De Boekenwereld. Jaargang 28
(2011-2012)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Elco Lenstra en Deru Schelhaas
| |
Duitse contactenWat de reden was van zijn vertrek, is niet duidelijk. Maar dat Henk Prins niet vrijwillig wegging bij J.M. Meulenhoff lijkt evident. In een interview met weekblad De uitgever in 1975 maakte Prins een opmerking over de moeite die hij had met het werken onder chefs. Daar werd hij mee geconfronteerd toen hij na zijn baan bij Meulenhoff in de boekwinkel van De Arbeiderspers op het Hekelveld in Amsterdam ging werken. Prins weet dit overigens vooral aan het ‘optreden van die chefs zelf’, maar hij kon niet uitsluiten dat hij ze ‘bij tijden wel bijzonder geïrriteerd [zal] hebben’.Ga naar eind2 Prins was sinds 1948 medewerker geweest op de redactieafdeling van Meulenhoff. Zo legde hij contacten met mensen achter de schermen van literaire tijdschriften als Criterium en Litterair Paspoort, in het bijzonder met Adriaan Morriën.Ga naar eind3 Morriën was reislustig. Reizen stelde hem in staat zijn horizon te verbreden. Eind april 1946 maakte hij zijn eerste grote buitenlandse trip naar Parijs om daar als een soort cultureel attaché de banden tussen Franse en Nederlandse uitgeverijen te versterken. Die interculturele infrastructuur was door de oorlog vrijwel verdwenen. Morriëns belangrijkste doel was het veiligstellen van een nieuwe aanvoer van Franse titels voor uitgeverij Meulenhoff. Het Duitse taalgebied had een bijzondere aantrekkingskracht. Al voor zijn bezoek aan het kasteeltje in Salzburg had Morriën enkele literaire reizen in Duitsland gemaakt, door toedoen van Hans de Leeuwe, een medewerker van Criterium. Die adviseerde Morriën zijn verhalen en stukjes daar aan kranten en tijdschriften te verkopen. In augustus 1949 logeerde Morriën tijdens zijn eerste Duitse reis bij literair agent Ernst Geisenheyner uit Stuttgart. Morriën wil- | |
[pagina 148]
| |
de hem voor de publicatie van enkele van zijn eigen teksten in Duitsland interesseren. Dat lukte. Door bemiddeling van Geisenheyner publiceerde Morriën korte verhalen in het blad Story; Piper Verlag toonde interesse in een dichtbundel.Ga naar eind4 Foto genomen op de Tagung van 1951. De tweede op de voorste rij is Adriaan Morriën. Naast hem zit, met de hand voor zijn mond, W.F. Hermans. Direct achter Hermans zit Heinrich Böll. Collectie Hermans-magazine
Geisenheyner was vlak na de oorlog ook begonnen als subagent voor verschillende Oost-Europese landen.Ga naar eind5 Hoewel hij op dat moment geen grote rol in de Duitse literaire wereld speelde, was hij wel een bekende van Hans Werner Richter, de rijzende ster van de nieuwe Duitse literatuur, met wie Morriën kort na zijn verblijf in Stuttgart kennis zou maken.Ga naar eind6 Toen Henk Prins na zijn ‘ervaringen met chefs’ besloot zelfstandig als literair agent aan de slag te gaan, spiegelde hij zich aan Geisenheyner, die hij via Morriën had leren kennen. Geisenheyner had een vergelijkbare weg als Prins gevolgd. Hij werkte voor uitgeverij Rowohlt, werd ontslagen en begon daarna direct zijn eigen agentschap. In het hiervoor genoemde vraaggesprek met De uitgever zegt Prins daarover: ‘Dat heeft me wel geïnspireerd om later ook de stap te wagen.’Ga naar eind7 Hans Werner Richter organiseerde vanaf 1947 avonden waarop schrijvers discussieerden over de koers van het naoorlogse Duitsland. De West-Duitse regering was er in de ogen van Richter en zijn medestanders te weinig op uit met het verleden te breken. Literatuur kon volgens hen echter een kritische bijdrage leveren aan dat proces. Ze verenigden zich in Gruppe 47, een groep die voortkwam uit de redactie van een krantje voor Duitse krijgsgevangenen die in handen waren van de geallieerden. Der Ruf: Zeitung der Deutschen Kriegsgefangenen werd uitgegeven door Alfred Andersch. In de krant werd stevige kritiek geleverd op de geallieerde bezettingsmacht en de Kollektivschuld, het