De Boekenwereld. Jaargang 28
(2011-2012)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Maaike Koekenbier en Roel Jansen
| |
Geschiedenis van De ArbeiderspersDe Arbeiderspers was vanaf de oprichting in 1929, met de Sociaal Democratische Arbeiderspartij en het Nederlandsch Verbond voor Vakverenigingen als medeoprichters, een in het socialisme gewortelde onderneming. De oorspronkelijke doelstelling was het toegankelijk maken van boeken voor de arbeidersklasse.Ga naar eind2 Na de Tweede Wereldoorlog begon de uitgeverij zich onder directeur Reinold Kuipers te ontwikkelen tot een ‘litteraire uitgeverij van betekenis’.Ga naar eind3 Het streven van Kuipers was het fonds van De Arbeiderspers breder en algemener te maken, met een betere toegang tot de gewone boekhandels (tot dat moment waren de uitgaven van De Arbeiderspers vooral verspreid over de eigen boekwinkels). Er deed zich een verschuiving voor van non-fictie naar fictie. In de eerste jaren na de oprichting van uitgeverij Ontwikkeling (de voorloper van De Arbeiderspers) was het aandeel fictie in het fonds nog verwaarloosbaar; in 1925 bedroeg het ongeveer 25%, in 1935 was het gestegen naar 35% en in 1950 was de verhouding fictie-non-fictie 60-40.Ga naar eind4 De fictie onder Reinold Kuipers was maar voor een beperkt deel ‘litterair’; een groot deel behoorde tot de streekromans van de Arbo-reeks.Ga naar eind5 Vanaf begin 1950 steeg de welvaart in Nederland aanzienlijk. Toen braken goede tijden aan voor het boek en de uitgeverijen. Naast de groeiende welvaart en de grotere onderwijsparticipatie droegen ook het bibliotheekbeleid en de toegenomen vrije tijd van de arbeidsbevolking bij aan de toename van het boekengebruik. Tussen 1950 en 1975 verdubbelde in Nederland het aantal nieuwe boektitels per jaar.Ga naar eind6 De ontwikkeling van De Arbeiderspers richting een meer literair en breder fonds zette zich dan ook voort in de jaren 1950 en 1960. In 1967 verkocht de PvdA, die nog altijd voor de helft eigenaar was, haar aandelen in De Arbeiderspers.Ga naar eind7 In 1971 ging de boekenuitgeverij van De Arbeiderspers op in de holdingmaatschappij N.V. Singel 262, waarvan ook uitgeverij Querido en Wetenschappelijke Uitgeverij N.V. deel uitmaakten.Ga naar eind8 Met deze ontwikkelingen verloor De Arbeiderspers haar functie als socialistisch instituut. Als ‘gewone’ uitgeverij was zij echter nog lang niet uitgespeeld. Sterker nog, juist door het loslaten van het socialistische kader konden eerst Reinold Kuipers en daarna Johan Veeninga en Martin Ros het beleid van literaire verbreding voortzetten en uitbreiden. Daarmee bouwden zij een uitgeverij op die ook buiten de sociaaldemocratische beweging serieus werd genomen. Ros was hierin zeer ambitieus. Hij had specifieke ideeën over literatuur en haar rol en ging voortvarend te werk om zijn visie binnen De Arbeiderspers vorm te geven. | |
[pagina 160]
| |
Veranderingen in het boekenvakIn de jaren 1960 leidde de economische welvaart ook tot de groei van veel ondernemingen. Om efficiënter te kunnen produceren, werd het gebruikelijk een aantal kleinere bedrijven door middel van fusie te verenigen in een grotere onderneming. Hiermee veranderden de inrichting en de organisatie van uitgeverijen. Waar eerder de persoon van de uitgever en zijn persoonlijke smaak richtingbepalend waren voor de koers en het gezicht van een uitgeverij, werden nu steeds vaker de zakelijke behoeften van een rationeel georganiseerd industrieel bedrijf leidend.Ga naar eind9 Dit hield onder andere in dat de productie