De Boekenwereld. Jaargang 27
(2010-2011)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
Jacques Poissonnier
| |
Wie was Johannes Egberts Risseeuw?Johannes Egberts Risseeuw werd op 7 januari 1798 in Oostburg geboren als derde kind van Jacobus Risseeuw en Johanna Willemina Tack. Oostburg was toentertijd een achthonderd inwoners tellende commune in het Franse Departement de l'Escaut, en hoofdplaats van het canton met dezelfde naam. Jacobus Risseeuw was behalve meester-bierbrouwer tijdens de Republiek kort schepen van Oostburg en in de Franse tijd een periode maire van Oostburg en juge de paix van het kanton. Tijdens het Koninkrijk der Neder- | |
[pagina 217]
| |
landen was Jacobus Risseeuw jarenlang vrederechter, lid van de gemeenteraad, ouderling in de hervormde kerk en vanaf 1822 tot zijn overlijden in 1849 lid van Provinciale Staten van Zeeland.Ga naar eind4 Ook was hij lid van het Departement der Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij en van de Commissie van Landbouw in Zeeland.Ga naar eind5 Johannes' moeder Johanna Tack werd geboren als boerendochter, maar groeide na het hertrouwen van haar moeder met ds. Jan te Water, een halfbroer van de Leidse hoogleraar Jona Willem te Water, op in de pastorie van Wemeldinge. Gezien het maatschappelijk milieu is het niet verwonderlijk dat Johannes een academische studie ging volgen. In 1810 beëindigde hij zijn studie aan het keizerlijk lyceum in Gent, werkte vervolgens een aantal jaren op het Bureau d'Enregistrement et des Domaines in Oostburg en schreef zich in november 1814 in voor de rechtenstudie aan de hogeschool te Leiden. De hoogleraren Kemper, Hageman, Smallenburg en Tydeman waren zijn leermeesters. Medio 1817 rondde Johannes zijn studie af met een promotie op strikt juridische vraagstukken, waarna hij zich als advocaat in Oostburg vestigde. In 1818 huwde Johannes Risseeuw met Wilhelmina Johanna Luteijn (1796-1846). Zij was een dochter van Abraham Luteijn, firmant van een Middelburgs handels- en bankiershuis en verzekeringskantoor. Het echtpaar Risseeuw-Luteijn kreeg tussen 1820 en 1830 vijf kinderen, waarvan een meisje kort na haar geboorte overleed. In die periode werd Risseeuw benoemd tot notaris, in 1827 met als standplaats Zuidzande en vanaf 1831 te Oostburg. Eind 1839 nam hij ontslag en vestigde hij zich weer als advocaat. Risseeuw speelde samen met zijn zwager, de Oostburgse arts en burgemeester Hendrik A. Callenfels, en met kolonel Joseph Ledel een belangrijke rol in de verdediging van westelijk Zeeuws-Vlaanderen tijdens de Belgische woelingen in 1830 en 1831. Hij was onder meer oprichter en commandant van de vrijwillige jagers te paard, ook wel de Jagers van Ledel genoemd. Voor zijn verdiensten werd hij onderscheiden met de Militaire Willemsorde Vierde Klasse.Ga naar eind6 Portret van mr. Johannes Egberts Risseeuw (1798-1869), Bron Zeeuws Archief, Familiearchief Van der Feen, inv. nr. 933
Buiten zijn beroep was Risseeuw actief als kerkvoogd en vanaf 1850 tot in 1868 als lid van Provinciale Staten van Zeeland.Ga naar eind7 Van Dale meldt ons dat Risseeuw lid was van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, departement Groede en van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.Ga naar eind8 Voor de Middelburgsche Courant was Risseeuw een van de vaste correspondenten, ter behartiging van de belangen van Zeeuws-Vlaanderen. Als ‘bestendige lezer’ van de Middelburgsche Courant leverde hij in 1856 middels een ingezonden brief zijn bijdrage aan pogingen om het Hof te Zande te Kloosterzande als enig tastbaar gedenkteken aan de Oranjes in de regio - zij hadden het Hof met ‘prinsenzaal’ laten bouwen en verbleven er geregeld - van de slopershamer te redden. De krant had een oproep aan de historici in Zeeland gedaan om in het zicht van de sloop de geschiedenis te beschrijven van het tot het kroondomein behorende | |
[pagina 218]
| |
gebouw. Zou het niet beter zijn, zo vroeg Risseeuw zich af, eerst bij de honing een poging aan te wenden om het Hof te behouden, alvorens historische herinneringen op te stellen, die, ‘wordt het kasteel afgebroken, onaangenaame gevoelens zullen verwekken’?Ga naar eind9 De adressen aan de koning zijn er geweest, maar het kroondomein handhaafde zijn beslissing tot afbraak, welke in 1857 was voltooid. De oproep tot behoud was een actie tegen het ondoordacht slopen van stadspoorten, bolwerken, in verval geraakte kerken en andere gebouwen, ruïnes en het dempen van grachten, waarmee het ontstaan van het moderne Nederland gepaard ging. Behoud van historisch erfgoed, de geschiedenis van het gewest, taalkunde, het rechtswezen: het zijn gebieden waar Risseeuw actieve belangstelling in toonde, afgaande op zijn ruim zeventig publicaties, brieven en Nutsverhandelingen. Actieve belangstelling in de betekenis van het doen van gedegen studie en onderzoek. In een brief van 9 februari 1849 aan mr. Samuel de Wind, voorzitter van het Zeeuwsch Genootschap, schrijft Risseeuw het volgende: Ik begrijp dat het UwedGestr vreemd in de ooren klinken zal wanneer ik hier van mijne onderzoekingen durf spreken; doch nu sints acht jaren al mijnen tijd aan het onderzoeken der chorographie van het westelijk deel van Staats-Vlaanderen hebbende besteed, en in het bezit zijnde van of de toegang hebbende tot alles wat daarop betrekking heeft...Ga naar eind10 Behalve in lokale archieven deed hij daartoe onderzoek in archieven in Den Haag, Brugge, Brussel, Gent en