De Boekenwereld. Jaargang 28
(2011-2012)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Yvonne Bleyerveld
| |
[pagina 114]
| |
se geschiedenis, legt een knipselarchief aan en maakt een kaartsysteem van alle schilders die hij in boeken en musea tegenkomt. In 1899 maakt hij een levensbeschrijving van Rembrandt, geïllustreerd met nagetekende etsen en tekeningen van de grote kunstenaar. In datzelfde jaar wordt hij fervent bezoeker van de studiezaal van het Rijksprentenkabinet, waar hij een catalogus samenstelt van de Nederlandse en Vlaamse tekeningen, die tot dan toe ontbreekt. Ook begint Frits als 15-jarige met het bezoeken van veilingen en koopt hij zijn eerste boeken en tekeningen aan. Vakanties worden in het buitenland doorgebracht, waar hij tekent, Frans leert en musea en andere kunstcollecties bezoekt. De drang om te verzamelen, catalogiseren en beschrijven is dus al vroeg aanwezig. De kiem wordt gelegd voor een leven met de kunst. Begin 1901, zestien jaar oud, verlaat Lugt de hbs om bij het veilinghuis Frederik Muller & Cie in de Amsterdamse Doelenstraat te gaan werken, waar behoefte is aan extra mankracht. Ter voorbereiding gaat Frits eerst een half jaar naar Londen, waar hij op voorspraak van de Haagse Rembrandt-specialist Abraham Bredius kennismaakt met verzamelaars, kunstenaars en kunsthandelaren en belangrijke veilinghuizen, musea en privécollecties bezoekt. Tot 1915 blijft Lugt in dienst van Frederik Muller & Cie, waar hij veilingen en tentoonstellingen voorbereidt en zo in de praktijk zijn kunsthistorische kennis uitbreidt. Voor het veilinghuis wordt veel gereisd, iets wat Lugt de rest van zijn leven zal blijven doen. In 1910 trouwt hij met Jacoba (‘To’) Klever (1888-1969), dochter van Jacoba Kemps en Joseph Klever, een van de acht firmanten in de Steenkolen Handelsvereniging (shv). Zij krijgen vijf kinderen, van wie er een jong overlijdt, en vestigen zich achtereenvolgens in Amsterdam en Blaricum en (tot 1931) in Maartensdijk, waar zij een huis bewonen op het terrein van Rustenhoven, het landgoed van Joseph Klever. Wanneer eind 1914 Frits' dienstverband bij Frederik Muller & Cie eindigt, gaat hij voor zichzelf werken. Niet meer gebonden aan een vast dienstverband besteedt hij veel tijd aan kunsthistorisch onderzoek - bijvoorbeeld naar tekeningen van Rembrandt - en begint met grote gedrevenheid kunst te verzamelen. Zijn schoonvader, die altijd bereid is geld te lenen, verstrekt daarvoor de financiële middelen. Frits betaalt hem terug door zelf in kunst te handelen en als agent voor klanten op veilingen aan te kopen. Het monumentale Rustenhoven van Joseph Klever dient als kantoor, waar Lugt en zijn assistenten werken en hij zijn klanten ontvangt. Na 1931, wanneer Klever naar Wenen verhuist en Rustenhoven wordt ontruimd, vestigen Frits en To zich in Parijs, tot zij eind jaren 1930 twee huizen in Den Haag kopen (Lange Vijverberg 14 en 15). De oorlogsjaren brengen het echtpaar en hun twee jongste dochters in het buitenland door. Eerst verblijven zij in Zwitserland, waar Lugt zich door zijn huisbewaarder in Den Haag de kostbaarste tekeningen en prenten uit zijn verzameling in verschillende postpakketten laat toesturen. Vervolgens vertrekken zij naar de Verenigde Staten, waar Lugt van de nood een deugd maakt: jarenlang reist hij door het land voor talloze bezoeken aan openbare en particuliere collecties. Hij besteedt zijn tijd aan onderzoek en | |
[pagina 115]
| |
geeft op diverse plaatsen lezingen over Nederlandse kunst. Bij terugkeer in Den Haag in het najaar van 1945 blijkt het Haagse onderkomen volledig leeggestolen te zijn. De kunstverzameling, die grotendeels aan de Lange Vijverberg was achtergebleven, was meegenomen door de Duitse bezetter of illegaal verkocht door Lugts huisbewaarder en diens ‘vrienden’. Er volgt een lange zoektocht om het gestolen bezit weer terug te krijgen, wat grotendeels lukt, al duurt het een tijd voordat alle deelverzamelingen weer kunnen worden samengevoegd. Sinds de jaren 1930 speelt het echtpaar Lugt met het idee de kunstverzameling voor het nageslacht in stand te houden en in 1947 wordt daarom in Bazel de Fondation Custodia opgericht. De stichting is aanvankelijk gevestigd aan de Haagse Lange Vijverberg, waar de kunstcollectie enkele middagen per week te bezoeken is. Het echtpaar Lugt richt zich echter steeds meer op een leven in Frankrijk. Gestreefd wordt naar een onderkomen voor de collectie en naar de oprichting van een Nederlands cultured centrum in Parijs. Wanneer na een lange zoektocht de panden aan de rue de Lille 121 worden gekocht, kan dit ideaal worden