De Boekenwereld. Jaargang 28
(2011-2012)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
Titelpagina van het volksboek van de Zeeven wyzen bij Van der Putte. Tekst van het boek in gotische letter. Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam
| |
[pagina 217]
| |
Louis Saalmink
| |
De school der zeven wijzenIn 1824 verscheen bij Schalekamp, Van de Grampel en Hanssen in Amsterdam een boekje getiteld De school der zeven wijzen, in gelijkenissen en verhalen.Ga naar eind1 De auteur wordt niet vermeld, alleen dat het werk uit het Hoogduits is vertaald. De eveneens anonieme vertaler schrijft in zijn Voorberigt dat hij met ‘onuitsprekelijk genoegen’ terugdenkt aan zijn ouderlijk huis: ‘Wanneer vader na geëindigden arbeid zich in ons midden plaatste, dan drongen wij, broeders en zusters, al digter om hem henen, om de sprookjes en verhalen te hooren, waarmede hij ons verblijdde.’ De vader vervult dus dezelfde rol als baker Saartje, die ‘sprookjes kan vertellen’ in het kindergedicht ‘Eene vertelling van Dorisje’ van Hieronymus van Alphen. De vertaler meent dat de toenmalige ‘menigte boekjes met verhalen voor de jeugd’ niet ‘zoo uitlokkend’ zijn als wenselijk is, en wel omdat die verhalen ‘meer uit redenering, dan uit handeling’ bestaan. Hij was daarom van plan een boekje samen te stellen met de verhalen uit zijn jeugd toen hij het werkje tegenkwam dat hij nu heeft vertaald en dat tot doel heeft ‘jongen lieden in hunne uren van uitspanning werkelijk uitspanning te verschaffen, en zulks niet alleen op eene geheel onschadelijke, maar zelfs nuttige wijze’. Wie de Nederlandse titel De school der zeven wijzen terugvertaalt, vindt online behalve de oorspronkelijke titel Die Schule der sieben Weisen: ein Büchlein für die Jugend ook de auteur: Theodor Tetzner.Ga naar eind2 De Nederlandse vertaler heeft over het boekje nog het volgende meegedeeld: De grondslag van dit boekje, zegt de schrijver, is een oude, zeer zeldzaam voorkomende latijnsche roman, ten titel voerende: Modus [Historia] Septem Sapientum, terwijl de bijzondere verhalen, deels naar Smollet, Boccaccio, Meissner, Duizend en één nacht, vrij bewerkt, deels oorspronkelijke voortbrengsels zijn. Als ‘kleine proef’ heeft de vertaler bovendien ‘eene vertelling van zijne vinding’ toegevoegd. In het eerste verhaal spreekt een koningin tot haar echtgenoot (PP. 4-5): Mijn sterfuur is daar - wij moeten scheiden. [...] Zoek na mijn verscheiden eene andere gade, die uwer waardig is, en leef zoo gelukkig met haar, als gij verdient te zijn. Maar zie hier onzen Zoon! Hij zal zijne moeder missen, en er is niets, dat hem dezelve vergoeden kan; daarom smeek ik u, mijne laatste bede te hooren: Vergun zijne Stiefmoeder, zoo hij er eene bekomt, geen gezag over hem; want eene profetische stem zegt mij, dat hij daardoor ongelukkig zou worden; verwijder hem veeleer van het hof; geef hem over aan het toezigt en de leiding van wakkere mannen, en laat deze hem tot uwen waardigen op- | |
[pagina 218]
| |
volger vormen. Wanneer gij dezen wensch vervult, en ik bid u om alles, wat u heilig is, dat gij zulks doet, dan zal het u en hem welgaan: geschiedt dit echter niet, dan wee u en hem! De Koning bevestigde zijn gegeven woord onder het plengen van eenen vloed van tranen, en met een verligt hart blies zijne teedere gade den laatsten adem uit. | |
Seven wijzen van RomenDeze passage kon lezers bekend voorkomen, want zij stemt overeen met de tekst in Een schoone en genoegelyke historie, van de zeven wyzen van Romen, uitgegeven door B. Koene in de Boomstraat in Amsterdam in 1819 (p.3):Ga naar eind3 En als hy tot haar kwam, zoo zeide zy tot hem: O lieve Heer Keizer, want ik deze ziekte niet ontgaan en mag, zoo bidde ik u een kleine bede met ootmoedigheid, dat gy my die gunnen wilt eer ik sterven. Toen antwoorde de Keizer: bid dat gy wilt, want ik zal u [niet] weigeren wat gy bid. Toen zeide zy: want gy na myn dood (als ik vermoede) een ander Hui[s] vrouwe trouwen zult, als dat behoorlyk is, zoo bid ik u dat ze geen magt over mynen Zoon en hebbe, maar dat hy verre door [van] haar opgevoed werde, om wysheid en leering te verkrygen. De Keizer antwoorde haar, zeggende: myn allerliefste Vrouwe, weest toch dus zeker dat ik u bede zonder twyfel volbrengen zal. Daarna keerden zy zich om naar den wand, en gaf den Geest. De eerste Nederlandse druk van de geciteerde tekst is in 1479 door Gheraert Leeu in Gouda uitgegeven.Ga naar eind4 De tekst is alleen al in de incunabelperiode vier maal in het Nederlands verschenen,Ga naar eind5 waarmee de markt mogelijk overvoerd was geraakt. Van een postincunabel zijn alleen twee bladen bekendGa naar eind6 en uit 1595 is een door Cornelis Claesz. te Amsterdam uitgegeven druk overgeleverd.Ga naar eind7 Uit het midden van de zeventiende eeuw is er een druk uitgegeven door C.D. Kool in Amsterdam die meer volksboeken heeft geproduceerd en de vier bewaard gebleven drukken uit de achttiende eeuwGa naar eind8 zijn eveneens in Amsterdam gepubliceerd door uitgevers van volksboeken. De laatst bekende druk is die uit 1819. In 2006 is in de Griffioenreeks een hertaalde editie verschenen.Ga naar eind9 Titelpagina van de Zeven wyzen bij Koene. Tekst van het boek in romein. Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam
Op de vastenmarkt van 1569 in Frankfurt trad Michel Harder op als tussenhandelaar voor ruim vijftig boekverkopers van elders. Hij verkocht hun allerlei populair drukwerk (ruim 5900 boeken). Het grootste aantal, 233 exemplaren voor 11 schilling per stuk, verhandelde hij van de Sieben weisen Meister, verdeeld over 29 handelaren, dus gemiddeld acht per koper. Wolfgang Kirchner uit Magdeburg kocht van deze titel de meeste exemplaren (dertig).Ga naar eind10 Het is niet waarschijnlijk dat er in Nederland na de vijftiende eeuw plotseling weinig belangstelling voor het werk meer was. Bovendien is er uit 1719 een druk bekend van de Erven v.d. Wed. v. Gysbert de Groot en Anthony van Dam en uit 1725 een druk van de Erve v.d. Wed. Gysbert de Groot, wat toch niet wijst op een winkeldoch- | |
[pagina 219]
| |
ter. Daarom is het aannemelijk dat er Nederlandstalige drukken verloren zijn gegaan. Volgens de vertaler van De school der zeven wijzen komen in het Duitse origineel wel ‘een paar van die verhalen voor, zoo als ik dezelve in mijne jeugd gehoord heb’, maar hij verwijst niet naar het volksboek en dat doet de schrijver van een recensie van De school evenmin.Ga naar eind11 Het volksboek was dus in het begin van de negentiende eeuw niet meer algemeen bekend óf het was ongepast aan dat soort boeken te refereren. Er zijn ook twee Middelnederlandse handschriftelijke versies van de tekst bewaard,Ga naar eind12 waarop het volksboek overigens niet rechtstreeks teruggaat. Maar de oorsprong ervan ligt veel verder in de tijd en de ruimte en moet in het Oosten worden gezocht. Naast de oosterse is er ook een westerse teksttraditieGa naar eind13 en er zijn versies in veel talen bekend. Het DuitseGa naar eind14 en het Nederlandse volksboek komen inhoudelijk overeen. De kern van het verhaal is dat een keizer zijn zoon na de dood van zijn vrouw laat opvoeden door zeven wijzen in Rome. Als hij hertrouwt, wordt op verzoek van zijn tweede vrouw de zoon teruggeroepen. De wijzen zien in de sterren een slechte afloop, maar de zoon ziet dat het onheil afgewend zal worden als hij na aankomst zeven dagen zwijgt. De keizerin beschuldigt vervolgens de zoon van verkrachting. De groten des rijks weerhouden de keizer ervan zijn zoon meteen te laten doden. Maar hij belooft de keizerin dat er morgen volgens de wet zal worden veroordeeld. Als de jongeling zo lang leeft, zal het de keizer volgens de keizerin vergaan als in een exempel dat wordt verteld over een burger van Rome. Nadat de keizerin dit verhaal heeft verteld en na haar uitleg besluit de keizer zijn zoon ter dood te brengen, maar dat wordt uitgesteld om een wijze gelegenheid te geven een ander verhaal te vertellen, wat tot de tegengestelde conclusie leidt. Iedere keer als de keizerin een verhaal heeft verteld dat de terechtstelling van de jongeling beoogt, komt een wijze met een nieuw verhaal en de omgekeerde gevolgtrekking. In deze raamvertelling is er dus een kader voor de vertellingen pro of contra de dood van de jongeling. Die verhalen kunnen wel door andere worden vervangen, maar er kan niet naar willekeur een amusant verhaal voor in de plaats komen. De middeleeuwse historie heeft dat kader gemeen met het Duits-Nederlandse jeugdboek en ook het merendeel van de opgenomen verhalen komt inhoudelijk in beide redacties overeen. | |
Aanpassing door KoeneIn de bovengeciteerde passage van Koene zijn weliswaar twee zinstorende fouten gemaakt, maar de tekst is steeds vrijwel ongewijzigd herdrukt en Koene heeft ook geen ingrijpende veranderingen aangebracht. Bij hem staat alleen in de eerste zin: ‘Hier begint nu de Historie van de Zeven Wyzen van Romen, welke Historie zeer schoon is om te lezen’ (p. 3), terwijl de eerdere, ongedateerde druk, die van de Erve van der Putte, nog heeftGa naar eind15 ‘om te hooren’. Koene heeft wel geprobeerd het boekje voor zijn tijdgenoten aantrekkelijker te maken door de gotische letter te vervangen door de romein, waarbij ook de Duitse komma (/) werd vervangen door de gewone komma.Ga naar eind16 Het lidwoord ‘ende’ werd veranderd in ‘en’, maar het ‘en’ van de dubbele negatie (‘en...niet’) werd niet overal opgeruimd. Ook hebben verouderde woorden plaats moeten maken voor meer gebruikelijke. Waar bij Van der Putte nog staat: ‘Hier begint het eerste Exempel der Keizerinne tot den Keizer’, is bij Koene ‘Exempel’ vervangen door ‘voorbeeld’ (p. 17). Ook werd de spelling gemoderniseerd. Bij Koene staat in de spelling-Siegenbeek ‘ligchaam’ (p. 14), Van der Putte heeft het nog over ‘lichaem’(p. 14). Maar de aanpassing aan modern taalgebruik werd niet volledig en overal doorgevoerd, want bij Van der Putte staat ‘dijn consent’ (p. 14), waar Koene ‘uw consent’ (p. 14) gebruikt. In de zinnen ‘komt my te hulpe gy alle van mynes Heeren gezinne’ (Koene, p. 15) en ‘Hy nam syn gesin te Paarde en al wat hem nodig was’ (Koene, p. 82) is ‘gezin’ gebruikt in de betekenis van ‘gevolg, entourage’ en juist niet in die van ‘vrouw en kinderen’, terwijl dat waarschijnlijk toen al wel de meest gebruikelijke betekenis was. De running title luidt bij Koene en bij Van der Putte: ‘Van de Zeven Wyzen, En der Vrouwen loos Bedrog’, waarbij het tweede deel een substantieel aspect van de inhoud aanduidt. | |