Rijssel. Vrijwel zeker liet hij kopieën van oorkonden en charters maken. Over de uitkomsten van zijn studies, maar daarover niet alleen, hield hij lezingen voor het Nut en publiceerde hij in diverse Nederlandse en Vlaamse tijdschriften en kranten. Bijdragen van zijn hand staan onder meer in De Navorscher, De Eendragt, Nederlandsch Tijdschrift voor liefhebbers van de Jagt en Visscherij en verscheidene Zeeuwse almanakken. Wilhelmina Luteijn overleed in 1846. Drie jaar later hertrouwde Risseeuw met Levina Johanna Janssen (1824-1913), een nicht van de predikant van Sint Anna ter Muiden, Hendrik Quirinus Janssen. H.Q. Janssen was in 1856 met lexicograaf Johan Hendrik van Dale de oprichter van Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, een tijdschrift waarin Risseeuw met enige regelmaat artikelen publiceerde. Johannes Egberts Risseeuw overleed op 20 januari 1869 in zijn woonplaats Oostburg. | |
De bibliotheekHet is een geluk te beschikken over drie documenten met betrekking tot de boekenverzameling van Risseeuw na zijn overlijden. De akte van boedelbeschrijving, de veilingcatalogus en het proces-verbaal van de veiling, elk met hun eigen methodologische problemen voor wie een bibliotheek wenst te analyseren.Ga naar eind11 Zoveel is zeker dat de veilingcatalogus 598 nummers telt, aan welk aantal op de veiling nog twaalf voorwerpen werden toegevoegd. Door andere kavelcombinaties en herbenoeming van manuscripten en kaarten werden in het proces-verbaal van de veiling uiteindelijk 671 kavels onderscheiden. Buiten beeld blijven de titels in kavels omschreven als ‘zes en twintig differente dissertaties enz. in pakket’. Gecorrigeerd voor Risseeuws eigen publicaties, manuscripten en de categorie Diversen, alsmede rekening houdend met niet-benoemde titels in pakketten kan Risseeuws bibliotheek op ongeveer 650 boeken, atlassen, kranten en tijdschriften en ruim 140 kaarten, alsmede enkele prenten worden gesteld: of zijn weduwe een aantal boeken heeft gehouden is niet bekend. Ook weten we niet welke werken door de notaris niet zijn beschreven. Door het proces-verbaal te vergelijken met de veilingcatalogus is de zekerheid verkregen dat op de veiling geen sprake was van ingestoken goed. Uiteindelijk konden 576 items, waarvan bijna 500 boeken, worden geïdentificeerd. Voor een indruk van de bibliotheek onderscheid ik in de bespreking de grootste vier categorieën: Rechten, politiek en bestuur (de vakbibliotheek), Geschiedenis en geografie, Literatuur en - wat ik heb genoemd - Tijdschriften en kranten. Samen zijn ze | |
[pagina 219]
| |
goed voor meer dan 82 procent van de gehele bibliotheek.Ga naar eind12 Voor de ordening heb ik gebruikgemaakt van het systeem-Kloek, zoals dat door H. Brouwer is beschreven.Ga naar eind13 Verder besteed ik aandacht aan de aspecten taal, ouderdom van titels, de wording en de relatieve omvang van de bibliotheek. Titelblad catalogus veiling op 9 augustus 1869 van boeken en dergelijke van Johannis Egberts Risseeuw, A.J. Bronswijk, Oostburg, s.a. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties, otm kvb nv 2159a
| |
VakbibliotheekDe categorie Rechten, politiek en bestuur vormt met 32,2 procent het zwaartepunt van de bibliotheek. De aard en omvang van het beroepsmatige deel van het boekenbezit wordt bepaald door de ambten en functies van de boekenbezitter. Een locatie, zoals Oostburg, waar op redelijke afstand en bereikbaarheid geen vaktechnische bibliotheek op juridisch gebied aanwezig is, kan tot meer titels aanleiding hebben gegeven dan gewoonlijk het geval was in een dergelijke bibliotheek. Behoudens de twaalf jaar als notaris was Risseeuw zijn gehele werkzame leven advocaat. Gedurende negentien jaar was hij ook lid van de Provinciale Staten van Zeeland. Deze drie activiteiten zijn in de vakbibliotheek relatief eenvoudig te herkennen aan de hand van korte titelomschrijvingen. Voor het opstellen van pleitredenen zal de advocaat terugvallen op de wet, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur. Maar ook de notaris zal ten dele van dezelfde bronnen gebruikmaken. Over beroepsmatige lectuur of vakbibliotheken is nauwelijks gepubliceerd.Ga naar eind14 Dat geldt ook voor het beroepsmatige boekenbezit van juristen i.c. advocaten. We kunnen de vakbibliotheek van de advocaat Risseeuw niet toetsen aan een standaardmodel. Verwacht mag evenwel worden dat de vaklectuur een neerslag is van (de ontwikkeling van) het Nederlands recht tot op het moment waarop de (beroepsmatige) belangstelling van de bezitter stopt door zijn overlijden of het vrijwillig staken van de beroepsuitoefening. Behalve wetboeken en jurisprudentie zal een dergelijke bibliotheek een aantal handboeken voor juristen bevatten, onmisbaar gereedschap voor een praktiserend advocaat. Risseeuw had deze werken en de in de (post)napoleontische tijd geldende Codes en commentaren op zowel Franse als Nederlandse codificaties in de kast staan. Ook werken van beroemde rechtsfilosofen als Hugo de Groot en Samuel Pufendorf ontbraken niet. De Groot was aanwezig met Le droit de la guerre et de la paix, Leiden 1759, Inleiding tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid, Middelburg 1757 en De mari libero (et P. Merula, De maribus), Lugd. Batavorum 1633. Van de Duitse rechtsgeleerde en historicus Samuel Pufendorf stonden zowel diens in 1672 geschreven standaardwerk De jure naturae et gentium in een Amsterdamse editie van 1704 als de Franstalige uitgaven (Le droit de la nature et des gens) van 1706 en 1759 op de boekenplank. Het merendeel van de titels in het subgebied van Staatkunde, politiek en bestuur bestond uit staats- | |