van nieuwe titels relatief constant moest zijn. Hiertoe gingen uitgevers meer werken met talentenscouts en bijvoorbeeld op boekenbeurzen hun licht opdoen. En naast het aanstellen van capabele en met de tijd steeds machtigere redacteuren (in casu Martin Ros), wilde men het doel bereiken door het inzetten van de literair agent, in dit geval Henk Prins. Uitgeverijen met een eigen gezicht en een specifiek, afwijkend fonds werden schaarser. Uitgeverijen streefden naar een fonds dat voldeed aan de vraag van een groot publiek en dat iedere soort publiek kon bedienen. Dat had tot gevolg dat veel verschillende soorten uitgaven bij één uitgeverij uitkwamen, maar ook dat veel uitgeverijen op elkaar gingen lijken. Ze hadden immers allemaal dezelfde behoefte aan een groot en breed publiek. We zien dit proces ook bij De Arbeiderspers. In 1968 noemt directeur D.H. Landwehr De Arbeiderspers ‘de grootste algemene uitgever van Nederland’.Ga naar eind10 De Arbeiderspers was een grote uitgever geworden, met een fonds dat vrijwel niets meer te maken had met de sociaaldemocratische oorsprong en doelgroep. Ook de verhouding tussen uitgever en redacteur veranderde. De uitgever werd in veel gevallen meer en meer een ondernemer, een manager van een bedrijf, die niet eens per se verstand hoefde te hebben van het boekenvak, terwijl de redacteur steeds vaker de traditionele rol van uitgever aannam. Het was de redacteur die contacten onderhield met partijen die hem konden voorzien van nieuw materiaal, het was de redacteur die onderwerpen en reeksen bedacht, het was de redacteur die in de gaten hield wat er gebeurde op de (internationale) boekenmarkt en welke schrijvers de moeite waard waren. Deze taakverdeling gaat ook op voor De Arbeiderspers en Ros. Directeur Landwehr was nauwelijks politiek of literair geïnteresseerd; redacteuren Martin Ros en Johan Veeninga zetten de koers van de uitgeverij uit en bepaalden inhoudelijk wat er gebeurde. Henk Prins met Milo Dor op de Frankfurter Buchmesse in 1966. Particuliere collectie
Uit het bovenstaande volgt dat Ros een dubbelrol vervulde tijdens de jaren van verandering in het boekbedrijf. In de overgangsfase van de relatiefkleine uitgeverij met een eigen gezicht naar de grote uitgeverij die zich meer dan vroeger moest bekommeren om de omzet, was Ros zowel een representant van het oude als het nieuwe. Ros was bij De Arbeiderspers een redacteur met een eigen profiel, had een mening over literatuur en het fonds, had een persoonlijk netwerk en was in vele opzichten het gezicht van De Arbeiderspers. In die zin vervulde hij de rol van de ouderwetse uitgever. Aan de andere kant moest Ros, anders dan de vroegere uitgever, zich veel meer rekenschap geven van zijn publiek, van de breedte van zijn fonds, van de constante aanvoer van literair werk en van de afzet van de productie. In die hoedanigheid representeerde Ros de ‘moderne’ redacteur/uitgever, die zich | |
[pagina 161]
| |
eerder om de resultaten van het bedrijfbekommerde dan om de inhoud. Ros had dus twee petten op. Een van zijn bondgenoten werd Henk Prins. Er zijn 27 persoonlijke brieven van Ros vanaf 1965 te vinden in het archief van Prins & Prins. | |
