Rick Honings
Boekbespreking
Boudien de Vries, Een stad vol lezers. Leescultuur in Haarlem 1850-1920, Nijmegen, Vantilt 2011, 512 p., ISBN 9789460040658, €39,95
We leven in het tijdperk van de leesclub. De leden ervan komen maandelijks bijeen om een boek te bediscussiëren, bijvoorbeeld de nieuwe roman van Kluun of Herman Koch. Uitgevers spelen hier handig op in, door speciale edities van boeken voor leesclubs te publiceren. Ook zijn sommige auteurs zich bewust van deze, voor de commercie belangrijke doelgroep. Zo publiceerde Renate Dorrestein in 2010 een roman met de veelzeggende titel De leesclub, over het reilen en zeilen van zeven lezende vrouwen. Het boek richt zich, vanzelfsprekend, op de leesclubjes in den lande, getuige het achterin opgenomen leesdossier en de lijst met discussieonderwerpen.
Wie denkt dat lezen in gezelschap een uitvinding is van de moderne tijd, heeft het mis. Dat laat Boudien de Vries, universitair hoofddocent sociale geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, overtuigend zien in Een stad vol lezers. Leescultuur in Haarlem 1850-1920. Het mooi uitgegeven boek - gebonden en verlucht met illustraties, deels in kleur - behandelt een onderwerp op het snijvlak van neerlandistiek en sociale geschiedenis: de negentiende-eeuwse leescultuur. De laatste decennia is het onderzoek hiernaar in opkomst. Toch weten we nog maar weinig over de negentiende-eeuwse lezer. Wie las er, wat las men en waar? Dankzij De Vries' onderzoek kunnen deze vragen worden beantwoord, althans voor de Haarlemse situatie. Dit mag op het eerste gezicht een beperkende afbakening lijken. Maar wie zich realiseert hoeveel tijdrovend archiefonderzoek de auteur heeft moeten verrichten om de Haarlemse leescultuur in kaart te brengen, zal begrijpen dat het voor één persoon onmogelijk is om een overzichtsstudie te schrijven over de nationale, laat staan internationale, leescultuur. Uit het beeld dat De Vries schetst, blijkt bovendien dat de Haarlemse leescultuur duidelijk overeenkomt met de situatie in andere Nederlandse steden. In die zin kan de monografie dienen als pars pro toto en krijgen haar conclusies een bredere betekenis.
Lezen werd in de loop der tijd steeds minder een elitebezigheid. Het aantal lezers dat zelf boeken kocht, nam toe; de inkomens stegen en de werktijden verminderden. Hierdoor verdwenen geleidelijk aan ook de vooroordelen die over lezen bestonden. (Men meende lange tijd dat lezen kon zorgen voor geloofsafval, verkeerde politieke ideeën en zedenbederf, vooral bij vrouwen.) Een van de aardige aspecten van het boek is dat De Vries de Haarlemse lezer een gezicht geeft. In het eerste deel behandelt ze drie lezers: de rijke Haarlemse bierbrouwer Daniël de Haan (die vele maatschappelijke functies vervulde en verzot was op non-fictie), de bloemschilderes Arentina Arendsen (die belangstelling had voor toneel en Nederlandse romans verslond) en de fabrikant Rudolph Gallandat Huet (die een passie had voor taalkunde). Op basis van de beschikbare bronnen slaagt De Vries erin de rol die boeken in hun levens speelden, te reconstrueren. Zo is van De Haan allereerst een boedelbeschrijving overgeleverd, die na zijn dood werd opgesteld en waarin ook zijn boekenbezit werd opgetekend. Daarnaast is er een veilingcatalogus beschikbaar, die opgesteld werd toen De Haans bibliotheek onder de hamer kwam. Ten slotte komt