De Boekenwereld. Jaargang 27
(2010-2011)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Afbeelding 1.1
Afbeelding 1.2
Afbeelding 1.3
Afbeelding 1.4
Afbeelding 1.5
| |
[pagina 275]
| |
Evelien de Wilde
| |
De houtsneden in Des vyants net uit 1552De proloog van Des vyants net geeft in een notendop de doelstelling van de schrijver weer. Vervoort zegt te ervaren dat steeds meer mensen door de vijand worden bedrogen en wil daarom met dit boek aangeven hoe men zich tegen het kwaad kan behoeden.Ga naar eind8 Dit hoofdthema is verbeeld door Peeter van der Borcht op de prent die hij voor de titelpagina vervaardigde, waarop de zogenaamde gevaren zijn afgebeeld als een kring van duivels die een ziel omsluit (afb. 1.1). Linksboven strekt God zijn hand uit naar de bedreigde ziel, die bereid lijkt deze aan te nemen. De duivels dragen verschillende attributen die refereren aan de aardse zonden waartoe zij de mens verleiden.Ga naar eind9 De duivel voorin draagt netten aan zijn zij, waarmee zielen kunnen worden gevangen. De zakken en het schatkistje van de duivel links van hem symboliseren het aardse bezit. Daarnaast danst een duivel met kruiken, die verwijzen naar onmatigheid. De duivel helemaal links in het kader blaast op een fluit, een instrument dat symbool staat voor de lust.Ga naar eind10 De twee blaasbalgen aan de oren van de duivel achter de ziel, | |
[pagina 276]
| |
blazen verleidelijke woorden in de oren van de ziel.Ga naar eind11 Een dansende duivel met twee degens verwijst wellicht naar de woede. De naar de beschouwer gekeerde duivel geheel rechts draagt een bed of matras op zijn rug, als symbool van de luiheid.Ga naar eind12 De laatste duivel draagt twee boeken met zich mee, wellicht ketterse geschriften die het christelijk geloof bedreigen.Ga naar eind13
Op de proloog volgt een betoog bestaande uit twaalf hoofdstukken. Boven elk nieuw hoofdstuk staan een nummer en een titel, gevolgd door een prent die de inhoud van het betreffende hoofdstuk, of een gedeelte ervan, weergeeft. Het hoofdstuk wordt voorafgegaan door een korte samenvatting van een paar zinnen, waaruit de lezer kan opmaken wat hij kan verwachten. Uiteindelijk volgt de daadwerkelijke tekst, waarbij Vervoort in de kantlijn heeft aangegeven op welke Bijbelpassages hij zich baseert. Het eerste hoofdstuk is geïllustreerd met een boot vol gruwelijke duivels (afb. 1.2), die een uitgeworpen net binnenhalen met mannen en vrouwen, onder wie wereldlijke heersers en zelfs een bisschop. Het duivelse schip wordt voortgeblazen door IJdele Glorie. In de tekst stelt Vervoort: Hoe die werelt is/ die groote wilde zee/ na Davids woort/ waer inne die ghedierten sijn sonder ghetal/ waer inne die viant heeft wtgheworpen sijn net/ daer hy sijn stricken in heeft ghestelt bedect aes legghende om den haeck der soeticheyt [...] die daer sijn eyghe(n) wille/ eyghen profijt/ en(de) eyghe(n) liefde sijns self/ waer mede hy den mensche can crijghe(n) en(de) vange(n)[...] Eigen wil, eigen profijt en eigen liefde zijn het zoete aas waarmee de vijand de ziel in de val lokt en als een ‘vischke’ onverwacht strikt.Ga naar eind14 Het ‘vyants net’ uit de titel wordt in deze prent dus letterlijk afgebeeld en ook in andere houtsneden van de serie duikt dit net regelmatig op. Een tweede schip bij hoofdstuk 2 staat symbool voor de kerk en wordt bemand door vertegenwoordigers van de mensheid: een koning, paus, monniken, mannen en vrouwen (afb. 1.3). Terwijl duivels in onmacht hysterisch over de wereld rennen, dirigeert een engel het schip richting God, die omringd door serafijnen en cherubijnen zijn gekruisigde Zoon in de armen houdt. Het schip is dit keer symbool van redding, omdat het wordt vergeleken met de ark van Noach.Ga naar eind15 Al sinds de vierde eeuw was het schip een van de hoofdsymbolen in de christelijke kunst en de kerk als schip van redding een veel gebruikt motief. Later werd het kwetsbare schip op woelige zee ook een treffende metafoor voor de levensreis van de mens: zo is het bijvoorbeeld een van de voertuigen in Sebastiaan Brants (1457-1521) vroeghumanistische werk Das Narrenschiff (1494), waarin - als een satirische variant op het thema - zotten naar het land van Cocagne (Luilekkerland) proberen te reizen, een onderneming die volgens de schrijver tot verdoemenis zal leiden.Ga naar eind16 In de zestiende-eeuwse prentkunst wordt het schip op zee vervolgens gangbaar om de contemporaine godsdienstkwesties op allegorische wijze uit te beelden. Het zinken van het katholieke schip (1508) door Hans von Kulmbach (1480-1522) (afb. 3) of Het protestantse schip als veilige haven (1548) door Matthias Gerung (1500-1570) (afb. 4) zijn enkele Duitse voorbeelden.Ga naar eind17 Ook Van der Borcht zelf gaf het thema later weer in de zelfstandige, ongedateerde prent De kerk als militant schip, waarop het schip wordt aangevallen door duivels, ketters en andere tegenstanders van de katholieke kerk (afb. 5).Ga naar eind18 De scheepvaart wordt verlaten bij hoofdstuk 3 waar een geblinddoekte jongedame (de Ziele) aan de hand wordt meegevoerd door een fraai uitgedoste duivel (Liefde des Werel[d]s) (afb. 1.4) die met zijn linkerhand een globe omhooghoudt, een symbool voor het wereldse. Het paar wordt voorgegaan door een duivel (Ydel Blyscap) die de ziel met ondeugende blik verleidt ‘met pijpen/ spelen/ singhe(n)/ springhen [...]’ en op de achtergrond zit een feestvierend gezelschap. Vervoort beklaagt hoe de ziel verdwaalt, verblind door de liefde voor het aardse: ‘Blinde kinderen va(n) Ada(m)/ watsalt de(n) me(n)sche bate(n)/ dat hy die heel werelt wonne/ en(de) schade leedt ae(n) sijn siele.’ Het resulteert in louter vergankelijke ijdele blijdschap. Zo refereert de stad Babylonië in de | |
[pagina 277]
| |
tekstkaders van de prent aan de hoogmoed van de inwoners, die hen ertoe bewoog een toren te bouwen die tot de hemel reikt.Ga naar eind19 Afbeelding 3: Hans von Kulmbach, Het zinken van het katholieke schip, houtsnede 1508. W. Hofmann (red.), Luther und die Folgen für die Kunst, München 1983, p. 201
De prent bij hoofdstuk 4 toont opnieuw de Ziele, die als een boetelinge in de wildernis bidt voor een bijbel en kruisbeeld. Zij wordt belaagd door een in monnikspij geklede duivel (afb. 1.5). ‘Nu mach yema(n)t vraghe(n)/ hoe dat yemant die God dient/ so swaerlijck mach komen te dolen’, stelt Vervoort die meent dat zelfs geestelijken als valse profeten de ziel verleiden tot het kwaad. Vervoort wil de lezer overtuigen niet naar de vijand te luisteren, want het ware ‘[...] inspreken is vanden heylighen Gheest’. Van der Borcht verbeeldde de duivel in monnikspij om het bedrieglijke karakter van de duivel te benadrukken, die als een wolf in schaapskleren de gelovige belaagt.Ga naar eind20 In hoofdstuk 5 spreekt Vervoort niet alleen over de slinkse wijze waarop de duivel zielen verleidt, maar ook over hoe de ziel zich tegen deze verleiding kan weren. In de houtsnede is dit te zien als de twee personificaties Boetedoening (met zweep en psalmboekje) en Ghestorvintheit (doden der zinnen) die de kracht geven om de aardse verleidingen - in de vorm van een duivel onder de voeten van Sterkheid - te kunnen vertrappen (afb. 1.6).Ga naar eind21 | |
[pagina 278]
| |
Afbeelding 4: Matthias Gerung, Het protestantse schip als veilige haven, houtsnede 154S. W. Hofmann (red.), Luther und die Folgen für die Kunst, München 1983, p. 203
De prent bij hoofdstuk 6 verbeeldt de beloning voor degene die altijd in God gelooft en het klaarspeelt de verleidingen te weerstaan (afb. 1.7): een hemelopneming onder begeleiding van twee engelen waar zij door Christus gekroond zal worden, want ‘[...] den verwinder wordt belooft die croone der glorie(n) [...]’