Eerste pogingenRos wordt in 1964 aangenomen bij De Arbeiderspers. Johan Veeninga overlijdt in 1966 onverwacht door een verkeersongeval. Ros was samen met Veeninga intensief actief geweest om tijdens het turbulente bestaan van De Arbeiderspers het fonds te blijven versterken. In eerste instantie onderhield Veeninga het contact met Prins. De correspondentie tussen de beide heren is frequent en bondig. De enkele brieven van en aan Ros in die periode - twee heen en een terug - zijn er alleen omdat Veeninga op vakantie is of Ros een aanvraag vanuit zichzelf doet.Ga naar eind11 Als Veeninga wegvalt, zien we in de aanhef van de brieven aan De Arbeiderspers dat Prins even niet weet wie nu zijn aanspreekpunt is: hij opent een aantal malen met ‘Mijne Heren’.Ga naar eind12 Uiteindelijk zet Ros de correspondentie voort.Ga naar eind13 In de eerste jaren is te zien hoe Ros het fonds van De Arbeiderspers in meer literaire banen probeert te leiden. Deze pogingen verliepen niet altijd zonder slag of stoot. Illustratief voor zowel Ros' actieve handelen als de hobbels die hij op zijn pad tegenkwam, zijn de gevallen van Pnin en L'homme et l'enfant. De eerste is van Nabokov, de tweede van Adamov. In beide gevallen handelt Ros snel, misschien zelfs iets te snel. De Arbeiderspers had belangstelling voor het werk van de uiterst literaire Nabokov. In een brief van juli 1967 wijst Ros Prins op diens belofte dat de rechten voor de vertaling van Pnin bij De Arbeiderspers zouden komen.Ga naar eind14 Ros dringt hierop aan omdat hij de opdracht tot vertalen reeds heeft gegeven, terwijl het contract nog altijd niet binnen is. Het is begrijpelijk dat een vertaalopdracht zo snel mogelijk gegeven moet worden. Een vertaling kost tijd en het boek moet zo snel mogelijk op de markt worden gebracht. Wachten op het ondertekende contract is dan niet altijd effectief; een mondelinge afspraak is voldoende om het financiële risico te nemen. Ros maakt zich in deze brief echter toch wel zorgen om de rechten die Prins voor hem moet regelen - heeft hij te snel gehandeld? Uiteindelijk is de vertaalde roman in 1967 wel bij De Arbeiderspers verschenen.Ga naar eind15 Omslag van De Amsterdamse koffermoord en andere verhalen van Seicho Matsumoto, een van de weinige Japanse auteurs in het ap-fonds. Bijzondere Collecties, UvA
Anders liep het met het werk van Adamov, een Franse toneelschrijver van Russische afkomst die vooral bekendstaat om zijn absurdistische stukken. Ros heeft Prins en uitgeverij Gallimard een contract beloofd dat er uiteindelijk niet komt, en Landwehr zet dit recht in een brief aan Prins: een dubieus geval ter vertaling, hoezeer ik ook kan begrijpen dat Martin de literaire rang ervan hoog aanslaat. Hij kon die bewering trouwens staven met de meest lovende kritieken in Franse bladen. Het spijt me bijzonder van dit boek, ook | |
[pagina 162]
| |
van een bewerking ervan, te moeten afzien waar u in aansluiting op Martin's positieve uitlatingen bij Gallimard reeds op een bod preludeerde. Indien u daarvan ernstige schade ondervindt, wil ik u daar graag in tegemoet komen. Ik ben ook bereid aan Gallimard een brief te schrijven, waarin ik alle ‘schuld’ van de gang van zaken op me neem.Ga naar eind16 Adamov past vanwege zijn toneelstukken wellicht binnen het fonds van De Bezige Bij, maar duidelijk niet binnen dat van De Arbeiderspers. Het fonds zoals Ros het voor ogen heeft, stemt niet altijd overeen met de werkelijkheid. Deze voorbeelden tonen de wil van Ros om het fonds literair en sterk te maken. De versnelde opdracht tot vertaling is misschien een tikje onbesuisd, maar getuigt ook van inzicht. Het komt uiteindelijk goed met de rechten, die zonder een voltooide vertaling wellicht ergens anders waren beland. En de zaak Adamov bevestigt alleen maar de grote literaire inzichten van Ros; dat deze te literair waren, zegt meer over de toenmalige doelgroep van De