idee dat alle Duitsers schuldig waren aan het Hitlerregime. Al bij de vierde editie bereikte Der Ruf de grens van honderdduizend verkochte exemplaren. De Amerikanen besloten daarop het blad te verbieden.Ga naar eind8 Richter speelde met het idee een ander literair blad op te richten, Skorpion. Het overleg hierover met auteurs in een huis aan de Zuid-Duitse Bannwaldsee leidde niet tot de oprichting van een nieuw tijdschrift, maar wel tot het kritisch bespreken van elkaars werk. Daarmee was de basis voor Gruppe 47 gelegd.Ga naar eind9 De contacten tussen Hans Werner Richter en Morriën hielden stand. In Bad Dürkheim nam Morriën in 1951 deel aan een Tagung, een avond met voordrachten van Gruppe 47-leden. Ook W.F. Hermans, die liftend naar Bad Dürkheim was gekomen, droeg een eigen vertaling van zijn novelle Doktor Klondyke voor. Richter vroeg Hermans na een half uur met voorlezen te stoppen. Geen van de toehoorders was over Hermans' verhaal te spreken. Hermans schreef over deze onprettige ervaring aan zijn uitgever Geert van Oorschot op 14 mei 1951: Ik ben met Adriaan een paar dagen in Duitsland geweest. Helaas heeft het geen tastbare voordelen opgeleverd. De vertaling van de door A. als zeer geschikt tot voorlezen geoordeelde novelle, bleek helaas zeer slecht te zijn en de Duitser die mij met het corrigeren van die vertaling moest helpen, heeft dat zeer beroerd gedaan. Bovendien was de uitgeloofde prijs alleen voor Duitsers bestemd en ook de in uitzicht gestelde vergoeding van reiskosten is niet doorgegaan, omdat al met al... enfin, ik was blij toen ik weer thuis was. Ook liggen de Duitsers me niet.Ga naar eind10 | |
[pagina 149]
| |
Heinrich Böll neemt zijn prijs in ontvangst op de Tagung van 1951. Linksonder is de applaudisserende W.F. Hermans te zien. Collectie Hermans-magazine
Het optreden van Morriën viel wel in de smaak, ook bij de lokale pers. ‘Unter den Erzählern, waren vier Holländer. Beifall fand vor allem Adriaan Morriën mit seiner aus Märchenton, Erotik und Pubertätspsychologie gemischten Erzählung “Ein alter Brauch”.’Ga naar eind11 Ook een voordracht van de 34-jarige auteur Heinrich Böll uit Keulen kreeg bijval. In zijn verhaal ‘Die schwarzen Schafe’ smolten ernst en speelsheid samen; een verademing tussen de zware teksten van de andere deelnemers. Na een unanieme stemming won Böll 1000 dm. Deze prijs was een initiatief van Gruppe 47-auteur Franz Jozef Schneider, die de prijs uitloofde namens het reclamebureau waar hij werkte, de MacCann Company. In eerste instantie wilde Richter de prijs niet instellen omdat hij bang was dat de Tagungen in wedstrijden zouden veranderen. Uiteindelijk besloot hij dat het tegenover de auteurs niet eerlijk zou zijn de prijs af te wijzen, omdat zij vaak financiële problemen hadden. Het bleek een aansporing om de stem van de nieuwe Duitse literatuur te laten horen.Ga naar eind12 Morriën raakte op deze Tagung bevriend met andere leden van Gruppe 47, zoals Wolfgang Bächler (1925-2007). Deze dichter was het jongste lid en ging op voorspraak van Morriën nieuwsbrieven over Duitse letteren schrijven voor het tijdschrift Litterair Paspoort. Zo kwam hij in contact met Henk Prins, die zich voor dit blad ook met Duitse literatuur bezighield. Proza en poëzie uit Duitsland stonden na de Tweede Wereldoorlog in hernieuwde belangstelling in Nederland. Tussen 1946 en 1970 schommelde het percentage van Duitse vertalingen op het totale aantal buitenlandse vertalingen tussen de 15 en 25.Ga naar eind13 In een briefwisseling met Prins beklaagde Bächler zich over zijn slechte gezondheid en vertelde hij over zijn echtgenote, maar hij drong niet aan op zakendoen. Voor Prins was er, naast een interesse in Duitse literatuur, nog een motief om de briefwisseling te onderhouden: Prins wilde ook de andere leden van de Gruppe leren kennen om mogelijk voor hen in Nederland te bemiddelen. Prins speelde in 1953 met de gedachte een literair agentschap op te richten en | |