[pagina 220]
| |
almanakken en uit begrotingen, reglementen en verslagen met betrekking tot de provincie Zeeland. Ze dateren voor een deel uit de periode dat Risseeuw Statenlid was. Titels uit de tijd van de Republiek, uit de Franse tijd en uit het Koninkrijk komen naast elkaar voor. Met de invoering van de Franse wetgeving in 1794 werd in Staats-Vlaanderen een eind gemaakt aan alle lokale recht. Een aantal werken op dat gebied had Risseeuw nog op zijn boekenplanken staan, zoals over de costumen van Middelburg, van Sluis, van Oostburg en van de poonschippers van Breskens, maar was naar alle waarschijnlijkheid afkomstig uit het beroepsmatige boekenbezit van zijn vader. Ze stonden broederlijk naast Manuel alphabétique des Maires, de leurs adjoints et des commissaires de police en Manuel de la Police judiciaire, handboeken die tussen 1806 en 1810 te Parijs waren uitgegeven. De Franse wetgeving werd in de rest van Nederland pas in 1811 ingevoerd nadat keizer Napoleon het koninkrijk Holland aan Frankrijk had toegevoegd. Als gevolg van de langere duur van de Franse tijd in Staats-Vlaanderen was dit bestanddeel in Risseeuws bibliotheek mogelijk omvangrijker en ten dele ook anders van samenstelling dan bij advocaten in de andere delen van Nederland. Ervan uitgaande dat ook dit bestanddeel, bestaande uit enige tientallen titels, afkomstig was van zijn vader, hebben we te maken met een persoonlijk en specifiek deel binnen de vakbibliotheek. Persoonlijk vanwege overerving en het besluit de titels te behouden, specifiek omdat het bestanddeel ook nog eens uit een combinatie van lectuur op bestuurlijk en juridisch gebied bestaat. Jacobus Risseeuw was immers zowel Frans bestuursambtenaar als lid van de rechterlijke macht geweest. Hij zal op beide functiegebieden beroepslectuur hebben gehad.Ga naar eind15 Hugo Grotius, De mari libero et P. Merula, De maribus, Lugd. Batavorum ex officina Elzeviriana Anno 1633. Titelblad. Universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur 1011 g 23
Risseeuws wisseling van ambten (advocaat, notaris, advocaat: een opeenvolging die eerder bijzonder dan gewoon was) gaf ook de bibliotheek iets eigens. Hoewel voor beide juridische ambten een deel van de lectuur overeenkwam, was er op beide gebieden ook sprake van specifieke lectuur. Al had Risseeuw al sinds 1840 het notarisambt niet meer uitgeoefend, er stonden in 1869 nog diverse werken voor en over het notarisambt in de kast, zoals A.J. Massé, Le parfait notoire, Parijs 1813 en A. Lybreghts, Redeneerend vertoog over 't notarisampt, Rotterdam 1780. Risseeuw was deskundig op het gebied van eigendomskwesties die zich bij het bedijken van buitendijkse gronden in Staats-Vlaanderen voordeden, kwesties die ook in andere delen van Nederland speelden. Het ligt in de aard van de buitendijkse gronden, zo schrijft Van der Woud in Het lege land, dat | |
[pagina 221]
| |
de bepaling van eigendomsgrenzen soms moeilijk was. Gerechtelijke procedures over de eigendom kwamen dan ook geregeld voor.Ga naar eind16 In de jaren 1830 haalde de Staat om de lege schatkist te vullen het decreet van stal dat Napoleon op 11 januari 1811 uitvaardigde en waarin werd bepaald dat alle schorren eigendom van de Staat waren. Dit leidde in 1842 tot wat de ‘kwelderkwestie’ wordt genoemd. In dat jaar waren op grond van het keizerlijke decreet 170 Groningse kwelderbezitters gesommeerd de betreffende gronden aan het Domein ter beschikking te stellen. Gerechtelijke procedures die tot 1875 duurden, stelden uiteindelijk de Staat in het ongelijk. In Staats-Vlaanderen toonde de Staat zich eveneens hongerig naar schorrenland, maar viste ook daar achter het net. Risseeuw putte voor zijn in 1844 uitgegeven Betoog over de met de Staat gevoerde processen mede uit de in hetzelfde jaar verschenen, en door Risseeuw bij Van Benthem aangeschafte, publicatie van Westerhoff: De kwelder-kwestie nader toegelicht.Ga naar eind17 Risseeuw stelde met Westerhoff: ‘De sympathie, welke er tusschen getrouwe onderdanen en het landsbestuur bestaat, wordt geschokt door de principes welke men namens het Domein wilt toepassen en verdedigt, bij kwesties als de onderhavige.’Ga naar eind18 In zijn pleidooien en betogen baseerde Risseeuw zich mede op Nederlandse en Franse rechtsgeleerden. Naast eerdergenoemde werken had hij daartoe geschriften van onder anderen Vinnius, Noodt, Den Tex, Van Hall, Dénisart, Merlin en Toullier onder handbereik. Ondanks de aanwezigheid van een aantal opmerkelijke componenten, die in de loop van de tijd een steeds historischer karakter zullen hebben gekregen, was de juridische/bestuurlijke vakbibliotheek bij uitstek een gebruiksbibliotheek van een praktiserend advocaat en Statenlid. | |