Arbeiderspers dan over Ros. Een zaak die vooral commerciële belangen diende, was de uitgave van een misdaadboek in 1973. Ros schrijft zijn agent de volgende brief: In het verleden heb je me boeken onder optie bezorgd van Matsumoto. [...] Matsumoto vindt het leuk en heeft de ap via Vos gratis de rechten voor de vertaling afgestaan. Onder deze omstandigheden was het natuurlijk zinloos een agentuur in te schakelen voor dit boek. Nu heeft de Telegraaf er ruchtbaarheid aan gegeven. Ik sjek de zaak nu rond maar mocht door een toeval de Japanse uitgeverij nergens van weten - Matsumoto kan natuurlijk op eigen houtje gemanoeuvreerd hebben - dan scherm je de rechten van dit boek svp voor ons af. Anders doen we het dus rechtstreeks via Matsumoto, we kunnen Vos dan ietsje meer voor vertaling geven, ik schrijf het je eerlijk en heb bovendien deze twee ‘compensaties’: Algemeen Dagblad wil tzt in ingekorte versie het boek als feuilleton publiceren, ik overlegde met Theo [Sontrop] en we stellen, om jou deze optie voor ad vastgelegd te hebben, voor dat jij tzt die feuilletonrechten met het ad regelt. Hopelijk komt er dan nog wat uit voor je. Verder hoop ik dat we na dit boek met Matsumoto verder kunnen gaan en dan contracteren we eventuele volgende titels natuurlijk weer via jou. Oké zo?Ga naar eind17 Opvallend aan deze veel latere brief uit het archief is dat het hier een Japanse auteur betreft. In alle andere persoonlijke brieven gaat het vooral om Franse en soms om Engelse, Duitse, Italiaanse of Spaanse auteurs. Allen Europees dus, een enkele Amerikaanse daargelaten. Deze Japanse keuze getuigt natuurlijk van Ros' uiteenlopende contactenkring, maar vooral van zijn brede interesse. De vertaalde titel van het illustere werk van Seicho Matsumoto wordt uiteindelijk De Amsterdamse koffermoord en andere verhalen.Ga naar eind18 Het titelverhaal is gebaseerd op een beruchte moord in Amsterdam in de jaren 1960. Andere boeken van Matsumoto waren al in het Engels vertaald. Het zijn vaak detective- en thrillerverhalen. Dit genre vindt niet alleen aftrek bij een groot publiek, maar is ook favoriet bij Ros. Het genre heeft een eigen fondslijn binnen De Arbeiderspers met de serie Crime de la Crime. Ros bewijst met deze keuze de vernieuwde insteek met de commerciële voorkeur voor sterke thrillers. | |
DubbelrolIn deze fase van de correspondentie komen we dan ook aan bij de commerciële pet van Ros. In 1971 is De Arbeiderspers, zoals gezegd, opgegaan in de holding N.V. Singel 262. In een brief van 16 juni 1971 wordt het nieuwe adres aan Prins meegedeeld.Ga naar eind19 Onder de nieuwe naam en bedrijfsstructuur zal Ros als literair redacteur van de oude stempel zich meer en meer moeten verenigen met de Ros als commerciële salesmanager. Het vernieuwde, brede fonds moet een stevig financieel fundament gaan bieden voor de nieuwe aandeelhouders. Redacteur Ros moet dus zowel een literatuurkenner zijn als een gewiekste verkoper - een dubbelrol met een dubbel geweten. Overigens | |
[pagina 163]
| |
was die tweede pet natuurlijk niet helemaal nieuw: de uitgeverij moest voorheen ook geen verlies draaien. De dubbele belangen van Ros zijn ook in de brieven terug te vinden. Bijvoorbeeld in een brief van Ros aan Prins, eind 1971, als H.H. Koch, die later wordt opgevolgd door Landwehr, na de fusie voor een jaar directeur is van De Arbeiderspers: In de Haagse Post werden de agenten Henk Prins (links) en Menno Kohn (rechts) geïnterviewd. Bijzondere Collecties, UvA
