrijkst gebleken. Voorgangers, waarvan in de huidige bibliotheek nog sporen te vinden zijn, waren de Görlitzer Poetengesellschaft (1697) en de Görlitzer Gelehrtengesellschaft. De heren beseften dat zij hun hooggestemde doelen alleen konden bereiken als ze beschikten over een hoogwaardig wetenschappelijk instrumentarium en uiteraard over een actuele bibliotheek. In hun brieven over de oprichting van het genootschap waren Anton en Von Gersdorf het daarover al eens geworden. In de statuten stond dan ook dat iedereen die toetrad het genootschap een boek moest schenken dat bruikbaar was voor de bibliotheek. Daarin overheersten al spoedig boeken over filosofie, economie, natuurkunde en geschiedenis. Boeken over de toegepaste geografie van de Oberlausitz speelden nog geen rol van betekenis. Dat kwam pas in de - romantische - negentiende eeuw. In tegenstelling tot de willekeurige manier waarop de bibliotheek van Milich werd aangevuld, vaak met toevallige en al dan niet belangrijke of kostbare schenkingen, ontwikkelde de bibliotheek van het genootschap zich systematisch. Ook die moest het hebben van schenkingen, maar die kwamen van de leden van het genootschap met een gemeenschappelijke wetenschappelijke belangstelling, die zich weerspiegelde in hun persoonlijke bibliotheken en ook in de boeken die zij voor de bibliotheek van het genootschap beschikbaar stelden. Hetzelfde gold voor het gebruik van de bibliotheek. Hoewel dat was voorbehouden aan leden van het genootschap, werden opvallend meer boeken uit deze bibliotheek geleend dan uit die van Milich, die officieel voor iedereen beschikbaar was. De genootschapsbibliotheek verzorgde de wetenschappelijke communicatie tussen de leden. Hiervoor werden niet alleen grote en dure seriewerken aangeschaft, maar ook wetenschappelijke verhandelingen en artikelen die in tijdschriften waren gepubliceerd. Met andere kleine zelfstandige publicaties hielden die de wetenschappelijke discussie onder de leden gaande. In de negentiende eeuw kwam daar nog een in omvang en belang groeiende uitwisseling van publicaties bij, die het mogelijk maakte de bibliotheek op peil te houden toen de financiële mogelijkheden voor aanschaf afnamen. De eerste partner waarmee de bibliotheek een uitwisseling begon, was het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap in Kopenhagen. Zonder zijn belangrijkste weldoeners, was het genootschap ongetwijfeld minder productief geweest. De twee oprichters waren meer dan initiatiefnemers en oprichters, ze hebben het genootschap hun leven lang ook materieel ondersteund. Hun grootste verdienste voor genootschap en bibliotheek was hun generositeit. De heren kwamen zelden in een bijeenkomst zonder belangrijke en kostbare geschenken voor het jonge genootschap. In 1801 bereikte hun gulheid het hoogtepunt met hun gezamenlijke beslissing hun wetenschappelijke collecties aan het genootschap na te laten. Tot die nalatenschap behoorden hun persoonlijke aantekeningen en verzamelingen, en hun particuliere bibliotheken van elk zo'n tiendui- | ||||||
[pagina 297]
| ||||||
Jacob Böhme (1575-1624) was van beroep schoenmaker en als denker een indrukwekkend voorbeeld van een autodidact. Hij was ontevreden over de geestelijke resultaten van de Reformatie en vooral over het feit dat die halverwege was blijven steken en niet het gehele menselijk en staatkundig leven had hervormd. Omdat in Duitsland de landsheer de godsdienst van zijn onderdanen mocht bepalen, werd die onvermijdelijk meegezogen in de politiek. Dat maakte van de godsdienst een brandpunt van ontevredenheid, vervolging van andersdenkenden en zelfs oorlog. Voor Böhme was dat strijdig met al zijn inzichten in het wezen van het christelijk geloof. Hij was mysticus en gericht op het innerlijk licht. Dat begon bij hem met een diep mystieke ervaring, toen hij zag hoe een zonnestraal weerkaatste in een tinnen schaal en daar uiteenbrak in talloze kleuren. Deze ervaring openbaarde hem de spirituele structuur van de wereld, de samenhang tussen God en de mens en die tussen goed en slecht. Hij liet zich vooral inspireren door geschriften van de alchemist Theophrastus Paracelsus, de denker van de vrije geest Kaspar Schwenkfeld en de mysticus Valentin Weigel. Hij is een vertegenwoordiger van een lange traditie in de kerk - en daarbuiten - die dacht vanuit het ‘innerlijk licht’. Böhme stierf in 1624 in Görlitz. Op zijn graf staat een tekst die als zijn levensmotto kan worden beschouwd: uit God geboren, in Jezus gestorven, door de Heilige Geest wedergeboren. | ||||||