[pagina 220]
| |
Colofon van de herdruk (1898), gedrukt in oud lettertype, van de incunabel van de Seuen wijse mannen. Particuliere collectie
| |
Gebruik van de volksboekenDe druk van Koene uit 1819 van de Seven wijzen is nog voorzien van een telkens herdrukte approbatie uit Brussel van 1580, maar in 1621 werd het boek in Antwerpen in de scholen verboden tot het zou worden verbeterd.Ga naar eind17 Volksboeken werden in een ander circuit verkocht dan lectuur voor de betere standen,Ga naar eind18 maar opgroeiende jongens uit de gegoede burgerij zullen juist de volksboeken hebben aangeschaft omdat ze goedkoop waren en om de spanning, sensatie en seks. Anders dan in het noordelijk deel van het land waren ze echter in het tegenwoordige België gekuist, wat ook blijkt uit de Gedenkschriften (1895) van G.K.L. Bergmann (1805-1892) uit Lier:Ga naar eind19 Nochtans hadden de weinigen, die het lezen niet vergeten hadden, na het verlaten der school gelegenheid om hun bekomen onderricht te benuttigen met het lezen van stichtende boeken, die bij alle drukkers te vinden waren, zoals Griseldis, Oursson en Valentyn, Jakke met zijn fluitje, Fortunatus borze, Cabonus en Peccavia, Patricius vagevuur, de wonderbare myrakelen van de H. Roozekrans door pater Vloers, den Ziekentroost en nog andere boeken van dien aard, die men altijd gerust en sonder perijckele voor syner siele saligheyt kon lezen, want zij waren met het imprimatur van den geestelijken boekkeurder voorzien. Niettemin werd er in de Zuidnederlandse Kleyne christelyke academie toch nog bezwaar gemaakt tegen ‘onnutte en onweirdige boeken in de handen der kinderen; als zijn Reynaerd den Vos, de vier Heems-kinderen, Valentyn en Ourssom, Maleghijs, en ontallyke andere’.Ga naar eind20 Ook de Noordnederlandse predikant-pedagoog J.F. Martinet heeft zich in zijn Huisboek uit 1793 verheugd getoond dat ‘de aankomende Jeugd zich nu niet, gelijk voorheen, met Ourson en Valentijn, met de vier Heemkinderen en dergelijke vodden behoeve te vermaaken’.Ga naar eind21 Waarschijnlijk refereerde Willem Bilderdijk eveneens aan zijn jeugd toen hij in 1786 vanuit Den Haag aan zijn Amsterdamse uitgever Uylenbroek schreef over: ‘Historien van Helena van Constantinopelen, Griselda van Saluzzo &c. en dergelijke... Historie van den Ridder met de zwaan.’Ga naar eind22 Otto van Eck heeft blijkens zijn dagboek in 1793 en 1795 de hand weten te leggen op twee ongenoemde boekjes. Ik zou opperen dat hij een paar volksboeken heeft verslonden.Ga naar eind23 Maar het waren niet alleen opgroeiende knapen die volksboeken lazen. Betje Wolff en Aagje Deken laten ‘Het leestertje’ uit hun Economische liedjes (1781)Ga naar eind24 ook allerlei populaire lectuur lezen en in haar jeugd kocht ze al ‘het sprookje van 't rood kousje, Met de Ridder van de zwaan’. Toch werden de oude volksboeken behalve Tijl Uilenspiegel door de opvolgers van Koene in de Jordaan niet meer herdrukt, in tegenstelling tot Vlaanderen waar ze langer populair bleven. Vermoedelijk was de taal te ouderwets en bovendien waren er nieuwe spannende boeken op de markt verschenen die weliswaar meer kostten, maar die tegen betaling ook ge- | |
[pagina 221]
| |
leend konden worden of misschien ‘bij den boekenstal van Gerbrand Roos’ in de aanbieding waren.Ga naar eind25 Woutertje Pieterse verkocht ziel en zaligheid om bij een leesbibliotheek in de Hartenstraat Glorioso te lenenGa naar eind26 en in het verhaal ‘De zusters’ van Potgieter heeft een koetsier ‘eenen roman van Aug. Lafontaine opgeslagen, uit de leesbibliotheek in zijne achterstraat gehuurd, en las niet enkel met de oogen, maar ook met den mond’.Ga naar eind27 Toen Georg Friedrich Rebmann in 1796 in de boekwinkel van Zuidema in Groningen ‘sehr viele erbärmliche Romane [...], in hollandischen Übersetzungen’ aantrof, doelde hij mogelijk ook op de eerste romans van de veelschrijver August Lafontaine.Ga naar eind28 | |