[pagina 150]
| |
hoopte dat het zou gaan ‘lopen’. Daar had hij onder andere Duitse titels voor nodig. Hij vroeg Bächler daarom hem aan te bevelen bij diens connecties, ‘als je kunt’.Ga naar eind14 Prins richtte zich ook tot andere leden van de Gruppe. Op 18 november 1953 ontving hij een brief van Heinrich Böll. Die had zijn adres van Wolfgang Hildesheimer gekregen, een lid van de Gruppe en een vriend van Bächler. Böll vroeg Prins een blik te werpen op de met de brief meegezonden verhalen.Ga naar eind15 Daarmee begon een bescheiden samenwerking tussen de literair agent en een van de belangrijkste Duitse schrijvers na de Tweede Wereldoorlog. | |
Romans en hoorspelenHeinrich Böll (1917-1985) was net als andere mannen van zijn leeftijd gedwongen tijdens de Tweede Wereldoorlog lid te worden van de Wehrmacht. Van de verwondingen die hij in de oorlog opliep, genas hij nauwelijks. Omdat er te weinig geld was voor eten en voor reparaties aan het huis van de familie, verrichtte hij overal hand- en spandiensten. Zijn vrouw, Anne-marie Čech-Böll (1910-2004), kon haar oude baan als lerares ook niet meer opnemen omdat de school waar zij had gewerkt, was gebombardeerd. Als hij niet aan het werk was, schreef Böll korte verhalen. Zijn geschriften hadden vaak te maken met de oorlog en de tijd daarna. Böll wordt om die reden tot de stroming van de Trümmerliteratur gerekend, die haar naam ontleende aan de geruïneerde, grote Duitse steden en de periode van wederopbouw.Ga naar eind16 Günter Grass, getekend door H.M. Brockmann tijdens een Tagung van Gruppe 47. Illustratie uit Dichter und Richter. Die Gruppe 47 und ihre Gäste, München 1962
Heinrich Böll had zelf contact gezocht met Henk Prins, nadat die via zijn contacten bij de Gruppe te kennen had gegeven interesse te hebben in naoorlogse Duitse literatuur. Prins' inspanningen hadden direct resultaat. ‘Van de vier korte verhalen die Böll mij stuurde, heb ik er al drie verkocht’, schreef hij eind 1953 aan Wolfgang Bächler.Ga naar eind17 Hij wist de korte verhalen onder te brengen bij Het Spectrum, die ze in 1958 onder de titel Verhalen op de Nederlandse markt bracht. Het contract voor deze transactie is daarom uiteindelijk pas opgemaakt op 13 mei 1957, het enige contract van Böll in het archief van Prins & Prins. In tegenstelling tot de verhalen, lukte het Prins niet de romans van Böll te slijten. Bölls eerste boek bij zijn vaste Duitse uitgever Kiepenheuer & Witsch, Und sagte kein einziges Wort, werd in 1953 in vertaalde vorm in Nederland uitgegeven bij Allert de Lange, onder de titel Eng is de poort. Er zijn geen archiefstukken die wijzen op een bemiddelende rol van Prins. Waarschijnlijker is de tussenkomst van Morriën. De vertaling verscheen immers bij de voormalige uitgever van Litterair Paspoort. De vertaalrechten voor Bölls volgende titel, Wo warst du, Adam?, kreeg Prins in november 1954 in bezit, blijkens een lijst in het archief van Prins & Prins.Ga naar eind18 Yge Foppema van Uitgeversmaatschappij Elsevier wees het boek op 2 juli 1956 af middels een standaardbrief. Prins had de titel met twee andere boeken, Wolke, Orkan und Staub van G. Birkenfeld en Offenheit macht sich bezahlt van F. Mörtzsch, aan Elsevier aangeboden. Foppema moest ze tot zijn spijt terugzenden, ‘aangezien wij hebben besloten ze niet in ons fonds op te nemen’.Ga naar eind19 De afwijzing is opvallend. Elsevier werd in 1960 alsnog een van de uitgevers van Böll in Nederland, met de verschijning van Biljarten om half tien. Uit het archief van Prins blijkt niet dat hij betrokken is geweest bij het aanbrengen van deze en volgende titels bij Elsevier. Wo warst du, Adam? verscheen uiteindelijk in 1958 onder de titel Geen alibi voor God bij De Koepel in Nijmegen. De vertaalrechten die Prins van Kiepenheuer & Witsch had gekregen, waren toen reeds verlopen. In 1960 en 1963 verschenen herdrukken onder de nieuwe titel Waar zijt gij, Adam?. Elsevier nam de licen- | |