. Op de aarde trekken vier duivels, voorzien van spijzen, drank, geld en de wereldbol, aan het kleed van de ziel en ze proberen de ziel tot een innerlijke strijd tussen deugd en ondeugd te verleiden. In dit geval kunnen de duivels echter niets meer aanrichten, aangezien de ziel ‘ghetrouwe totter doot’ de hemel zal betreden (Apoc. 2:10). Bij hoofdstuk 7 wordt Anima (de ziel) opnieuw voor de keuze tussen deugd en ondeugd gesteld (afb. 1.8). Terwijl een beschermengel haar aan de hand neemt en naar het goede (ad bonum) hemelse Jeruzalem leidt, probeert een duivel haar naar het slechte (ad malum) te duwen. Daarmee lijkt deze prent een vroege verbeelding van het thema ‘de brede en de smalle weg’, dat in de tweede helft van de zestiende eeuw regelmatig in de Nederlandse prentkunst is afgebeeld. Dit thema stelt de ziel voor de keuze tussen het begaan van het gemakkelijke, brede pad (ondeugd) - de weg van het verderf- en het moeizame, smalle pad (deugd), dat uiteindelijk tot het hemelse Jeruzalem zal leiden. Wie het brede pad volgt zal dit doel niet bereiken, want ‘Lichtelijc te gelooven/ doet dickmael swaerlijc dolen’.Ga naar eind22 Op de houtsnede bij hoofdstuk 8 wordt verwezen naar de Bijbeltekst Epheziëers 6:11, waarin de mens wordt aangespoord de wapenen Gods aan te trekken (afb. 1.9). Vervoort spoort aan: [...] doet u aen metter wapenen gods/ dat ghi moecht staen tegen die laghen en(de) stricken des vyants/ want ons gheen strijt alleen is teghen vleesch en(de) bloet, maer tege(n) die Princen en(de) machten en(de) oversten deser duysternissen/ tegen die gheestelijke schalcheyt inder overste(n). [...] Staet metopgheschortten lendene(n)/ aenhebbende dat pantser der rechtveerdicheyt/ den helm der salicheyt opt hooft hebbende. De omschreven - in dit geval vrouwelijke - christenridder die met haar wapens Gods een zevenkoppig monster (de zeven doodzonden) te lijf gaat, is afgebeeld in de prent: een destijds veel voorkomend beeldtype.Ga naar eind23 De prent bij hoofdstuk 9 toont ‘Hoe dat die vyant omloopt met sinen knechten ende honde(n) als een briesschende leeuw/ soeckende wien hy sal moghen vernielen’ (afb. 1.10). De jager die Kwade Gedachte verbeeldt, meteen reeds gevangen ziel aan zijn speer, blaast op zijn hoorn om de jacht te openen. Hij jaagt de ziel op, bijgestaan door zijn honden Ongeduldigheid, Kleinmoedigheid en Schaarste aan deugden, die vervolgens een slinks gespannen net in rent. Opnieuw is een innerlijke strijd tussen goed en kwaad weergegeven op de houtsnede bij het tiende hoofdstuk (afb. 1.11). De opzet is een herhaling van de houtsnede bij de proloog van het boek. Op een voet- | |
[pagina 279]
| |
Afbeelding 5: Peeter van der Borcht, De kerk als militant schip, houtsnede ongedateerd. H. en U. Mielke (red.), The New Hollstein: Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts ca. 1450-1700, Peeter van der Borcht, deel 4, Ouderkerk aan den IJssel 2005
| |
[pagina 280]
| |
Afbeelding 1.6
Afbeelding 1.7
Afbeelding 1.8
Afbeelding 1.9
| |
[pagina 281]
| |
stuk staat de ziel, zijn armen devoot gevouwen en zijn blik gericht naar God die tussen de wolken verschijnt en een zegenend gebaar maakt. Deziel wordt omringd dooreen kring van duivels, die hem op verschillende manieren proberen te verleiden. Links op de voorgrond is een dansende duivel te zien die, als symbool voorde vergankelijkheid van het menselijk bestaan, met een blaaspijpje een bel blaast op een stok: homo bulla est (de mens is een zeepbel).Ga naar eind24 De duivel erachter zwaait met geldzakken om de ziel te verleiden tot hebzucht, daarachter wekt een duivel de gulzigheid van de ziel op door hem een pastei aan te bieden, de duivel naast hem biedt de wereldbol aan. In de boom zit een fluitspelende duivel en voor de boom symboliseert een geblinddoekte duivel de innerlijke verblinding.Ga naar eind25 Met een blaasbalg probeert de volgende duivel kwade gedachten in het hoofd van de ziel te blazen en de duivel voor hem wijst op de tekst in een boek en draagt een hoed waar twee puntige hoorns doorheen steken.Ga naar eind26 De prent lijkt op een andere, latere prent naar ontwerp van Peeter van der Borcht (afb. 6), met een voorstelling van de christelijke ziel die wordt bedreigd door de gevaren van de wereld. Deze prent is ontstaan omstreeks 1589-1595 en vormt samen met een pendantvoorstelling van ‘De christelijke ridder’ een triomf op de katholieke kerk (afb. 7). Opvallend is dat veel van de duivelse attributen die op de houtsneden uit Des