Herwaardering van de volksboekenDe latere rijksarchivaris L.Ph.C. van den Bergh heeft in 1837 in De Nederlandsche volksromanGa naar eind29 weer belangstelling voor de volksboeken proberen te wekken door er 28 te behandelen. Zijn verhaal over de Zeven wijzen van Romen begint als volgt: Wat taal, verhaaltrant en inhoud betreft een der belangrijkste volksboeken, die wij bezitten en tevens van hoogen ouderdom. In het Oosten geboren, doortrok het allengs het gansche beschaafde gedeelte van Europa, boeide overal de algemeene belangstelling en werd veelvuldig bearbeid en vertaald. In Duitsland heeft Van den Bergh een voorganger gehad in J. Görres met zijn Die teutschen Volksbücher uit 1807. Görres schrijft over Die nützliche Unterweisung der sieben weisen Meister zelfs dat het ‘nun auch in unserer Zeit und unserer Generation ein so bedeutendes Publicum sich verschaffte, dass es in Rücksicht auf Celebrität und die grösse seines Wirkungskreises die heiligen Bücher erreicht, und alle Classischen übertrifft’.Ga naar eind30 Titelpagina van De school der zeven wijzen (1824). Particuliere collectie
In zijn inleiding houdt Van den Bergh een pleidooi voor het volksboek en het volkslied. Aan het eind van de achttiende eeuw meende de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen dat de ‘lectuur der lagere klassen’ moest veranderen. Zij konden niet langer ‘hunne voorouderlijke boeken’ lezen, deze ‘aanstootelijke en zedenkwetsende volksschriften’ moesten worden vervangen door boeken ‘waarin de zedelijke bedoeling overal helder doorblonk’ (pp. vii-viii). We moeten hier denken aan titels als Lienhard en Geertruid, een boek voor het volk uit 1786Ga naar eind31 en Geertruida, de edele vrouw en moeder, eene onderhoudende en leerzame geschiedenis uit 1842.Ga naar eind32 Maar het volk las volgens Van den Bergh voorheen ‘de ridderomans, die van de vroegere helden gewaagden’ en ‘tafereelen uit de Spaansche overheersching’, die het ‘nationaalgevoel en de vaderlandsliefde’ opwekten, terwijl tegenwoordig in voor het volk gemaakte liederen ‘een vrolijke timmerman en eene naarstige werkmeid’ (p. ix) optreden. Van den Bergh verwees hier naar de goedkope en vaak herdrukte Volks-liedjens, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Maar de eerdere en veel duurdere Economische liedjes van Betje Wolff en Aagje | |
[pagina 222]
| |
Deken zijn goeddeels op hetzelfde stramien geborduurd. Het was dus niet verwonderlijk ‘dat het volk deze onbelangrijke liederen versmaadde en het oudere verhevenere getrouw bleef’. Dat neemt niet weg dat ‘menigvuldige prozastukjens’ de ‘vele aanstootelijke en schadelijke boekjens’ (pp. x-xi) hebben vervangen. De schrijvers van de volksboeken ‘zondigden tegen de geschiedenis, maar redden de frischheid van hun koloriet... de naïveteit, de vroomheid, de riddergeest... geeft hun iets aantrekkelijks,... het zijn de Homerussen en Herodotussen der middeleeuwen, maar in eene ongunstiger hemelstreek geplaatst’. Wil men de oudere volksboeken verbeteren, ‘zoo neme men uit de vaderlandsche geschiedenis de schoonste en belangrijkste tafereelen en schildere die in de volkstaal en het zullen volksboeken worden’ (pp. xiii-xv). De visie van Van den Bergh op de smaak van het gewone volk is al te rooskleurig. Het huis Lauernesse (1840) van mevrouw Bosboom-Toussaint is geen volksboek geworden, al was het alleen maar omdat daarin de schildering in de volkstaal niet eenvoudig genoeg is. Maar er is in de loop van de negentiende eeuw wel herhaaldelijk geprobeerd oude volksboeken in bewerkte vorm op de markt te brengen. | |
De School der zeven wijzen als bewerking van het volksboekDe school der zeven wijzen uit 1824 kan beschouwd worden als een verbeterd volksboek. Op de titelpagina van het volksboek van Koene uit 1819 staat: ‘en met wat middelen en list zyn stief-moeder hem zocht tot onkuisheid te brengen.’ Deze vermelding moest jonge knapen ertoe verleiden het boek als prikkellectuur aan te schaffen. De bedoelde episode is een variant op het verhaal van Jozef en de vrouw van Potifar (Genesis 39: ‘En zij greep hem bij zijn kleed, zeggende: Lig bij mij!’). Bij Koene (p. 14) staat: ‘Als zy zag dat hy haar versmade zoo ontdeed zy haar borsten en haar naakte lyf, en zeide, ziet kind wat schoonder ligchaam ik heb bereid tot uwen wille, alleen geeft my uw consent, want anders zal het my kwalyk bekomen.’ De verleidingspoging door de stiefmoeder is in De school niet erg expliciet. Zij ‘overlaadde hem met liefkozingen’ (pp. 20-21) en tracht hem daarna te vermoorden. Omdat dit tafereel tot het inleidende verhaal behoort, kon het niet worden vervangen. Want in het jeugdboek zijn veel verwijzingen naar erotiek en seksualiteit verwijderd, wat betekent dat het hele verhaal is vervangen of dat sommige passages zijn weggelaten of verzacht. Een verhaal dat is verwijderd is het ‘Exempel des vierden meesters’ over een jonge vrouw die een verhouding met een priester wil beginnen, want ze heeft, zegt ze tot haar moeder: ‘enen ouden versuften man. ... Ick hebbe so grote ghenuecht bi hem te legghen. ende mit hem te eten. als mit enen vercken... ick en moet enen anderen lief hebben... want hi is cout ende leyt opten bedde mit mi also stille als een steen.’ Ik citeer hier de redactie van de incunabel,Ga naar eind33 waar de tekst van Koene uit 1819 al wat verhulder is. In het ‘Exempel des sevenden meesters’ is een weduwe zo bedroefd over de dood van haar man dat er op zijn graf voor haar een huisje wordt gemaakt. Een ridder is belast met de bewaking van het lijk van een ter dood veroordeelde. Vanwege het slechte weer vraagt hij onderdak bij de weduwe. Ondertussen wordt het lijk gestolen. De weduwe biedt aan ter vervanging het lijk van haar echtgenoot op te graven als de ridder met haar trouwt. Ze is zelfs bereid bij dat lijk een paar tanden uit te slaan, een wond aan te brengen en de oren af te snijden om de gelijkenis met de misdadiger te vergroten. De ridder is zo verontwaardigd over haar gedrag dat hij haar doodt. Dit verhaal, ook bekend als ‘Houten Peter of De weduwe van Ephese’,Ga naar eind34 komt zowel in het volksboek voor als in De School der zeven wijzen en erg stichtelijk is het niet. Maar in het volksboek is de misdadiger ook nog zijn manlijkheid verloren. De vrouw zegt daarom in de redactie van Koene (p. 94): ‘neemt vreijelyck dat mes en snyt het hem [bij haar overleden echtgenoot] af.’ Als de ridder dat niet wil, dan doet zij het. Een jeugdleesboek als De school kon geen al te expliciete passages bevatten, want mijn exemplaar is in 1833 in Amsterdam als prijsboek gegeven aan Mlle. L. Jager door het Institut A.J. van der Heij. Zij heeft het gekregen ‘afin de l'encourager de plus en plus à la pratique des connaissances utiles’ en al te openhartige lectuur behoorde niet tot die nuttige kennis. | |
[pagina 223]
| |
Heruitgave Uilenspiegel 1841De Nederlandsche Maatschappij van Schoone Kunsten in 's-Gravenhage was in 1839 en 1840 uitgever van de Bibliotheek voor de jeugd (waarin onder meer de Lotgevallen van Robinson Crusoë en de Lotgevallen van kapitein Gulliver waren opgenomen). Afzonderlijk verschenen in 1841 De vermakelijke lotgevallen van Tijl Uilenspiegel.Ga naar eind35 De prijs hiervan was aanvankelijk f2,50, maar bij de nieuwe fondseigenaar J.H. van der Beek in Amsterdam was die verminderd tot f1,25. Dit boek was een vertaling van Les aventures de Tiel Ulenspiegel, een nieuwe Franse bewerking van het oude volksboek.Ga naar eind36 De Nederlandse vertaler meent dat het boek niet ‘uitsluitend voor de volksklasse en voor kinderen geschikt’ is, want er valt uit te leren ‘hoe vlugheid van verstand en scherpzinnigheid, iemand uit de moeijelijkste omstandigheden des levens redden kunnen’. Zijn opzet is ‘de vroegere uitgaven, met zoo vele grove, vuile en niet passende uitdrukkingen, door een meer gekuischt verhaal te vervangen’. Daarom heeft hij de nieuwe Franse uitgave in zijn vertaling ‘ook nog van min kiesche uitdrukkingen gezuiverd’ (pp. 9-10). Deze bewerkingswijze kan aldus worden geïllustreerd. In het oude Nederlandse volksboek staat in het hoofdstuk ‘Hoe Ulespieghel een cranck kint schijtende maecte’: ‘ende die wijle scheet Ulenspieghel eenen grooten hoop, ende hy sette dat kint metten cackstoel daer boven op.’Ga naar eind37 In de Franse bewerking staat: il défit hâtivement son haut de chausses, ôta le petit enfant de sa chaise, qui était percée au milieu et sous laquelle reposait un large pot de chambre en étain, fit une selle copieuse, remit l'enfant sur son siège et se trouva convenablement rajusté quand la veuve rentra. In de Nederlandse vertaling is hiervan gemaakt: nam hij spoedig het kind uit den tafelstoel, waarin een gat was, waar onder eenen tinnen pot stond, zette zich zelf in deszelfs plaats en was toen de weduwe terug kwam, weder behoorlijk gekleed. In de Nederlandse vertaling is dus nog een expliciete zinsnede verwijderd (‘fit une selle copieuse’), maar in zowel de Franse als de Nederlande bewerking wordt benadrukt dat Uilenspiegel in het bijzijn van de weduwe decent gekleed ging. En waar in het volksboek sprake is van bedrog, is in de bewerking het kind op de een of andere wijze van zijn euvel afgeholpen (‘de kleine was gered, en dit gaf grooten roem aan den geneesheer’) en is er alleen sprake van een kwajongensstreek. | |
Karolingische verhalenDe boosaardige koningin wordt in De school der zeven wijzen van het hof verwijderd. Particuliere collectie
Vervolgens verscheen in 1851 de Karolingische verhalen van de katholieke J.A. Alberdingk Thijm.Ga naar eind38 Het eerste opgenomen verhaal, ‘Carel en Elegast’, is een getrouwe bewerking in proza van het Middelnederlandse gedicht, dat immers niet als volksroman is overgeleverd. Voor de ‘Vier heemskinderen’ heeft Alberdingk | |
[pagina 224]
| |