Geschiedenis en geografieDe categorie met de juridische en bestuurlijke titels wordt qua aantal kavels op de voet gevolgd door Geschiedenis en geografie (30,6%), waarin behalve geschiedeniswerken en boeken over geografie ook reisbeschrijvingen, kaarten en atlassen zijn opgenomen. Behalve bronnenuitgaven en inventarissen omtrent oude charters, zoals F. van Mieris, Groot charterboek, Leiden 1753, bevatte de bibliotheek een aantal kronieken, waaronder Kronyk van Vlaenderen van 't jaer 580 tot 1467, die in 1839 door C.Ph. Serrure te Gent was uitgegeven, M.Z. van Boxhorn, Chronyk van Zeelandt, Middelburg 1644, en de Nieuwe cronyk van Zeeland, Middelburg 1696, van M. Smallegange. Standaardwerken als E. van Meteren, Historiën der Nederlanden en haar naburen oorlogen tot het jaar 1612, Amsterdam 1647, P.C. Hooft, Nederlandsche historiën, Amsterdam 1677, Hedendaagsche historie, of tegenwoordige staat van alle volkeren, Amsterdam 1753-1758 en een van de edities van Vaderlandsche historie van J. Wagenaar behoorden eveneens tot het boekenbezit van Risseeuw. De catalogus vermeldt op het gebied van geschiedenis van Zeeland, behalve de genoemde kronieken, bijvoorbeeld ook: Zeeuwsche oudheden van J. Ermerins (Middelburg 1789) en Beschrijving van Zeeland van Z. Paspoort (Middelburg 1820). Vermeldenswaard is M. van Vaernewijck met zijn De historie van Belgis. Risseeuw had van dit uit 1568 stammende werk een latere druk (Gent 1829) in bezit. In een lezing voor het Nut te Groede in 1846 noemde hij het ‘een der zonderlingste boeken, welke ooit geschreven zijn’. Van Vaernewijck ‘begint zijne historie van vóór de schepping der wereld, en zooals van zelve spreekt, om van het door hem gekozen tijdstip tot aan de geschiedenis van de stad Gent te geraken, moet hij handelen over onze eerste ouders’. Risseeuw haalt er de stelling uit voor zijn lezing over de ‘zeden der vaderen’: ‘Dat eten en drinken het natuurlijkste is van alles wat bestaat, en dat het daarin is dat het menschdom het meeste belang stelt.’ Geen ‘goede oude tijden’ volgens Risseeuw, want slempen schranspartijen zijn van alle tijden: er is niets nieuws onder de zon.Ga naar eind19 Het raadplegen van een werk als dat van Van Vaernewijck, en ook dat van Van Wijn (Historische en letterkundige avondstonden, Amsterdam 1800) en van Van Alkemade en Van der Schelling (Nederlandsch displegtigheden, Rotterdam 1732), bij de voorbereiding van een lezing als deze, is exemplarisch voor een gebruiksbibliotheek. | |
[pagina 222]
| |
Emanuel van Meteren, Historiën der Nederlanden en haar naburen oorlogen tot het jaar 1612, Jan Jacobsz. Schipper, Amsterdam 1647. Titelblad. Universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur 1174 a 10
Interessant is een tweetal aankopen in 1844: J. ab Utrecht Dresselhuis, De provincie Zeeland in hare aloude gesteldheid en geregelde vorming beschouwd, Middelburg 1836 en A. Kluit, Historica critica, Middelburg 1777.Ga naar eind20 De hoogleraar Adriaan Kluit, specialist op het gebied van de Nederlandse middeleeuwen, heeft zich beziggehouden met het opsporen van de grenzen tussen Zeeland en Vlaanderen. De predikant en amateurhistoricus Johannes ab Utrecht Dresselhuis die, volgens Risseeuw, Kluit voor het grootste deel inclusief de drukfouten heeft nageschreven, baseerde zich voor zijn stellingen over de situatie in de dertiende eeuw op Kluits theorie. Kluits werk was volgens Risseeuw echter in zeer moeilijk Latijn geschreven zodat weinigen er iets aan konden hebben. Bovendien was het boek in de negentiende eeuw in Noord-Nederland allang vergeten.Ga naar eind21 Waar ging het Risseeuw om? In de genoemde en met goud bekroonde publicatie van het Zeeuwsch Genootschap verkondigde Dresselhuis de stelling dat Staats-Vlaanderen altijd tot Zeeland had behoord, en dat westelijk Staats-Vlaanderen als uitvloeisel van het door Dresselhuis uitgedachte stelsel der Heedenessen, een land van poelen en moerassen zou zijn geweest. Een voor Risseeuw onverdraaglijke gedachte. ‘De werken van beide mannen’, zo schrijft Risseeuw in 1854, ‘bragten er mij toe om in de archiven te Rijssel, te Gent en te Brugge nasporingen te doen.’Ga naar eind22 De bezoeken aan de genoemde archieven bereidde hij grondig voor. In dat kader moeten we ongetwijfeld de aanschaf van de drie delen van L.Ph.C. van den Bergh, Gedenkstukken tot opheldering der Nederlandsche geschiedenis opgezameld uit de archieven te Rijssel en op gezag van het gouvernement uitgegeven, Leiden 1842-1847 zien. Risseeuw rekende op basis van argumenten en bewijsstukken af met de stelling van Dresselhuis. Westelijk Staats-Vlaanderen was in de dertiende eeuw al bedijkt en in cultuur gebracht en was vroeger nooit Zeeuws geweest.Ga naar eind23 In haar dissertatie uit 1955 kwam historisch-geografe Gottschalk, die deels van dezelfde bronnen is uitgegaan, tot dezelfde bevindingen.Ga naar eind24 Risseeuw behoorde met zijn historische studies, de publicaties en de lezingen daarover tot een grote groep van amateuronderzoekers in Nederland die in de loop van de negentiende eeuw aan enige vorm van geschiedbeoefening of wetenschap deed, al dan niet in het kader van een geleerd genootschap. Tegelijk met de eenwording van Nederland, waarbij sprake was van infrastructurele ontwikkelingen op talloze gebieden - bestuur, recht, communicatie, mobiliteit - groeide de interesse voor lokale en regionale cultuur.Ga naar eind25 Het openstellen van de overheidsarchieven in 1829 en ontsluiting door verbeterde en gedrukte inventarissen maakte het doen van onderzoek gemakkelijker en deed de productie van vooral regionale historische studies toenemen.Ga naar eind26 Risseeuws interesse voor geschiedenis past in het beeld dat de historische belangstelling in de negentiende eeuw hoogtijdagen beleefde. Al leert Brouwer ons dat het ook wel anders | |
[pagina 223]
| |