vyants net zijn afgebeeld, op deze prent terugkeren.Ga naar eind27 Bovendien lijkt de figuur Haereticus (ketter) op de voorgrond, die is afgebeeld als doctor in de theologie, veel op de duivel met gehoornde hoed en boek in de houtsnede van hoofdstuk 10. Het opmerkelijk platte hoedje van de duivel op de houtsnede lijkt op de baret die gedragen wordt door Luther in zijn bekende portret (afb. 8), maar ook andere bekende zestiende-eeuwse reformatoren dragen een dergelijk hoedje.Ga naar eind28 Het is goed mogelijk dat Van der Borcht de typische hoed hierafbeelddeomaan te geven dat de figuur een protestant is die een ketterse tekst aanbiedt.Ga naar eind29 Op de houtsnede bij hoofdstuk 11 is opnieuw een christenridder te zien (afb. 1.12), genaamd Vrees voor God en uitgerust met de goddelijke wapenen Geloof en Vrees voor God. Zij werpt haar lasso om een groep duivels. Opnieuw gaat een duivel er met een paar zieltjes vandoor. Afbeelding 6: Peeter van der Borcht, De christelijke ziel bedreigd door de gevaren van de wereld, ets/gravure ca. 1589-1595. Y. Bleyerveld, ‘Een katholieke ridder als redder van de christelijke ziel. Twee prenten van Peeter van der Borcht met een contra-reformatorische inhoud’, Kunstlicht 27 (2006), nr. 2/3, p. 40
Bij het twaalfde en laatste hoofdstuk gloort, na een lange strijd tegen duivelse krachten, dan eindelijk hoop (afb. 1.13). Begeerlijkheid, Hovaardigheid (hoogmoed) en Wellust liggen doorstoken met een zwaard in zee, terwijl de ziel door twee engelen naar de tronende God in de hemel wordt gevoerd. Victorie, wordt de hemelopneming genoemd en rechtsboven in de hoek het toepasselijke Bijbelcitaat Mattheus 25: ‘Komt gij binnen in het rijk van mijn vader.’ Daar ‘[...] sullen wy Gode loven/ die ons heeft gheleyt door alle svyants lage(n) ende net/ endc onse hope troost en(de) toeverlaet heeft gheweest inder aerden/ ende nu als een mussche sijn ontgaen die stricken des Jaghers.’ Hier eindigt in de eerste druk uit 1552 de tekst van Vervoort en de prentenreeks van Van der Borcht.Ga naar eind30 Het zal duidelijk zijn dat Des vyants net bedoeld was om de christelijke mens te waarschuwen tegen aard- | |
[pagina 282]
| |
se bedreigingen en handvatten te bieden zich hiertegen te verzetten. De beloning voor onverzettelijkheid zou de hemel zijn. Vervoorts tekst is door de houtsneden van Van der Borcht aanzienlijk toegankelijker en instructiever gemaakt. Afbeelding 7: Peeter van der Borcht, De katholieke ridder, ets/gravure ca. 1589-1595. Y. Bleyerveld. ‘Een katholieke ridder als redder van de christelijke ziel. Twee prenten van Peeter van der Borcht met een contra-reformatorische inhoud’, Kunstlicht 27 (2006), nr. 2/3, p. 41
| |
De nieuwe prenten in de uitgave van 1561Ga naar eind31In 1561 werd een tweede editie uitgegeven van Des vyants net, met een nieuw titelblad, met daarop de naam van drukker Jan ii van Ghelen (afb. 2.1). In deze editie zijn de hoofdstukken korter, bevatten zij nieuwe tekst en afbeeldingen en zijn de prenten in een andere volgorde door het werk verspreid.Ga naar eind32 De stijl van de nieuwe houtsneden is enigszins anders: de voorstellingen zijn gedetailleerder en de afgebeelde figuren hebben vaak een langgerekt lichaam. De ontwerpen zijn echter wel als werk van Van der Borcht geïdentificeerd - het merendeel is voorzien van initialen P.B. Ondanks de tekstuele en illustratieve aanpassingen is de boodschap van het boekje hetzelfde gebleven. Afbeelding 8: Lucas Cranach de Oudere, Luther, olieverf op paneel 1532. W. Schade, (tent. cat.) Lucas Cranach. Glaube. Mythologie und Moderne. Ostfildern 2003. p. 44
Bij hoofdstuk 1 toont de eerste nieuwe prent een vrouw in jagerstenue, die samen met vier honden uitrust bij een boom, terwijl een engel haar wijst op een daar gehangen crucifix (afb. 2.2). Vervoort zegt in dit hoofdstuk dat de gratie Gods er altijd is om ons aan te sporen met de deugd te beginnen, zoals de engel op het kruisbeeld wijst om de liggende vrouw aan haar geloof te herinneren.Ga naar eind33 De tweede toegevoegde houtsnede hoort bij hoofdstuk 4 (afb. 2.3). Aan een gedekte tafel zitten een koning, bisschop, theoloog en drie andere figuren, die gestoord worden door de dood en de duivel. Onder het kleed van de tafel gaapt een grote hellemuil. In dit | |