Thijm de tekst van het volksboek herzien, voornamelijk met behulp van de druk uit 1802 van S. en W. Koene. Hij heeft deze druk als kopij gebruikt en vervolgens ook nog ingrijpende wijzigingen in de drukproeven aangebracht.Ga naar eind39 Wat die veranderingen met name in het veertiende hoofdstuk betreft, heeft Alberdingk Thijm naar zijn mening ‘met weinig moeite, het sublieme, dat ik onder de dwaze schors meende te herkennen, aan het licht gebracht’ (p. ix-x). Een passage als ‘[Vrouw Aye] gink by haeren Man te bedde ende bewees hem groote vriendschap als 't God hebben wou, want hy wan dier nagt aen haer een jongen Sone’Ga naar eind40 is door de editeur geschrapt. Het derde verhaal, ‘Willem van Oranjen. a.d. 806’, is bij Alberdingk Thijm, gebruikmakend van de Middelnederlandse en Oudfranse tekst, een gedicht geworden van bijna driehonderd regels in wat archaïserende taal (‘sterrek’, ‘klerrek’).Van ‘Floris ende Blancefloer’, de vierde tekst, bestaat een Middelnederlandse berijmde tekst, maar Alberdingk Thijm heeft zich goeddeels gebaseerd op het volksboek. Daarin staat:Ga naar eind41
De school der zeven wijzen diende in 1833 als prijsboek. Particuliere collectie
Ende [de admirael] ginck totten bedde met het sweert in de hant, daer hyse beyde slapende vant, ende den admirael stont doen in grooter sorgen, want hem twijfelde oft een jongelinck oft een jonckvrouwe was: want Floris so schoon van aensicht was. Doen riep hy zijnen camerlinck, ende dede hen borsten ontdecken, doen sach hy dattet een man was, dies hy soo toornich was dat hy niet spreken en konde. Bij Alberdingk Thijm is dit geworden (p. 352): toen deze [Blancefloer] nog, in de vreugde des wederziens verloren, aan den borst rustte van haar tederen vriend. [...] Een oogenblik later stond de Emir-zelf, in een gramschap, dat hem het harte dreigde te breken, tegenover de kinderen, het ontbloote zwaard in de hand. Hij heeft voor zijn behandeling de volgende verklaring gegeven: ‘schoon ik, voor de werking der hoofdfiguren, sommige onderdeelen, door den Middeleeuwschen miniatuurmaler met vlijtige uitvoerigheid behandeld, slechts even heb durven aangeven’ (p. xi). In de hierna te behandelen Algemeene bibliotheek van H.C. Rogge ziet deze passage er als volgt uit:Ga naar eind42 [de emir] ging toen met het zwaard in de hand naar het bed, waar hij beiden slapende vond. Doch hoe verwonderde zich de emir toen hij ze daar zag liggen, want hij wist niet of het een knaap of eene jonkvrouw was, die naast Blanchefleur sliep, zoo schoon was Floris van aangezicht. Hij riep den kamerheer om het dek op te lichten, doch toen hij bemerkte dat het werkelijk een jongeling was, werd hij zoo toornig, dat hij bijna geen woord kon uitbrengen. Alberdingk Thijm is ook betrokken geweest bij de zeer verkorte uitgave van De historie van Madelgijs uit | |
[pagina 225]
| |
Frontispice van de Karolingische verhalen van Alberdingk Thijm. Particuliere collectie
| |
[pagina 226]
| |
1861.Ga naar eind43 In het voorwoord daarvan schrijft hij dat hij een plan had gemaakt tot ‘het leesbaar maken der materialen’ van ‘onze zoogenaamde “Volksromans” - het epiesch gedeelte der blaauwe bibliotheek - in nieuwe bewerking’. Die bewerking zou worden verzorgd door de latere stadsarchivaris van 's-Hertogenbosch, J.C.A. Hezenmans (1833-1909). Alberdingk Thijm had de uitgever verzocht ‘den prijs op ongeveer een vierde te stellen der gewone hollandsche boeken’, maar de intekening is mislukt. De uitgever, C.L. van Langenhuysen in Amsterdam, heeft toch besloten ‘het tegenwoordig quartijntjen voor den bepaalden prijs af te leveren’. Die prijs voor het boekje in kwarto was f0,50. | |
Algemeene bibliotheekVan 1870 tot 1876 gaf de Leidse uitgever A.W. Sijthoff de Algemeene bibliotheek uit die honderd nummers kende. Elk nummer kostte f0,15 en telde tussen de 48 en 64 pagina's.Ga naar eind44 De reeks stond onder redactie van H.C. Rogge, in die tijd remonstrants predikant in Leiden. Het is een veelzijdige reeks ter bevordering van de algemene ontwikkeling en de deeltjes zijn merendeels door Nederlanders geschreven. De redacteur was zelf verantwoordelijk voor de vijf deeltjes van de Nederlandsche volksromans.Ga naar eind45 Rogge vertelt in Reinaart de Vos het verhaal waarin Tybeert de kater met Reinaert op zoek is naar muizen en wordt betrapt door de pastoor:Ga naar eind46 Tijbaart, ziende in welke handen hij gevallen was, sprong op den man toe, vatte hem bij de keel en beet hem den neus af, waardoor hij van pijn in onmacht viel. De vrouw riep nu: ‘Ik wenschte wel dat het mij al mijne hoenders gekost had, als Tijbaart u maar niet zoo had geschonden’. In de vroegst bekende gedrukte prozaversie (Gouda, Gheraert Leeu, 1479) luidt deze passage als volgt:Ga naar eind47 Daer vermande hi [Tybert] hem. ende voer den pape tusschen sine beenen mitten claeuwen ende mitten tanden Also dat hi hem sinen rechteren cul of haelde Desen spronck bequam den paep so qualiken ende tot groten scanden... si woude dattet hoer ghecost waer die offerhande van enen heelen jaer dat den paep die scade die scande ende die leemte niet gheschiet en waer... [Reinaert spreekt] Al heeft u here sinen cul verloren, ten scaet hem niet als hi u anders van bachten dienen