[pagina 151]
| |
tie van het boek in 1969 over en was vanaf dat moment Bölls vaste uitgever voor Nederland. In het archief van Prins & Prins zijn geen contracten te vinden die wijzen op een tussenkomst van Prins. Ook andere aanknopingspunten voor een rol van Prins ontbreken. Daarom is het waarschijnlijk dat Bölls Duitse uitgever en de Nederlandse uitgeverijen die zijn werken publiceerden direct met elkaar in contact stonden. Hoewel agenten een belangrijke rol speelden bij het bemiddelen in vertaalrechten, sloten uitgeverijen wel degelijk onderling contracten af. Uit de 213 contracten die Sandra van Voorst voor haar studie naar vertaalde fondsen van vier Nederlandse uitgeverijen onderzocht, werden er 75 afgesloten zonder tussenkomst van een agentschap.Ga naar eind20 Adriaan Morriën, getekend door H.M. Brockmann tijdens een Tagung van Gruppe 47. Illustratie uit Dichter und Richter. Die Gruppe 47 und ihre Gäste, München 1962
Naast de korte verhalen wist Prins nog een hoorspel van Böll te verkopen. Geschikte spelen van vaderlandse bodem waren niet eenvoudig te vinden. Daarom werden vaak romans van buitenlandse auteurs tot hoorspel bewerkt.Ga naar eind21 De radio nam in de jaren 1950 een centrale plaats in het huishouden in, als nieuwsvoorziener en ‘amusementskastje’. In 1953 luisterde de bevolking van 18 jaar en ouder per week gemiddeld vijftien uur en drie kwartier naar de radio, zo inventariseerde het cbs in 1954. Ter vergelijking: aan lezen werd zo'n vijf uur besteed.Ga naar eind22 De Nederlanders konden Bölls hoorspel Und sagte kein einziges Wort beluisteren op 20 april 1955. Het werd uitgezonden door de vara onder de titel Een dag als alle andere dagen. Böll besloot een brief met afspraken vol vertrouwen in Prins. ‘We kunnen het beste per hoorspel onderhandelen. In elk geval wil ik dat u het doet.’Ga naar eind23 Deze laatste zin werd door Böll dik onderstreept en zou later nog een belangrijke rol spelen in de relatie tussen Prins en de Duitse uitgeverij van Böll. Over de betaling werden ook duidelijke afspraken gemaakt, waarbij Prins zich bescheiden opstelde. Toen Böll hem 30% van de royalty's aanbood die Prins voor hem wist te bedingen, bedankte de literair agent en meldde hij dat hij het liever bij 20% wilde houden. Böll ontving van zijn gage de helft; de andere helft hield Prins voor hem apart, zodat Böll altijd nog iets achter de hand zou hebben in tijden van nood. Voor iemand die in deze jaren iedere Pfennig moest omdraaien, gaf Böll met deze constructie een blijk van vertrouwen in Prins. Al snel na de transactie verzocht Böll Prins echter ‘de voor hem achter de hand gehouden bedragen over te maken’.Ga naar eind24 Vier jaar later, in 1958, lukte het Prins een tweede en derde hoorspel van Böll te verkopen: Klopfzeichen en Wir waren Wimpo, ditmaal aan de kro. Prins wist hiervoor f7 per uitgezonden minuut te bedingen, waarbij hij tegenover Böll benadrukte dat dit ‘het absolute maximum’ was.Ga naar eind25 Böll antwoordde in een handgeschreven brief ‘blij te zijn met het behaalde succes’.Ga naar eind26 | |
Kwesties met de KRO en KiepenheuerEveneens in 1958 schreef de Duitse auteur Hermann Rossmann een boze brief aan de kro waarin hij zijn beklag deed over het zonder zijn toestemming uitzenden van het door Rossmann geschreven hoorspel Drei Könige wandern. Prins had dit hoorspel aan de kro verkocht, zonder de auteur daarvan op de hoogte te stellen. Rossmann benadrukte dat hij Prins ‘op geen enkele manier had verzocht om zijn belangen te behartigen’. Hij eiste daarom dat betaling voor het hoorspel onmiddellijk op zijn rekening werd overgemaakt.Ga naar eind27 De kro stuurde deze brief door naar Prins | |
[pagina 152]
| |