[pagina 283]
| |
Afbeelding 1.10
Afbeelding 1.11
Afbeelding 1.12
Afbeelding 1.13
| |
[pagina 284]
| |
Afbeelding 1.14
Afbeelding 2.1
Afbeelding 2.2
Afbeelding 2.3
| |
[pagina 285]
| |
hoofdstuk wijst Vervoort op de valsheid der rijkdommen en verwerpt hij de wellustigheid van het vlees. Want hi [de rijke man] alle de(n) dach castelijc en(de) leckerlijc braste/ want hi zijn wellusticheyt in alder costelijcke spise volbrachte/ so en verdie(n)de hi niet als hi onder die vlamme was ee(n) droppel waters op zijn tonge te crighe(n).Ga naar eind34 Vervoort geeft aan dat: Met soberheyt/ vasten en(de) bidden worde(n) die duyvels verwonnen/ die temptatie des vleesch ghedoot. Eet also dat u nochtans hongere/ en(de) drinct dat u altijt dorste/ ende slaept vijf oft ses uren/ dat u ooghen nochtans altijt bersten van vake. Als waarschuwing toont de prent hoe de aanbidders van de wereldse geneugten plots worden opgeschrikt als voorbode op de straf voor hun aardse pleziertjes. De hierop volgende afbeelding bij hoofdstuk 7 toont een monumentale kerk, die symbool staat voor de poort naar het paradijs te midden van een strijd tussen goed en kwaad (afb. 2.4). Boven de kerk vliegt een engelenleger, met de martelwerktuigen van Christus, dat het gebouw verdedigt tegen duivelstroepen die met diverse aardse werktuigen het godshuis belagen. De duivels representeren ketters voor wie geen hoop meer is. Dese steene(n) daert woort gods op valt sonder vruchten/ dat zijn alle verblinde/ verstee(n)de herten der ketters/ wa(n)t wat rege(n) der gracie(n) gods wat woort der salicheyt dat si hoore(n)/ si blijven altijt verblint in haer selve(n) verhert. [...] so trect haer die vya(n)t altijt voort in meerder versteentheyt en(de) verblintheyt des herte(n)/ ende tot dolinge des kersten geloofs/ om die heylige kercke te bevechte(n)/ als ghy inder figueren siet. Dit beeldtype werkte Van der Borcht later nog eens uit in een zelfstandige prent, waarbij de burcht de katholieke kerk symboliseert en de vijand wordt voorgesteld door Politicus, Haereticus (Ketter), Turcae (Turken) en Saraceni (Saracenen) en de Portae inferi (Hellemuil).Ga naar eind35 Op de houtsnede bij hoofdstuk 12 (afb. 2.5) bespeelt de ziel een orgel dat door Christus met blaasbalgen wordt aangestuurd. Een engel wijst de te spelen noten aan en boven het tafereel zweeft de Heilige Geest. In de tekst vergelijkt Vervoort het leven van de mens met het blazen op een orgel in Gods gratie: ‘[...] dat blasen op die orghel/ is die gracie des heylige(n) gheests/ dat spreken der siele(n) een waer neme(n)/ ende dat door Jesum Christum.’ De schrijver verwijst hier waarschijnlijk naar de goddelijke harmonie van de schepping waar de mens onderdeel van is en meent dat de ziel in dit evenwicht de hemel moet betreden: ‘[...] want wy moeten tot god comen met gelijcke(n)/ als die orghel metter sanck’. Op de afbeelding bij hoofdstuk 14 is de beloning voor een goed christen verbeeld (afb. 2.6). Als de ziel (de gekroonde figuur) gelooft, zal hij uiteindelijk mogen plaatsnemen aan de tafel van de weelde van God: [...] als ghy inder figuere(n) sien moecht die bruyt sitte(n)de aender tafelen der weelden gods. En(de) soo wie dat hier toe comen wilt/ die sal hebbe(n) een eersame onghehinderde staet/ en(de) een onbecommert herte/ en(de) een vrye co(n)scientie/ en(de) ingekeerde hemelsche gedachte(n)/ dat hy he(m) hier mede mach houde(n) staen in die innicheyt des geests/ boven alle verganckelijcheyt. Christus reikt de wijn aan en een engel een schotel met voedsel. De prent bij hoofdstuk 15 toont een knielende vrouw (afb. 2.7).Ga naar eind36 Een engel wijst haar op Christus in een mandorla van doornen, die haar met zijn rechterhand een kroon aanbiedt. In de tekst wordt deze kroon de overwinnaar beloofd die erin slaagt het kwaad te herkennen, zoals de kroon des levens uit Jacobus 1:12. Het hart dat Christus in zijn linkerhand vasthoudt, symboliseert zijn liefde voor de gelovige ziel. | |