wille... Menighe capellen sijn oeck in die werelt daermen niet dan mit eenre clocken en luydt. In een gekuiste Zuidnederlandse redactie (Antwerpen, Plantijn, 1564) is dit geworden: Tybaert siende in wiens handen hy gelevert was, spranc den man na de kele, en beet hem den nuese vanden aensichte... de vrouwe riep, ic wilde dat my gecost ware alle mijn hoenderen, ende dat u Tybaert alsoo niet mismaact en hadde... [Reinaert spreekt] Swijcht vrouwe, en heeft uwen man gheenen nuese, so en sal hy niet riecken als ghy u achter poorte open doet. Deze redactie is dus niet erg scabreus meer maar nog wel obsceen en humoristisch, terwijl in de Antwerpse redactie van Verdussen (omstreeks 1700) de passage over de achterpoort is geschrapt. | |
Goeverneur's volksboekjesSijthoff heeft nog een andere reeks op de markt gebracht waarin bewerkte volksboeken zijn verschenen, namelijk Goeverneur's volksboekjes (later: volksboeken). In deze serie zijn tussen 1880 en 1885 39 deeltjes verschenen. Sijthoff deed al langer zaken met J.J.A. Goeverneur, de bekende auteur en vertaler van kinderboeken. Om een protegé van Goeverneur aan inkomsten te helpen, had Sijthoff 150 delen van een Duitse serie in huis gehaald, ‘volksboeken, boeken voor burgers en buitenlui, voor jongens en meisjes: de oude klassieken voor 'n kwartje’. ‘Mevr. V.’, dit is Marie Caroline Vanger-Frank (1838-1891),Ga naar eind48 moest de boekjes vertalen onder toezicht van Goeverneur die ook de selectie zou verzorgen. Voor twintig deeltjes kreeg de vertaalster f400 en de redacteur f200. De reeks was niet speciaal voor kinderen, maar de naam | |
[pagina 227]
| |
Goeverneur stond er borg voor dat jeugdige lezers geen verkeerde kost kregen opgediend.Ga naar eind49 Het ging ook niet alleen om ‘klassieke’ volksboeken, maar ook om moderne als De hut van oom Tom van Harriet Beecher-Stowe (1852) of inderdaad om kinderboeken als Hendrik van Eichenfels of de wonderbare wegen Gods van Christoph von Schmid, voor het eerst in het Nederlands verschenen in 1825. ‘Uit oogpunt van speculatie bleek deze uitgaaf later zoo slecht nog niet: van verscheidene deeltjes werd de oplaag van 4000 ex. geheel uitverkocht en werden sommige deeltjes meermalen herdrukt.’Ga naar eind50 Floris wordt in een van de Karolingische verhalen herenigd met Blancefloer. Particuliere collectie
In deeltje 22 van de reeks Tijl Uilenspiegel, zijne grappige invallen en strekenGa naar eind51 komt de bovengenoemde scène over de genezing van het kind niet voor. Maar in het oude volksboek wordt verteld over Tijl toen hij tien jaar oud was: ‘Doe lichte Ulespieghel sijn hemde ende wijsde die lieden in sinen eers.’Ga naar eind52 In de nieuwe bewerking was hij pas drie jaar: ‘Tijltje lichtte zijn hemdje op en liet de voorbijgangers iets zien, waarop ze heel niet gesteld waren.’ Lezers die scatologisch taalgebruik niet uit de weg gingen, konden dan beter in de Uilenpiegeleditie van de Amsterdamse drukker Holst het hoofdstuk lezen ‘Hoe Uilenspiegel een kind deed schijten’: ‘Terwijl de waardin was gaan tappen, scheet Uilenspiegel eenen grooten hoop, en hij zette het kind met den kakstoel daarover.’Ga naar eind53 | |
Geest der riddertijden en prikkeling der zinnenL.Ph.C. van den Bergh meende in zijn Nederlandsche volksroman dat ‘geene zedelooze schilderingen’ de volksroman ontsieren, ‘maar in eenvoud drukken zij alles uit wat eene latere verfijning den lezer laat raden, en juist daarom prikkelen zij de zinnelijkheid minder dan velen onzer hedendaagsche hoog beschaafde romans en erotische dichtstukken’ (p. xiv). We hebben echter gezien dat in de bewerkte volksboeken alles wat onwelvoeglijk was, werd verwijderd, bij vertalingen ook al in de oorspronkelijke taal. Gustav Schwab, de bewerker van Die deutschen Volksbücher für Jung und Alt wieder erzählt, heeft geschreven dat hij ‘mit Rücksicht auf die Jugend’ alles schrapte ‘was, wenn auch an sich rein, doch eine unreife Phantasie ungebührlich erregen und ihr ungesunde Nahrung zuführen könnte’.Ga naar eind54 De opnieuw uitgegeven volksboeken werden echter met een hoger oogmerk op de markt gebracht. Van den Bergh vond dat er ‘den aard der riddertijden, vroomheid, dapperheid, galanterie’ (p. xiv) in werd weerpiegeld, Gustav Schwab hoorde dat er ‘den Grundton von Frommigkeit und reiner Sitte’ in doorklonk.Ga naar eind55 Hoewel de volksboeken ‘waren verdorven tot matte prozavertellingen, op komenijpapier [pakpapier] gedrukt, en rondslingerende in de morsigste quartieren der steden’ (Karolingische verhalen, p. 20), meende ook Alberdingk Thijm dat het de Middelnederlandse werken waren ‘welke het naauwst in verband met onze eigene geschiedenis staan, waarin de volksgeest zich het duidelijkst uitdrukt, en die, bij terugslag, dan ook den krachtigsten invloed op dien volksgeest hebben geoefend’ (p. 6). Hij zei ook dat hij ‘altoos sympathie [heeft] gehad voor het streven van mijn vriend Potgieter, om den rechten zin voor dat | |