[pagina 298]
| ||||||
zend banden. Dat betekende dat de bibliotheek na de dood van beide heren in respectievelijk 1807 en 1818 groeide van enkele honderden tot meer dan 20.000 banden. Dat was natuurlijk prachtig, maar leverde ook een serieus probleem op: het genootschap had geen eigen onderkomen voor de verzamelingen en de bibliotheek, en dat was na de grote legaten wel noodzakelijk. Anton loste het probleem op door voor het genootschap het pand op de Neißstraße 30 te kopen. In 1804 werd het door het genootschap betrokken en kort daarna is ook de schitterende boekenzaal ontworpen. Het ontwerp komt uit de barokke theaterarchitectuur en doet denken aan de barokke bibliotheekzaal van de Franckesche Stiftungen in Halle bij Leipzig. De zaal heeft vijf ‘triomfbogen van de kennis’ die in elkaars verlengde staan. Ze functioneren als de coulissen op het toneel van een theater en maken de zaal optisch dieper dan hij is. De bibliotheek lijkt daarmee de ontwikkeling en het wetenschappelijk werk vanaf de oprichting in de achttiende eeuw te weerspiegelen. De barokke boekenzaal van de bibliotheek, die is ontworpen na vestiging in Neißstraße 30 in 1804
Bibliothecaris Wenzel kijkt neutraal terug op de DDR-periode. Toen werd de bibliotheek weinig in de weg gelegd, zolang die zich niet openlijk bezighield met moeilijke onderwerpen, zoals de naoorlogse Silezisch-Duitse geschiedenis, de vluchtelingen na de oorlog en andere onderwerpen waarop in de ddr-tijd een taboe rustte. Zolang de bibliotheek zich richtte op onderwerpen als Jacob Böhme of de geschiedenis van de Oberlausitz in de achttiende en negentiende eeuw, kon ze ongehinderd werken. Brieven werden gecensureerd, maar dat wist men en daarmee hield men rekening. De bibliothecaris vertelt enthousiast over het deel van de bibliotheek dat interessant is voor Nederlandse onderzoekers en bezoekers. Maar de bibliotheek heeft veel meer te bieden, zoals een schitterend getijdenboek uit 1502, meer dan zestig incunabelen, een rijke collectie over de geschiedenis en de geografie van de Oberlausitz, een interessante collectie handschriften over alchemie, meer dan duizend pamfletten uit de tijd van de Reformatie en een rijke collectie van drieduizend historische kaarten en atlassen, waarin ook Nederlandse kaartenmakers als Blaeu en Hondius goed zijn vertegenwoordigd. Wenzel is zich ook bewust van de beperkingen van de bibliotheek. Die heeft een uiterst bescheiden budget en telt naast de bibliothecaris slechts vier medewerkers. | ||||||
De Jacob Böhme-collectie en het archief van Linz (am Rhein)De Oberlausitzische Bibliothek der Wissenschaften beheert de grootste verzameling boeken van en over Jacob Böhme, maar geen enkel handschrift van deze belangrijke denker. Zijn gedachten trokken juist in de vorm van brieven en geschreven kopieën in en buiten Duitsland veel aandacht voordat ze na zijn dood in druk over Europa werden verspreid. Het lijkt daarom een ironische speling van de geschiedenis dat de handschriften van Böhme na een lange odyssee door Europa slechts heel tijdelijk in Görlitz zijn teruggekeerd. Na Böhmes dood zijn diens manuscripten en de talloze kopieën daarvan verdwenen uit de Oberlausitz. Ze werden verzameld in de Nederlanden, waar het religieuze klimaat voor de verspreiding van zijn ideeën gunstiger was dan in Saksen. Nadat de verzamelde werken van Böhme in 1682, 1715 en 1730 waren gedrukt, kwamen de documenten in bezit van de Engelsbrüder, een theosofische groep die Böhmes leerling en volgeling Johann Georg Gichtel in Nederland had gesticht, maar die ook volgelingen in Duitse steden had. Zij schermden | ||||||