was. Bij de (deftige) klanten van een bepaalde boekhandel in Zwolle was de historische belangstelling niet of nauwelijks aanwezig - waarvoor overigens geen duidelijke verklaring bestaat.Ga naar eind27 Wat atlassen en kaarten betreft, vermeldt de catalogus 46 kavels, waarvan enkele met atlassen en het merendeel met in totaal zeker 143 losse kaarten, die echter voor meer dan de helft onbenoemd zijn. De notaris noteerde als atlas onder andere W. & J. Blaeu, Toonneel des aerdrycx ofte nieuwe atlas, Amsterdam 1659. Het overgrote deel van het kaartenbestand had te maken met Risseeuws historische studieobject. Maar er was bijvoorbeeld ook een kist met kaarten over Staats-Vlaanderen uit 1751 van vader W.T. en zoons D.W.C. en A. Hattinga. De als persoonlijk gevoelde uitdaging die mede aan Risseeuws studies ten grondslag lag en de passie waarmee de studies werden aangepakt, zullen mogelijk menigmaal tot de aanschaf van een extra boek hebben geleid. Mogelijk ook tot die van bronnenuitgaven en inventarissen die noodzakelijk waren voor een efficiënte voorbereiding van zijn bezoeken aan diverse archieven. In 1868, toen een ongemak aan zijn voeten hem het reizen onmogelijk maakte en hij zich om die reden niet meer herkiesbaar stelde voor de Staten, schafte Risseeuw nog Chartres et documents de l'abbaye de Saint Pierre au mont Blandin à Gand (Gent 1868) van de archeoloog en historicus August van Lokeren aan. Toen hij in januari 1869 kwam te overlijden lag dit werk misschien wel ongelezen in de kast. Hoewel Risseeuw al lang voor het verschijnen van deze uitgave zijn ideeën over de oude geschiedenis van het gewest had gevormd en gepubliceerd, was er nog steeds de interesse. Enige tientallen titels in de veilingcatalogus betreffen de geschiedenis van Zeeland of Vlaanderen, een bestanddeel dat ons toont waar Risseeuws persoonlijke historische belangstelling lag. Zijn publicaties en Nutslezingen bevestigen niet alleen het uit de veilingcatalogus af te leiden beeld, maar laten door diverse verwijzingen tevens zien dat ook dit deel van het boekenbezit een gebruiksbibliotheek was. | |
LiteratuurEen goede derde qua omvang is de categorie Literatuur (13,3%), waartoe literaire en taalkundige verhandelingen, romans, verhalen, poëzie, toneel en muziek worden gerekend. Twee derde deel van de in deze categorie aanwezige titels, dus bijna 9% van de gehele bibliotheek, valt te rangschikken onder romans en verhalen. Gedichten en toneelwerken kwamen bij Risseeuw veel minder voor. Aanwezig waren de ‘klassiekers’ van Jacob Cats, Alle de wercken (Amsterdam 1658), van Joost van den Vondel, Dichtwerken (Rotterdam 1700), van Willem Bilderdijk, De ziekte der geleerden (Amsterdam 1807), van Shakespeare, Tooneelspelen (Amsterdam 1778), van Molière, De ingebeelde zieke, van Racine, Oeuvres, en van La Fontaine, Fables (de laatste drie werken: in de catalogus s.l.s.a.). Een betrekkelijk klein deel van de romans en verhalen betrof Nederlandse auteurs. Hiertoe behoorde bijvoorbeeld Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart ('s-Gravenhage 1783) van Betje Wolff en Aagje Deken. Het werk stond zij aan zij met dat van Franse en Engelse romanschrijvers. Zo had Risseeuw Les trois mousquetaires (1844) van Alexandre Dumas père in de Brusselse uitgave van 1848 op de plank, en ook het in 1844-1845 verschenen werk Le comte de Monte-Christo (s.l.s.a.). Balzac was aanwezig met Gambara (s.l.s.a.), een werk oorspronkelijk uit 1837 dat behoort tot La comédie humaine, een serie waarin Balzac de gehele Franse maatschappij wilde beschrijven. Ook treffen we Eugène Sue aan met Le juif errant (s.l.s.a). Opmerkelijk is dat deze romans in Risseeuws bibliotheek voorkwamen. In vooral voor (jonge) dames bestemde lectuuradviezen, werd het lezen van Franse romans van onder anderen Dumas, Balzac en Sue afgekeurd.Ga naar eind28 Brouwer wijst ons erop dat notabelen dit soort lectuur veelal via een leesgezelschap tot zich namen en dat het geen deel uitmaakte van hun bibliotheek.Ga naar eind29 Was Risseeuw geen lid van een leesgezelschap? Of was hij wel lid en nam het gezelschap dit soort titels niet in portefeuille? We hebben geen verdere informatie om antwoord op deze vragen te kunnen geven. | |
[pagina 224]
| |
Er zat echter ook nog een andere kant aan deze zedenbedervende of avonturenromans, namelijk die van maatschappijkritiek. Le juif errant, gedurende 1844-1845 gepubliceerd, bevatte een felle aanklacht tegen de nog steeds zeer machtige en conservatieve katholieke kerk in Frankrijk. Sue zette zich na Les Mystères de Paris (1842-1843, niet in de veilingcatalogus) in toenemende mate in voor zijn ideaalbeeld: een democratische en socialistische republiek. In de beschrijvingen van de maatschappelijke toestanden in de romans werden liberale ideeën verkondigd, die een opmaat vormden voor de komst van de revolutie van 1848. Jacob Cats, Alle de Wercken, So ouden als nieuwen, Van de Heer Jacob Cats, Ridder, oudt Raedtpensionaris van Hollandt, etc. Op nieus vermeerdert met des Autheurs Tachtigh-jarigh Leven, Huyshoudinge en Bedenckingen op Zorgh-Vliet, Jan Jacobsz. Schipper, Amsterdam Anno 1658. Frontispice en door Cats geschreven opdracht. Universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur 1019 a 2