[pagina 228]
| |
krachtig tijdvak [de zeventiende eeuw] bij het tegenwoordig geslacht te doen herleven’ (p. 3-4). Daarnaast verwees Alberdingk Thijm in de eerder genoemde heruitgave van De historie van Madelgijs (‘Voorreden’) ook naar een uitgave van oude zeereizen. In een bericht van de ‘bewerker en uitgever aan den lezer’ stellen J.H. van Lennep (de halfbroer van Jacob) en J.J. Weeveringh zich voor ‘een Boek uit te geven voor den Zeeman’, niet door henzelf geschreven maar door de auteurs van de oude scheepjournalen zelf. Zij vragen de medewerking van allen ‘wier land aan zee en in zee ligt, wier land en wier kracht en wier grootheid uit zee geworden zijn; gij Nederlanders al te gader? - schraagt ons ondernemen!’ Het goedkope boek met grote letters ‘moet een Volksboek wezen; het zal een Volksboek wezen, want het is grootendeels de herdruk van honderdmaal herdrukte Volksboeken’. Zij willen dus ‘een leesbaar Zeemansboek leveren, zakelijk, smakelijk en vermakelijk’. En aan het slot zeggen zij: ‘Wilt gij niet tot u nemen, dan zijt gij krank, zeer krank, en dan moet gij ten eerste gezond worden. Maar de zeewind waait u tegen en dat geeft lust en leven! - Beproeft het en proeft!’ De bedoelde zeereizen, onder andere het Journaal van Bontekoe en de poolreizen van Barendsz en Heemskerk, verschenen eerst in afleveringen in Jan Davids Boekekraam, afd. 1: Het boek voor den zeeman (Haarlem, J.J. Weeveringh, 1861-1862). Maar de begeleidende bezwerende woorden hebben niet voorkomen dat daarvan vervolgens een titeluitgave werd uitgegeven, geheten Op de zee (Leiden, D. Noothoven van Goor, 1865), waarvan het recht van eigendom weer is overgegaan naar de Gebroeders Koster te Amsterdam. Daarmee onderging het boek hetzelfde lot als vele andere, toen en nu. Wie in de negentiende eeuw enige scholing had ontvangen, wist allicht iets van de Tachtigjarige Oorlog, van de ontdekkingsreizen en de zeeslagen en kon zich wel identificeren met zeventiende-eeuwse helden. Bij de van oorsprong middeleeuwse volksboeken is het hooggestemde idee dat de cultuur van het volk daarin is geworteld en weerspiegeld. Door de volksboeken in gezuiverde vorm opnieuw aan te bieden, zou het gewone volk zich bij lezing daarvan herkennen. Het lijkt mij echter dat de man in de straat er eerder een poëtica op na hield zoals die is verwoord door de ooit populaire Jan Mens (1897-1967) in zijn waarschijnlijk autobiografische roman Koen (1941), die speelt in 1909:Ga naar eind56 Dan vertellen ze zo wijdlopig hoe de mensen eruit zien en wat voor kleren ze dragen en een heel stuk over het weer: nou, daar heb je geen snars aan. Er moet in een boek wat gebeuren, ze moeten niet aldoor op een stoel blijven zitten en maar praten, praten. Hier horen we weer de vertaler van De school der zeven wijzen met zijn klacht over meer redenering dan handeling. De oude maar ook de opnieuw bewerkte volksboeken voldoen wel aan de eis dat er actie in plaatsvindt. Volgens Woutertje Pieterse konden ‘al de Rinaldo's en Fra Diavolo's van latere tijden’ niet de vergelijking doorstaan met ‘de onvergelijkelijke held’Ga naar eind57 in de Glorioso van C.A. Vulpius. Nu komen in Goeverneur's volksboeken de titels Rinaldo Rinaldini, oorspronkelijk ook van Vulpius, en Fra-Diavolo, of De herberg te Terracina voor. De boekjes in de reeks van Goeverneur zullen zeker niet zijn gepeperd, maar in ieder geval was Rinaldo Rinaldini in de negentiende eeuw ook in andere uitgaven verkrijgbaar.Ga naar eind58 Waar de oude uitgaven van de volksboeken in de tweede helft van de negentiende eeuw schaars werden, moeten er romans zijn geweest waarin scènes te vinden zijn die schadelijk waren voor de onrijpe fantasie, maar die Koen volgens Jan Mens zo waardeerde in De avonturen van don Cesar de Bazan, bijgenaamd kapitein Eenhand: De graaf lachte vals, zijn ogen stonden troebel en vol bloed. - Eindelijk zal ik wraak nemen, eindelijk zal je me geheel en al toebehoren, ha, ha, ha! | |
[pagina 229]
| |
zijn zoo droog, allemaal van Andriessen en Louwerse. Niks dan vaderlandse geschiedenis… Van den Bergh meende dat in de oude volkslectuur het ‘nationaalgevoel en de vaderlandsliefde’ werden opgewekt (p. ix). Alberdingk Thijm vond dat het volk vertrouwd gemaakt moest worden ‘met nationale denkbeelden, met echt Nederlandsch gevoel, in nationale vormen uitstralend’ (p. 22). Met de heruitgaven van de volksboeken die stilistisch en inhoudelijk waren gladgestreken,Ga naar eind59 is dat niet echt gelukt. Maar een boek als de Geïllustreerde vaderlandsche geschiedenis voor jongen oud Nederland uit 1886-1888 van de droge P. Louwerse appelleerde kennelijk wel degelijk aan nationale gevoelens, want het boek beleefde in 1929 een zevende druk. Daarnaast bleef er echter behoefte bestaan bij bepaalde groepen aan religieuze geschriften en bij andere groepen juist aan meer gekruide lectuur. |
|