[pagina 299]
| ||||||
de manuscripten tweehonderd jaar af voor de wetenschap en voor dat wat zij als de ‘zondige wereld’ beschouwden, en hebben ze als een kostbare schat gekoesterd. Uiteindelijk kwam de collectie via tussenstations terecht in Linz am Rhein. Jacob Böhme, Morgenröte im Aufgang, titelblad. Herzog August Bibliotheek, Wolfenbüttel
Jacob Böhme omgeven door allegorische figuren, 1677. Kopergravure door Allard Wecker naar een tekening van Desiderius Strierhout
Toen bibliothecaris Werner Buddecke uit Göttingen de verzameling in 1935 weer voor onderzoek toegankelijk had gemaakt, hadden ook de nazi's inmiddels hoogte gekregen van het bestaan ervan. In het kader van een grote actie om alle ideologisch onwelgevallige literatuur uit de circulatie te halen, namen zij de complete collectie én het uitgebreide archief van de Engelsbrüder en honderden gedrukte werken van Böhme in beslag. Archivaris Friedrich Pietsch uit Görlitz lukt het de autoriteiten in Berlijn ervan te overtuigen dat de ideeën van Böhme geen bedreiging vormden voor het regime en Görlitz de beste plaats was om de verzameling veilig op te bergen. Toen de 43 kisten met het ‘Linzer Archiv’ in november 1943 in Görlitz arriveerden, was daar echter net besloten kostbare kunstwerken en manuscripten uit het archief en de bibliotheken buiten de stad onder te brengen om ze veilig te stellen voor geallieerde bombardementen. Zo kwamen de manuscripten van Böhme in het klooster Joachimstein, een barok paleis, 8 km ten zuiden van Görlitz aan de Neiße. De collectie heeft daar de oorlog ongeschonden overleefd. Desondanks liep het voor Görlitz rampzalig af, want het klooster stond op de oostelijke oever van de Neiße en daarmee op grondgebied dat na de oorlog als Pools werd erkend. Zo kwamen de handschriften van Böhme terecht in de universiteitsbibliotheek van Breslau, waar ze nog steeds zijn. Wie ze wil bestuderen moet van Görlitz 173 km rijden. De collectie is niet meer compleet. Enkele topstukken, waaronder het manuscript van Böhmes beroemdste werk Aurora, bevinden zich elders. Een kerkhistoricus uit Bonn heeft die in 1935 uit Linz meegenomen en een briefje achtergelaten met de mededeling dat hij ze had geleend om ze te bestuderen. Pas 35 jaar later heeft zijn zoon ze bij de Hertog August Bibliotheek in Wolfenbüttel afgegeven. Ook die manuscripten zijn als gevolg van de politieke toestand in Duitsland nooit in Görlitz terechtgekomen. Görlitz lag immers in de | ||||||
[pagina 300]
| ||||||
Ludwig Kunz (1900-1976) werd te Görlitz geboren als zoon van een Joodse textielfabrikant. Hij was voorbestemd om zijn vader op te volgen, werd opgeleid als ingenieur, maar raakte als twintigjarige in de ban van het Duitse expressionisme. Zo begon Kunz een dubbelleven tussen industrie en kunst. Tussen 1923 en 1931 gaf hij het onregelmatige periodiek Die Lebenden uit, waarin hij zelf naar voren kwam als liefhebber en kenner van de laatexpressionistische literatuur. Bekende medewerkers aan zijn vlugschriften waren Alfred Döblin, Oskar Loerke, Thomas Mann en Robert Musil. Bijna elk van de 22 afleveringen van Die Lebenden had een krachtige houtsnede op het omslag. Kunz bewoog zich in twee talen, het Duits en het Nederlands. Hij was zowel een pleitbezorger van de nieuwe Nederlandse poëzie in Duitsland als hartstochtelijk liefhebber van Duitse literatuur, voor iedereen die het maar wilde horen. Door bemiddeling van de wethouder van cultuur van Görlitz kon de literaire nalatenschap van Ludwig Kunz, verzameld in vier houten kisten, worden toegevoegd aan de collectie van de Oberlausitzische Bibliothek der Wissenschaften. (Nick ter Wal) ddr en Wolfenbüttel in West-Duitsland. Voor de handschriften van Böhme moeten de onderzoekers naar de bibliotheken in Breslau en Wolfenbüttel. Ondanks deze voor Görlitz treurige geschiedenis is de Jacob Böhme-collectie van de Oberlausitzische Bibliothek der Wissenschaften de belangrijkste collectie