[pagina 286]
| |
Moraalreligieuze propaganda in Des vyants netNu alle prenten in Des vyants net besproken zijn, volgt de vraag welk doel Vervoort met zijn boekje voor ogen had. Een bij Des vyants net gesloten briefwisseling van 30 juni 1551 tussen minderbroeders' overste van provincie Germania Minor (kerkprovincie Keulen), Henricus Helstanus, en de aartsbisschop van Trier, Jan van Isemborch, schept duidelijkheid over de bedoelingen. De aartsbisschop vroeg Helstanus om eenen godvreesenden man/ sterc int geloove/ deuchdelic van leven/ wetende verscheyden spraken ende talen/ der heyligher scriftueren beproeft/ om sommighe saken der heyliger kercken met Gods gracie op te rechten ende te vernieuwen [...] Deze ernstige ‘saken der heyliger kercken’ worden gespecificeerd in Helstanus' antwoord: dye simpele/ ongheleerde menschen in zijnen tijden aldermeest begonsten te dolen int kersten gheloove als u kennelijck is/ soo door quade leeraers/ ende door die Duytsche verscheyden boecken/ dye elck nae zijn dolinghe ende verstant spreyden onder dat volck [...] De meertalige Vervoort was volgens Helstanus ‘een man sterck teghens dolinghe’ en ‘dat Roomsche gheloove leerende’ en daarom geknipt voor de taak. Met de boodschappen van de ‘quade leeraers’ in hun ‘duytsche verscheyden boecken’ worden waarschijnlijk de contemporaine hervormingen bedoeld. Dit nuanceert het beeld van Judith Pollman, die de ‘vyant's wercken’ typeerde als waarschuwing tegen hekserij. Zij stelde dat de ‘vyant’ uit de titel van Des vyants net zou duiden op de duivel. En Vervoort zou bij de activiteiten van de duivel eerder denken aan hekserij dan aan ketterij, aangezien hij zondaars omschrijft als mensen die een pact hebben gemaakt met de duivel. Een dergelijk pact werd in de zestiende eeuw als noodzakelijk gezien voor het uitvoeren van hekserij.Ga naar eind37 Mijns inziens doelt Vervoort niet exclusief op de hekserij of ketterij, maar wijst hij op verschillende gevaren waarvoor de christen op zijn hoede moet zijn. Vervoort lijkt hier herhaaldelijk aan te refereren, zoals in onderstaand citaat:Ga naar eind38 [...] heeft die vya(n)t veel stricken bereyt/ op dat hi in veel verscheyde(n) maniere(n)/ die heilige kercke beleide(n) en(de) verleyde(n) soude [...]Ga naar eind39 Ten eerste waarschuwt het boek voor ‘ketters’ van het katholieke geloof. Zo geeft Helstanus aan dat de teksten ‘[...] grote duecht ende profijt niet alleen bi v/ oft onder die kersten [...] doen/ maer ooc mede onder die Heydenen en Torcken [...]’ zouden doen. De eerdergenoemde als theoloog geklede duivel met boek en gehoornde muts lijkt dit te bevestigen (afb. 1.11). Daarnaast bespreekt Vervoort een innerlijke vijand: een gevoel (door Vervoort uitgelegd als een duivel) dat de christen probeert over te halen tot zondige gedachten en praktijken: ‘[...] die Gode dienen, het sy int werelt of in cloostere(n), daer leyt hi zij stricke(n) inwendich’. Deze vijand wordt omschreven in de proloog en de hoofdstukken 1 tot en met 6, waarin Vervoort de lezer wijst op zondige gedachten en handelingen, zoals eigenliefde, aards genot en ondeugden, die de ziel verblinden voor de liefde van God. Vervoort spoort de lezer aan vroom en gehoorzaam te zijn en zichzelf voor deze verleiding te behoeden. Door soberheid, vasten en bidden kunnen de duivelse praktijken worden overwonnen.Ga naar eind40 Ook moet de christen op zijn hoede zijn voor de ongelovige. Vervoort ziet de ziel van ongelovigen als een akker van steen waar zaad niet kan ontkiemen (zie citaat uit hoofdstuk 7 uitgave 1561, p. 285).Ga naar eind41 Zo omschrijft hij dat het woord van God nooit indruk zal maken op de ongelovige mens. Dan vertelt Vervoort inderdaad, zoals Pollmann reeds opmerkte, over het kwaad van hekserij. Hoofdstuk 16 is geheel gewijd aan beoefenaars van ‘vreemde kunsten’. Hiermee bedoelt hij tegennatuurlijke praktijken, zoals necromantie, waarmee geregeld wordt misleid en bedrogen. Vervoort waarschuwt daarom niet van zulke diensten gebruik te maken. | |