Met Koch en redactieraad heb ik voorts afgesproken dat ik bv eens in de veertien dagen of op seintje telefonisch jouwerzijds (als er iets bijzonders is gearriveerd) langskom om mee te nemen en uit te zoeken en meteen terug te bezorgen zodat aan het enorme heen en weer gestuur een einde kan komen. Jij mag ze natuurlijk blijven brengen, gráág zelfs maar ik breng ze dan zelf wel om de zoveel tijd terug.Ga naar eind20 Ros kondigt hier een reorganisatie aan. Het ‘dat ik bv eens in de veertien dagen of op seintje telefonisch jouwerzijds (als er iets bijzonders is gearriveerd) langskom’ toont het aan banden leggen van het contact tussen Ros en Prins aan. Er wordt dus blijkbaar beter gelet op het effectieve, fondsgerichte gedrag van Ros binnen De Arbeiderspers. Ook op andere plekken is deze verandering van aanpak in de brieven zichtbaar. Eind 1971 vraagt Ros in een brief aan Prins of hij auteursfoto's wil toesturen voor een grootse aankondiging van een nieuwe vertaling in het ‘nieuwsblad’.Ga naar eind21 Deze marketingstrategie past in een modern en vooral commercieel beleid. Er is nog een verandering op komst. Ros stuurt Prins in 1973 een lange brief die hij afsluit met: ‘Met Theo [Sontrop] mag de ap zich wel feliciteren. Nu kunnen we de wu [Wetenschappelijke Uitgeverij] redden en fictie uitbreiden.’Ga naar eind22 De komst van Theo Sontrop in 1972 als nieuwe directeur van De Arbeiderspers is een zegen voor Ros. In hem vindt Ros een zielsverwant. Sontrop is dichter en voormalig directeur van Meulenhoff en heeft een literaire instelling. Ros kan nu weer verder met zijn literaire fonds. In het begin van zijn carrière schreef hij al aan Prins over grote namen als Paustovski, Miller, Boelgakov en Borges.Ga naar eind23 In latere brieven staat dat hij meerdere literaire tijdschriften en buitenlandse kranten leest.Ga naar eind24 En daarnaast was het ook Ros die het absurdistische toneel van Adamov binnen het fonds van De Arbeiderspers wilde brengen.Ga naar eind25 Met Sontrop kan Ros eindelijk weer een lector zijn - een man van goede smaak.Ga naar eind26 Dat Ros en Sontrop een literair duo met grote plannen vormen, is ook terug te vinden in de brieven die beide mannen in deze periode aan Prins sturen. Het aantal titelaanvragen in diens richting neemt drastisch toe. Ongeveer elke week gaat er wel een brief | |
[pagina 164]
| |
naar Prins, waarin ze om bepaalde titels vragen. Ze wachten niet op zijn aanbod, zoals eerder het geval was, maar ze gaan zelf op jacht. De hoeveelheid aanvragen geeft naast een actieve houding ook blijk van een toename van het aantal vertalingen binnen het fonds van De Arbeiderspers. Henk Prins op vakantie in Spanje, in 1988. Particuliere collectie
Maar er waren al scheurtjes in de relatie met Prins. Zo is Ros woedend wanneer in 1970 het boek Papillon van de Franse auteur H. Charrière bij Meulenhoff verschijnt. Het was al ‘vrijwel door de ap gecontracteerd’, aldus Ros, die meent dat Prins hem zo ‘een loer’ gedraaid had.Ga naar eind27 Ros bewijst zijn literaire kruistocht door redacteur van het tijdschrift Maatstaf te worden. De literaire drang is een drijfveer binnen het zich ontwikkelende fonds. Samen met Sontrop zal Ros De Arbeiderspers in de komende decennia laten uitgroeien tot een belangrijke, nationale uitgeverij met een toonaangevend literair fonds.Ga naar eind28 Uiteindelijk hebben ze daar de agent niet meer voor nodig; Ros en Sontrop zijn zelf uitstekende netwerkers geworden. De laatste bewaard gebleven brief aan Prins spreekt boekdelen: ‘we spreken elkaar binnenkort wel eens weer’.Ga naar eind29 |
|