verwezenlijkt. In 1955 verhuist de kunstcollectie naar Parijs en twee jaar later opent het Institut Néerlandais haar deuren. Vanaf dat moment speelt het leven van Frits en To zich daar af, met tentoonstellingen, lezingen en andere activiteiten. Een constante factor in het levensverhaal van de kunstkenner en -verzamelaar is zijn wetenschappelijke werk. In de vorige eeuw moest nog veel kunsthistorisch grondwerk verzet worden en, zoals Heijbroek stelt, deinsde Lugt er niet voor terug mammoetprojecten op zich te nemen. Zo verscheen in 1921 het eerste deel van zijn Les marques de collections de dessins et d'estampes, ook wel bekend als ‘het merkenboek’, dat in 1956 gevolgd werd door een tweede deel. Opgenomen zijn verzamelaarsmerken - de stempeltjes of geschreven merktekens die verzamelaars aanbrachten op de tekeningen en prenten in hun bezit en de wetenswaardigheden over de eigenaren van deze merken en over hun verzamelingen. Het bijeenbrengen van dit materiaal was voor Lugt een levenstaak, die hij eerst met hulp van zijn vader en later met assistenten uitvoerde. Om gegevens te vergaren, werden collecties in Europese prentenkabinetten bestudeerd en internationale briefwisselingen gevoerd met experts en verzamelaars. Het resultaat mag er zijn: Les marques geldt nog altijd als het standaardwerk op het gebied van verzamelgeschiedenis en is onmisbaar bij het verrichten van onderzoek naar de herkomst van tekeningen en prenten.Ga naar eind3 Een tweede megaproject was het vierdelige Répertoire des catalogues de ventes. Dit naslagwerk bevat alle tussen 1600 en 1925 verschenen veilingcatalogi op het gebied van de beeldende kunst, is chronologisch geordend en vermeldt de instellingen waar deze catalogi zich bevinden.Ga naar eind4 Jarenlang werd er met behulp van assistenten aan gewerkt - alleen het eerste deel bevat al ruim 11.000 veilingcatalogi. Daarnaast werkte Lugt tientallen jaren aan het catalogiseren van Nederlandse en Vlaamse tekeningen in Parijse collecties van het Musée du Louvre, de Bibliothèque Nationale en de École des Beaux-Arts.Ga naar eind5 Honderden tekeningen werden door hem beschreven en in het oeuvre van een kunstenaar geplaatst, een sisyfusarbeid waarvan nog altijd dankbaar gebruik wordt gemaakt. Als autodidact die het vak van ‘kunstkenner’ in de praktijk geleerd had, was Lugt een tegenstander van het universitaire onderwijs in de kunstgeschiedenis. Kennis werd verkregen door omgang met kunstwerken en niet door boekenwijsheid, zo meende hij. Een academische opleiding kunstgeschiedenis was dus geen garantie voor succes en zou zelfs averechts werken. Toen Lugt in 1958 in Parijs een groep studenten kunstgeschiedenis van de Groningse universiteit ontving, beklaagde hij zich bij hun begeleider, de hoogleraar Schulte Nordholt, over hun gebrekkige kennis. Maar toen Schulte Nordholt hem vervolgens vroeg of hij enkele excellente studenten wilde bijscholen, hield hij de boot af. Liever sprak hij met tekeningenverzamelaars en -handelaren over zijn collectie en kunsthistorische kwesties. Een eredoctoraat weigerde Lugt tot tweemaal toe en pas in 1960 liet hij zich huldigen met een onderscheiding van de Universiteit Utrecht. Heijbroek vertelt dat het echtpaar Lugt in 1960 tijdens een overtocht naar de Verenigde Staten honder- | |
[pagina 116]
| |
den persoonlijke brieven versnipperde en in zee gooide. Desondanks bleven er voldoende bronnen over om een gedetailleerd boek te schrijven. Heijbroek volgt het leven van Lugt op de voet en blijft wel heel dicht bij zijn hoofdpersoon. Al snel ontstaat de indruk dat werkelijk alle reizen, museum-, collectie-en veilingbezoeken, opgedane contacten, aankopen en transacties uit Lugts leven zijn vastgelegd. Nu is een biografie weliswaar een aangewezen plek om dergelijke wapenfeiten te noemen, maar een page-turner is het boek daardoor niet. De overvloed aan informatie is soms vermoeiend en had wel wat minder gekund. Maar wie de vele feiten voor lief wil nemen (of soms eens een droge opsomming overslaat), krijgt een interessant kijkje in de internationale wereld van kunsthandel, musea en particuliere verzamelaars waarin Lugt opereerde, zeker in de hoofdstukken over de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. Volgens hun oudste dochter Claar beschouwden Frits en To Lugt hun kunstcollectie als ‘een kind van hun beiden’. En moe of ziek kon Lugt niet worden, zo schreef hij in 1965 aan zijn vriend, de Utrechtse hoogleraar Jan van Gelder, want het werk moest doorgaan. Inderdaad, het was een leven voor de kunst - Heijbroek had geen betere titel voor zijn biografie kunnen kiezen. |
|