De negentiende eeuw was echter al eerder in beweging gekomen (statenvorming en nationalisme in de postnapoleontische tijd, de revolutie van 1830 en de Belgische afsplitsing), met alle onzekerheden die aan veranderingen inherent zijn. De vroegnegentiende-eeuwse mens kreeg belangstelling voor de middeleeuwen, en aan die belangstelling leverden de romans van Walter Scott een bijdrage. De romans speelden in tijden van veranderingen en lieten zien hoe met die veranderingen werd omgegaan. Het nationale verleden werd beschreven vanuit het belevingsperspectief van het volk.Ga naar eind30 Walter Scott was met zes werken in de boekenkast aanwezig, waaronder Quentin Durward (Parijs 1844), La fiancée de Lammermoor (Parijs 1842) en L'Antiquaire (s.l.s.a.), laatstgenoemde ook als De Oudheidkenner, Haarlem 1854. Scotts romans werden overigens pas laat - tussen 1824 en 1834 - in het Nederlands vertaald.Ga naar eind31 De Franstalige Quentin Durward in Risseeuws boekenkast was van nog weer | |
[pagina 225]
| |
twintig jaar later dan de eerste Nederlandse verta ling, die dateerde van 1824. Toegegeven, wij kennen het moment niet waarop Risseeuw de werken aanschafte, maar is het toeval dat romans van Scott, Balzac, Dumas en Sue in Risseeuws bibliotheek verschijningsdata hebben die liggen in de loop van de jaren 1840? Is het toeval wanneer we bijvoorbeeld ook Le Peuple (Brussel 1846), waarin de Franse historicus Jules Michelet het volk een eigen historische plaats in de samenleving geeft zowel ten opzichte van de kerk als ten opzichte van de regerende elite, in de bibliotheek aantreffen? En dat Risseeuw in 1844 bij Van Benthem O'Connell ou le rappel de l'Irlande (Brussel 1844) aanschafte, een boek over Daniel O'Connell een Ierse jurist en advocaat die in 1829 bereikt had dat Ierse katholieken openbare ambten mochten bekleden en parlementslid mochten worden, en die zich inzette voor de zelfstandigheid van Ierland? Behalve in een streven naar eenwording kon nationalisme en historisch besef ook uitmonden in separatisme, met als voorbeelden België en Ierland.Ga naar eind32 Zou het mogelijk zijn dat Risseeuw wat betreft de genoemde romans meer belangstelling had voor de beschreven maatschappelijke ontwikkelingen en de politiek geladen inhoud van deze werken dan voor de avonturen?Ga naar eind33 En dat die interesse wellicht een reden was om de werken bij de hand te hebben in zijn eigen bibliotheek? Zekerheid zullen we daarover nooit krijgen. Dat hij voor de maatschappelijke werkelijkheid en ontwikkelingen in zijn tijd belangstelling had, toont ook een in 1851 gehouden lezing met als titel De staatkundige hervormers beschouwd bij het licht der geschiedenis. Risseeuw breekt in deze Nutslezing een lans voor veranderingen en de hervormers van zijn tijd. Hij stelt: ‘Hoe verkeerd het is, de hervormers van deze dagen streng te beoordelen; hoe men integendeel, hen in zekere mate hoogachten moet, omdat zij het zijn, die licht ontsteken in de duisternis.’ Hij voegde er overigens aan toe: ‘Maar hoe men er tevens bijzonder voor moet waken, dat zij niet te ver gaan, en dat, door te hoog te timmeren, niet alles in elkander storte.’Ga naar eind34 Toen Risseeuw deze woorden sprak was de omslag van 1848 gemaakt en was hij inmiddels lid van de Provinciale Staten van Zeeland.Ga naar eind35 | |
Tijdschriften en krantenIn de veilingcatalogus worden dertig tijdschriften en kranten vermeld, oftewel 6% van het aantal kavels. Een aantal van de periodieken in de bibliotheek was van oudere datum, zoals Hollandse Mercurius, waarvan de jaargangen 1650-1674 aanwezig waren. Een van de eigentijdse tijdschriften was De Navorscher. Van dit lijfblad voor amateuronderzoekers - ‘een middel tot gedachtenwisseling en letterkundig verkeer tusschen allen die iets weten, iets te vragen hebben of iets kunnen oplossen’ - waren de jaargangen 1855-1868 aanwezig. Van meer dan een decennium eerder dateerden enkele jaargangen van Het Leeskabinet en De Honigbij, of Bloemlezing op het gebied van wetenschap, kunsten smaak. Deze laatstgenoemde periodiek lag op de planken vanaf het verschijnen in 1842 tot en met jaargang 1852. Achttien jaargangen (van 1851-1868) telde de kavel van De Eendragt, een in Gent uitgegeven veertiendaags tijdschrift voor letteren, kunsten en wetenschappen. Niet ongenoemd mag blijven Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, een uitgave van de Arnhemse boekverkoper en archivaris Isaac A. Nijhoff. De bibliotheek bevatte van dit in 1836 gestarte en daarmee oudste historisch tijdschrift van Nederland een aantal jaargangen. Het laat mijns inziens weinig twijfel dat de drie jaargangen 1856-1858 van het door A.C. Kruseman uitgegeven De Aglaja. Maandboekje voor dames handwerken niet bestemd waren voor Risseeuw maar voor zijn toenmalige echtgenote. Dit geldt onmiskenbaar ook voor Journal des demoiselles (1840-1847 en 1850-1854), een van de vier in de Franse taal aanwezige tijdschriften. De andere drie Franstalige tijdschriften zijn Messager des sciences et des arts de la Belgique (Gent, jaargangen 1833-1847), L'Echo des feuilletons (Parijs, 1842, 1849-1850 en 1852-1853) en L'Illustration journal universelle (1846 en 1848). Behalve L'Echo met novellen, legenden, verhalen en anekdotes, onder meer als uittreksels uit eigentijdse werken, bevatten de tijdschriften algemeen informatieve of gepopulariseerde wetenschappelijke artikelen. De veilingcatalogus vermeldt als krantenkavels onder meer Journal de Gand en Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, beide met de jaargangen 1864-1869. | |
[pagina 226]
| |
Tot slot vermeldt de catalogus meerdere jaargangen van Vaderlandsche letteroefeningen (Amsterdam, 1829-1832, 1834, 1839 en 1840). Mogelijk dat de in dat tijdschrift met regelmaat aanwezige boekbesprekingen Risseeuw hebben gebracht tot de aanschaf van menig boekwerk.