[pagina 287]
| |
Afbeelding 2.4
Afbeelding 2.5
Afbeelding 2.6
Afbeelding 2.7
| |
[pagina 288]
| |
Omdat hij echter alleen dit hoofdstuk besteedt aan tovenaars, kwakzalvers, waarzeggers en andere beoefenaars van spiritualiteit en in de rest van het boek andere accenten legt, lijkt het onwaarschijnlijk dat Vervoort in dit hele boek met het spreken over het kwaad van de vijand doelt op tovenaars en heksen. Ten slotte geeft Vervoort advies hoe het christelijk geloof te belijden. Hij zegt in hoofdstuk 16 dat brieven die ziekte of ander ongeluk zouden kwijtschelden niet helpen.Ga naar eind42 Hier lijkt Vervoort te verwijzen naar de aflaten die door de katholieke kerk werden verkocht. Die ‘uytwendighe wercken’ kunnen volgens Vervoort in hoofdstuk 12 beter worden vervangen door bescheidener devotie, zoals ‘te bidden te vasten/ ende andere veel wercken van penitencien te doen’. Daarbij raadt hij de lezer aan te allen tijde ‘soberlijck’ en ‘reynlyc’ te leven.Ga naar eind43 Deze passages geven aan dat Vervoort er voorstander van was het katholieke geloof in zijn oorspronkelijke, pure vorm te herstellen. Hij deinst er hierbij niet voor terug kritiek te uiten op de misstanden binnen de katholieke kerk zelf, maar valt de kerk ook niet helemaal af, getuige zijn uitspraak in hoofdstuk 7: ‘[...] dye Roomsche kercke is dat hooft van alle kercke(n) en(de) die poorte des eewighen levens/ wie dat buyten haer weghe(n) der leeringhe is gheloovende/ die doelt totter hele(n) verdoemenisse [...]’ Het boek past daarom goed in de traditie van de contemporaine religieuze moraalliteratuur uit humanistische hoek, waartoe ook werken van de geleerden Dirck Volckertsz. Coornhert (1522-1590) en Erasmus (1466?-1536) behoren.Ga naar eind44 Beiden bleven de roomse kerk trouw, terwijl zij niet al haar praktijken ondersteunden. Wanneer Erasmus bijvoorbeeld in 1521 in een brief aan Luigi Marliano, bisschop van Tuy, steeds meer onder druk gezet zijn standpunt tot Luther uitspreekt, zegt hij: ‘Christus erken ik, Luther erken ik niet. Ik erken de roomse kerk, die volgens mij niet in strijd is met de algemene kerk (catholica) [...]’Ga naar eind45 Vervoort was echter een minder fanatieke hervormer. Hij kaart problemen behoedzaam aan zonder misstanden expliciet bij de naam te noemen, zoals in hervormingsliteratuur gebruikelijk was. Gaston Peeters typeert hem als een eenvoudige, vrome en volkse pater zonder uitzonderlijk verstand of verbeeldingsvermogen.Ga naar eind46 Dit verklaart Vervoorts veelvuldige gebruik van oudere teksten, waardoor Des vyants net weinig vernieuwend is, maar - mede door de tekstgebonden illustraties - prima voor de stichting van een lekenpubliek. Al deze aspecten duiden erop dat Des vyants net niet bedoeld is als hekeling van hekserij, maar dat het boekje ageert tegen ondeugden, ketters en ongelovigen in het algemeen die een bedreiging vormen voor het pure en vrome ‘ware’ geloof dat Vervoort nastreeft. | |
Vergelijkbare prentenreeksenHet verband tussen aardse zonden en duivels in de beeldende kunst is geen nieuw verschijnsel in de prentenreeks van Van der Borcht. Al in veertiende-eeuwse catechismussen worden ‘duivelsstrikken’ afgebeeld.Ga naar eind47 Halverwege de vijftiende eeuw verschijnt het thema afzonderlijk in het Duitse werk Des Teufels Netz (1441), dat vertelt over onzichtbare strikken (de zonden) waaraan mensen van alle rangen en standen ten prooi kunnen vallen. De titelblad van het werk toont hoe vier duivels een net vol zielen vangen begeleid door verleidelijke muziek van drie anderen (afb. 9).Ga naar eind48 De moraliserende boodschap die Des vyants net uitdraagt, kan worden samengevat als de keuze tussen goed en kwaad, tussen de deugd en de zonde: de gelovige moet zijn zondige leven vaarwel zeggen om eeuwige zaligheid te verwerven. Nu komen moraliserende allegorieën met betrekking tot de keuze voor vroom of zondig leven al vanaf de vroege zestiende eeuw in de prentkunst voor. De mens werd een spiegel voorgehouden in Tabulae Cebetae, waarin de weg van het menselijk leven met zijn verleidingen allegorisch is afgebeeld.Ga naar eind49 Daarnaast geeft de Amsterdamse prentmaker Cornelis Anthonisz. (1505-1553) in veel van zijn prenten morele lessen, die de mens erop wijzen hoe de deugd na te streven is.Ga naar eind50 Interessant is echter dat deze thematiek in de tweede helft van de zestiende eeuw ook in zelfstandige prentenreeksen verschijnt en dat de reeks in Des vyants net dus als een soort voorloper hiervan beschouwd kan | |