gedrukte werken van de theosoof en mysticus. Ze telt 500 edities van zijn werken en ongeveer 1300 studies over Böhme en zijn werk. Behalve de Amsterdamse edities zijn ook de tweedelige Theosophia Revelata van Böhme, die in 1715 in Hamburg is gedrukt, en de door William Law vertaalde Engelse uitgaven van zijn verzamelde werk, die tussen 1764 en 1781 in Londen verschenen, topstukken in de collectie. Daarnaast is het archief van de Engelsbrüder wel in Görlitz en ook dat is belangrijk voor onderzoek naar Jacob Böhme. De relatie tussen het werk van Jacob Böhme en Amsterdam kreeg in december 2011 onverwachte aan- | ||||||
[pagina 301]
| ||||||
dacht. Toen heropende Joost Ritman ‘zijn’ Bibliotheca Philosophica Hermetica, die lang met de ondergang was bedreigd. In interviews in de Volkskrant en nrc Handelsblad vertelde Ritman (1941) dat hij uit een familie van Rozenkruisers komt en al op zijn 16e begon met het verzamelen van oude boeken. Die liefhebberij werd een passie toen zijn moeder hem op zijn 23e het boek Aurora van Jacob Böhme gaf. Dat wekte zijn belangstelling voor de hermetische filosofie en legde de basis voor zijn wereldberoemde bibliotheek. ‘Aurora’ betekent dageraad. Dit boek maakte hem ‘spiritueel wakker’ en die spiritualiteit werd vervolgens het belangrijkste thema van de bibliotheek, die ongeveer 23.000 titels telt. Bij het interview in nrc Handelsblad is een foto afgedrukt waarop Ritman Aurora in zijn rechterhand heeft.Ga naar eind3 | ||||||
Na de oorlogDe Tweede Wereldoorlog, de Russische bezetting en de ddr hebben vooral een negatieve invloed gehad op de bibliotheek. Dat begon tijdens de oorlog, toen het museum, het archief en de bibliotheken in 1943 en 1944 werden ontruimd uit vrees voor bombardementen. Veel kostbare en zeldzame boeken en documenten, waaronder het Linzer Archiv met de manuscripten van Jacob Böhme, zijn toen overgebracht naar de oostelijke oever van de Neiße. Het is voor Görlitz een bittere pil geweest dat de oostelijke oever van de Neiße in mei 1945 plotseling Pools was en Polen alles wat zich op Pools gebied bevond als Pools eigendom beschouwde. Het gevolg was dat behalve de ongeveer 1550 handschriften en gedrukte werken van Jacob Böhme uit het Linzer Archiv, 300 incunabelen, 1400 handschriften, waarvan ruim 700 uit de Milich'schen Stadt- und Gymnasialbibliothek, en ook nog eens 15.000 kostbare boeken uit de bibliotheek van Görlitz naar de verwoeste universiteitsbibliotheek van Breslau gingen en daar zijn gebleven. Zo raakte de bibliotheek een kostbaar en inhoudelijk belangrijk deel van haar collectie - naar het zich laat aanzien - voorgoed kwijt. Een wet heeft in 1960 bevestigd dat alles wat zich op Pools territorium bevindt van Polen is en bibliothecaris Wenzel beseft dat Duitsland de goede betrekkingen met Polen niet op het spel zal zetten voor ‘zijn’ manuscripten en boeken. Hij heeft inmiddels wel een zodanige verhouding met zijn Poolse collega's opgebouwd dat iedereen die de voormalige Görlitzer boeken en documenten wil raadplegen in Breslau welkom is. De bibliotheek in Görlitz heeft ook catalogi van het verloren bezit gekregen, die de bezoeker in Görlitz kan raadplegen. In de Sächsische Zeitung van 12 december 2009 vertelt Wenzel dat een aantal handschriften nog steeds spoorloos is. Die kunnen zijn verbrand of na 1945 zijn meegenomen door de Russen. Hij vertelde de verslaggever dat de volgende stap is het hele bestand in de database Lost Art te zetten. Dan heeft de bibliotheek haar aanspraken internationaal vastgelegd. Hij vertelde de krant ook dat een collega in Breslau tegen hem heeft gezegd dat de uit Görlitz afkomstige boeken en handschriften eigenlijk in Görlitz thuishoren, maar dat de politiek dat uitmaakt... Matthias Wenzel beseft dat de bibliotheek door de verliezen die ze in de oorlog leed aan inhoudelijk belang heeft ingeboet, maar benadrukt dat ze met de collecties rond Jacob Böhme en van Ludwig Kunz voor Nederlandse onderzoekers van groter belang is dan men in Nederland weet. | ||||||
Bronnen
|
|