De Honigbij, of bloemlezing op het gebied der kunst, wetenschap en smaak, Eerste jaargang, Joh. Noman en Zoon, Zaltbommel 1842. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Bijzondere Collecties, ubm-z 1006
Van de meeste tijdschriften en de kranten was de inhoud algemeen van karakter. Er was in de loop van de tijd sprake van een lichte verschuiving naar tijdschriften op historisch gebied en periodieken waar Risseeuw zelf aan meewerkte of een bijdrage in plaatste. De vaktijdschriften, waaronder die op juridisch gebied, vormden in de bibliotheek een minderheid. | |
TaalDe verdeling van de verschillende talen over de bibliotheek was als volgt:Ga naar eind36 bijna 63 procent bestond uit werken in de Nederlandse taal, gevolgd door 30 procent in de Franse taal, terwijl 6 procent titels in het Latijn betrof. Ik signaleerde slechts twee boeken in het Engels, waaronder O. Goldsmith, The Vicar of Wakefield (s.l.s.a.) en twee in de Duitse taal, waaronder Gedichte van G.A. Bürger, Keulen 1800. Opvallend is dat binnen de categorie Literatuur de taalverdeling tussen Nederlands, Frans en overige talen 49/45/6 was. In de vakbibliotheek, waarin behalve in het Frans ook veel titels in het Latijn (overige talen) voorkwamen, was de verhouding 55/35/10. De over het geheel genomen relatief grote aanwezigheid van titels in het Frans werd mede veroorzaakt door vertalingen vanuit het Engels, Latijn, Duits, Italiaans en zelfs vanuit het Nederlands. Voorbeelden van dat laatste waren Martinet, Petit catéchisme de la nature, Amsterdam 1787 en het in 1833 in Maastricht uitgegeven gedicht Les femmes, poème en iv chants van H. Spandaw. De vertaling naar het Frans is een aspect van de in de loop van de negentiende eeuw toenemende invloed van de Franse cultuur en, daarmee samenhangend, het meer in gebruik komen van de Franse taal.Ga naar eind37 Voor de onderhavige bibliotheek spelen bovendien nog de volgende elementen een rol. Ten eerste bleef ook na de Franse tijd de Franse wetgeving en jurisprudentie nog in gebruik, terwijl de Codes en manuels door Risseeuw om hem moverende redenen in de bibliotheek waren aangehouden. Een tweede element is dat Staats-Vlaanderen van medio 1795 tot in juli 1814 een deel van Frankrijk was. In het gewest draaiden bijna twintig jaar lang de Franse bestuursorganisatie en het onderwijs op basis van Franse wetten en verordeningen en dat allemaal in de Franse | |
[pagina 227]
| |
taal. Risseeuws vader was als maire en juge de paix een vertegenwoordiger van die organisatie. De Franse taal en cultuur zullen daardoor in zijn gezin een zekere betekenis hebben gehad, ook voor de kinderen. Een spaarzame aan wij zing voor dit laatstgenoemde is dat hun vader in 1805 bij de boekhandel Van Benthem een paar jeugdboeken in de Franse taal kocht, Abrégé du voyage du jeune Anacharsis en Grèce van J.J. Barthelemy en de Franse vertaling van Robinson Crusoé van de Duitse schrijver J.H. Campe.Ga naar eind38 Johannes Risseeuw zal vrijwel zeker eerst een paar klassen van de Ecole Secondaire te Oostburg hebben bezocht, om vervolgens in 1808 als tienjarige leerling op het Lycée Impérial in Gent te starten. Na het Lycée werkte hij een paar jaar op het registratiekantoor in Oostburg, ook een onderdeel van de Franse bestuursstructuur. Het is aannemelijk dat Risseeuw tweetalig was. Bij de taalkeuze van de boekenaanschaf zullen deze kennis en vaardigheid zeker een rol hebben gespeeld. Van de in de veilingcatalogus vermelde titels die verschenen tussen 1840 en 1869 was ruim 40 procent Franstalig. Daarvan mag worden aangenomen dat ze door Risseeuw zelf zijn aangeschaft. De verfransing in de bibliotheek was evident, maar niet verrassend gezien de linguïstische ontwikkeling in de cultuur in de loop van de negentiende eeuw en de taalvaardigheid van onze hoofdpersoon. | |
Ouderdom en relatieve omvang van de bibliotheekOngeveer 40 procent van de boeken en periodieken dateerde van voor 1800, de uitgaven uit de eeuw van Risseeuw vormden derhalve veruit de meerderheid. Twaalf boeken waren van voor 1650. De helft van deze oudste boeken betrof standaardwerken op het gebied van geschiedenis. De oudste dateerde uit 1561: Commentarii sive anales rerum Flandricarum, de postuum in Antwerpen uitgegeven geschiedenis van Vlaanderen van de Zuid-Nederlandse historicus en humanist J. Meyerus. Met verschijningsdatum 1627 was aanwezig P. en W. Merula, Tijdt-Thresoor, ofte kort en bondich verhael van den standt der kerkcken ende wereltlicke regieringen, etc, met een voort vervolg tot 1627, Leiden. Ook E. van Meteren, Historiën der Nederlanden, Amsterdam 1647, een van de standaardwerken over de geschiedenis van de opstand tegen Spanje, behoorde tot Risseeuws oudste boeken op historisch gebied. Tot de oudste juridische werken behoorden J. de Damhouder, Pratique civile et causes civiles, Antwerpen 1572 en Hugo de Groot, De mari libero, mede ingebonden met Paulus Merula, De maribus, Leiden 1633. Risseeuw was niet in het bezit van incunabelen of (oude) handschriften. Niets in de veilingcatalogus wijst erop dat het hem bij de aanschaf of het bezit ging om eerste drukken of fraaie banden. De bibliotheek van Risseeuw was betrekkelijk klein van omvang. De veiling van de bibliotheek van de predikant en amateurhistoricus Johannes Dresselhuis bijvoorbeeld, van wie in oktober 1858 de eerste verzameling van 2305 kavelnummers werd geveild, overtrof het kavelaantal in de veilingcatalogus van Risseeuws bibliotheek (598) in ruime mate.Ga naar eind39 Risseeuw was zich ervan bewust dat die beperkte omvang ook inhoudelijke beperkingen met zich meebracht. In 1855 schreef hij naar aanleiding van de ontdekking van een gedeelte van een oud Vlaams boek waarover hij graag nog wat meer had willen zeggen: Hoog belang stellende [...], heeft de steller zooveel zijne kleine boekverzameling gedoogde, de zaak onderzocht [...]