[pagina 289]
| |
Afbeelding 9: Tekening op titelblad van Des Teufels Netz, handschrift uit 1441 in Fürstlich Fürstenbergische Hofibliothek zu Donaueschingen Cod. 113-L.139. A. Ehlers, Des Teufels Netz. Untersuchungen zum Gattungsproblem, Stuttgart 1973, p. 2
| |
[pagina 290]
| |
worden. Vooral Dirck Volkertsz. Coornhert ontwierp tussen 1549 en 1559 een aantal losse prenten en prentenseries waarin de mens erop gewezen wordt hoe zielenheil te bereiken. Kunstenaars als Maarten van Heemskerck en Adriaan de Weert zetten zijn geestelijke inventies in tekeningen om, waarna Coornhert deze ontwerptekeningen in de koperplaat sneed.Ga naar eind51 Een vroeg voorbeeld daarvan is de prentenserie Jacobs ladder of Allegorie van de weg naar eeuwige zaligheid, die Coornhert in 1550 maakte in samenwerking met Van Heemskerck.Ga naar eind52 De prentenserie - die twee jaar eerder ontstond dan de reeks van Peeter van der Borcht in Des vyants net - verbeeldt in veertien prenten hoe een zondig mens zich kan verenigen met Christus, waarbij op iedere prent een figuur met attributen een onderdeel van deze weg voorstelt. Het komt erop neer, dat de gelovige om dit doel te bereiken zich van zijn zondige leven moet afkeren om als ‘onschuldige’ ziel herboren te worden, waarna hij door christelijke deugden als geloof, hoop en geduld de eeuwige zaligheid verwerft. De boodschap van deze prentenserie is te vergelijken met die van Des vyants net. Vervoort biedt de lezer immers houvast om de eeuwige zaligheid te bereiken, al doet hij dit met in de tekst verspreide adviezen - met een opbouw van verdoemenis naar de eeuwigheid - terwijl Coornhert een duidelijk stappenplan biedt om van de ene in de andere hoedanigheid te komen. Daarbij legt Coornhert de keuze bij de mens zelf, zonder tussenkomst van de kerk, terwijl Vervoort veel kerkelijke attributen aandraagt als weg naar zaligheid.Ga naar eind53 Ook in een reeks van 24 prenten door Frans Huys uit ca. 1560 wordt, stap voor stap, in voorstellingen die zijn voorzien van instructieve teksten verbeeld hoe een zondig en ongehoorzaam mens door geloof redding kan vinden.Ga naar eind54 Deze Heilsweg van de Mens toont een vergelijkbaar verloop als de prenten in Des vyants net, maar brengt de boodschap vanuit een expliciet protestants oogpunt. Vervoort biedt de lezer met Des vyants net handvatten om zich tegen het kwaad te weren, met nadruk op de beloning die daarvoor in het verschiet ligt: een opname in de hemel. Het is opvallend dat thema's en motieven op de begeleidende houtsneden van Van der Borcht in dit moraliserende werk uit katholieke hoek ook in latere allegorische prentenseries voorkomen. | |
AfbeeldingenPeeter van der Borcht, reeks houtsneden in F. Vervoort, Des vyants net der booser wercken, Antwerpen 1552. Maten variëren van 58 × 65 mm tot 97 × 68 mm, ongepagineerd. H. en U. Mielke (red.), The New Hollstein: Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts ca. 1450-1700, Peeter van der Borcht, deel 4, Oudekerk aan den IJssel 2005, pp. 7-12. 1.14 Peeter van der Borcht (?), Oh heere wanneer, houtsnede in F. Vervoort, Des vyants net der booser wercken, Antwerpen 1552. Koninklijke Bibliotheek Den Haag, exemplaar 1702 F7. 2.1-2.7 Peeter van der Borcht, reeks houtsneden in F. Vervoort, Des vyants net der booser wercken, Antwerpen 1556. Maten variëren van 95 × 65 tot 142 × 88 mm, ongepagineerd. H. en U. Mielke (red.), The New Hollstein: Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts ca. 1450-1700, Peeter van der Borcht, deel 4, Oudekerk aan den IJssel 2005, pp. 36-40, 50. |
|