en vroeg om opheldering over wat eufemistisch ‘een misverstand’ werd genoemd. Het antwoord van Prins is niet bewaard gebleven, maar in de kantlijn van de brief die hij van de kro ontving, staat gekrabbeld: ‘200 Gulden teruggestort’.Ga naar eind28 Henk Prins, getekend door H.M. Brockmann. Illustratie uit De uitgever 55, nr. 6/7 juni/juli 1975
Of zijn ‘bemiddeling’ voor Rossmann een overhaaste en onbesuisde dan wel een doelgerichte actie van Prins is geweest, weten we niet. Feit is wel dat het vierde hoorspel van Böll dat Prins aan de kro aanbood, per ommegaande werd afgewezen.Ga naar eind29 Rossmanns boze en verontwaardigde brief heeft er waarschijnlijk toe geleid dat de kro twijfelde aan de professionaliteit en betrouwbaarheid van Henk Prins. De rol van Prins als belangenbehartiger van Böll leek na de afwijzing van de kro uitgespeeld omdat die zich immers beperkte tot hoorspelen. Prins wendde zich daarom in 1958 nogmaals tot Kiepenheuer & Witsch in een poging tóch nog toestemming te krijgen de rechten op Bölls romans in Nederland te verkopen. Het was Böll immers niet gelukt om Wo warst du, Adam? geplaatst te krijgen. Prins' contactpersoon bij de Duitse uitgever van Böll was Alexandra von Miquel. Zij wees zijn verzoek af om Mädchen aus Blois van Alix du Frênes en Ein junger Herr aus Frankreich van Ernst Sander te vertegenwoordigen. Ze schreef dat de door hem voorgestelde bedragen betreffende het eerste boek te laag waren en de optie op het tweede boek al vergeven was.Ga naar eind30 Op het verzoek met betrekking tot werk van Böll, ging Miquel niet in. Het jaar daarna vroeg Prins concreet om een optie op Bölls succesvolle boek Billard um halb Zehn (1959). Miquels reactie was kort en bondig. De optie was al vergeven.Ga naar eind31 Krantje van het agentschap van Prins & Prins dat onder uitgevers werd verspreid. In 1955 werd het nog gestencild, maar later gedrukt. Er zijn maar twee exemplaren van het gedrukte krantje bewaard gebleven, vermoedelijk eind jaren 1950. Bijzondere Collecties, UvA
Vanwege de weigerachtige houding van Miquel probeerde Prins in een laatste poging met de eigenaar van Kiepenheuer & Witsch, dr. Witsch, in contact te komen. Prins schreef hem een brief waarin hij zijn werkzaamheden uiteenzette. In dit warrige schrijven schepte Prins op over het ‘grote succes van zijn agentschap’, introduceerde hij zijn broer Theo en gaf hij aan ‘regelmatig informatie [te willen] ontvangen’, zoals nieuwe fondslijsten.Ga naar eind32 Naar alle waarschijnlijkheid heeft deze brief Prins de das omgedaan. Omdat hij Miquel had gepasseerd door rechtstreeks naar haar baas te schrijven, zal Prins bij Kiepenheuer & Witsch niet op veel sympathie meer | |
[pagina 153]
| |
hebben kunnen rekenen. De brief aan dr. Witsch is nooit beantwoord. Henk Prins in 1979. Foto uit Nieuwsblad voor de Boekhandel, 27 september 1979
De genadeklap kwam in 1961: er ontstond een felle ruzie tussen Prins en Miquel over zijn bemiddeling bij de hoorspelen van Böll. Kennelijk had de uitgeverij zelf nooit toestemming gegeven om dit te doen. Het is ook denkbaar dat Böll buiten de uitgeverij om handelde, in de overtuiging dat hoorspelen geen boeken zijn en dat hij Prins daarom expliciet toestemming kon geven zijn belangen op dit gebied te behartigen. Prins schreef dat het hem op het gebied van hoorspelen in 1958 was gelukt ‘het (in Nederland) hoogst haalbare bedrag van 7 gulden per minuut voor zendtijd’ te vragen en dat ‘Böll het hier altijd mee eens was geweest’.Ga naar eind33 Miquel was uiterst koel in haar reactie: ‘De honorering is schandalig laag [...] maar omdat ik vandaag geen zin heb om te onderhandelen, stem ik erin toe.’Ga naar eind34 Prins had op dat moment al geen direct contact meer met Böll. Ook de laatste pogingen om Kiepenheuer & Witsch voor zich te winnen, bleken vruchteloos. Henk Prins werd op drie hoorspelen en enkele korte verhalen na niet de succesvolle bemiddelaar voor Heinrich Böll die hij wilde zijn. De rare sprongen die hij maakte in de afspraken met diens uitgever voorkwamen dat het ging ‘lopen’. |
|