. De Baron de St-Genois, thans bibliothecaris te Gent, professor Serrure aldaar, de heeren Vergauwen en Bennoni Verhelst, alsmede te Gent, om maar weinige verzamelaars en bezitters van bibliographische schatten te noemen, zullen volwaardig alle inlichtingen geven, als ze gevraagd worden. Wij arme sukkelaars ten plattenlande, die onze zwakke geesten uitputten, zwoegende voor een kastje met 4 of 5 boordjes, waarop een boekje 3 of 4 te vinden is...Ga naar eind40 Uit deze verzuchting weten we met welke grote Vlaamse bibliofielen - de letter- en geschiedkundige Constant Philip Serrure, de uitgever Franz Vergauwen en Benoni Verhelst - Risseeuw zijn bibliotheek vergeleek, een vergelijking die zijn bibliotheek niet kon doorstaan.Ga naar eind41 Een bibliofiel kan Risseeuw niet worden genoemd.Ga naar eind42 | |
[pagina 228]
| |
Bibliotheek in wordingEen bibliotheek wordt in de loop der jaren opgebouwd. Door intekening op nieuwe uitgaven, door aankoop in de boekhandel en op veilingen. En ook door verkrijging als geschenk en uit vererving. Het boekenbezit van Risseeuw ontstond vrijwel zeker op alle genoemde manieren. Risseeuw was een tijdlang klant bij boekhandel Van Benthem in Middelburg. In de administratie van de boekhandel is een aantal aankopen op rekening opgenomen tussen 1829 en 1855.Ga naar eind43 De klantenboeken laten jaarlijks grote schommelingen zien in de door Risseeuw bij Van Benthem bestede bedragen. Risseeuw kocht in 11 van de 26 jaren dat hij als klant in de boeken voorkomt. In die elf jaren was het bestede bedrag f119,37 in totaal, oftewel f10,85 gemiddeld per jaar. In 1854 kocht hij voor f0,75 alleen Cadsandria, Zeeuwsch-Vlaamsch Jaarboekje voor 1854, in 1835 besteedde hij f28,90. Opmerkelijk is dat Risseeuws aankopen bij Van Benthem, behalve uit een aantal toen actuele juridische werken, voor een belangrijk deel uit oudere historische titels bestaan. Zo kocht hij bijvoorbeeld in 1831 Hedendaagsche historie, of tegenwoordige staat van alle volkeren, (1753-1758), in 1832 Beschrijving van het oude Batavische Zeestraat (1753) en in 1844 Kluit, Historica critica (1777) en Miraeus, Opera diplomatica et historica (1723). Het is waarschijnlijk dat deze titels door Van Benthem op veilingen waren aangeschaft, mogelijk zelfs in opdracht van Risseeuw. Opvallend is het grote aantal jaren waarin door Van Benthem geen aankopen door Risseeuw zijn genoteerd. Na 1854 komt Risseeuw helemaal niet meer voor in de klantenboeken, terwijl in de veilingcatalogus 29 titels staan vermeld die zijn verschenen in de jaren 1855 tot en met 1868. Nemen wij de langere periode 1840 tot 1869 in ogenschouw, dan zijn van de 76 in de bibliotheek aanwezige en in die jaren verschenen titels er slechts vier als aankoop op rekening geregistreerd bij Van Benthem. Hoewel niet gebruikelijk voor een notabele klant, kocht Risseeuw er wellicht ook à contant, maar daarover hebben we geen informatie. Wel weten we dat hij ook bij andere boekhandelaren boeken aanschafte. Niet alleen na 1854, maar ook al voor die tijd. Een in de boedelbeschrijving opgenomen nog te betalen bedrag voor boekaanschaf duidt erop dat Risseeuw bij de Sluise boekhandel Jansen boeken kocht. Het is, gezien de zakelijke relatie die tussen Risseeuw en Bronswijk bestond, niet al te gewaagd te veronderstellen dat Risseeuw ook bij boekhandelaar en uitgever Adriaan J. Bronswijk (gestart in 1851 te Schoondijke en vanaf 1859 gevestigd in Oostburg) titels aanschafte. Risseeuw kocht er immers niet alleen schrijf- en kantoorbehoeften, maar hij liet ook een aantal eigen publicaties door Bronswijk verzorgen. Nadere gegevens over de aankopen bij deze andere boekhandels zijn echter niet gevonden.Ga naar eind44 Ook kocht Risseeuw op veilingen. Met betrekking tot de in 1844 en 1845 door de boekverkopers Van Benthem & Jutting en Johannis Ooms op de Groenmarkt in Middelburg gehouden veilingen staat Risseeuw rechtstreeks als koper van een aantal boeken geregistreerd.Ga naar eind45 De aankoop betrof vrijwel alleen oudere titels op geschiedkundig gebied, zoals Suikers en Verburg, Algemeene kerkelijke en wereldlijke geschiedenissen des aardkloots (1728), Smallegange, Nieuwe cronyk van Zeeland (1696), Merula, Tijdt-Thresoor (1627) en Van Meteren, Historiën der Nederlanden (1647). Risseeuw besteedde op de veiling in 1844 f11,80, terwijl hij in datzelfde jaar bij boekhandel Van Benthem voor f27,40 boeken aanschafte. Voor 1845 waren de bestedingen: op de veiling f17,30 en bij Van Benthem f3,40. Risseeuws bestedingen hadden een grillig karakter. Kijken we, met de veilingcatalogus als bron, voor de periode 1840-1869 naar de meest relevante categorieën van de bibliotheek in wording, dan zien we dat bijna 40 procent van de titels met een verschijningsdatum in die periode tot de categorie Geschiedenis en geografie behoort, dat 24 procent onder categorie Literatuur valt en 20 procent vaklectuur is. Het serieus beginnen met de studie naar de oude geschiedenis van het gewest droeg voor een belangrijk deel bij aan de opbouw van Risseeuws boekenbezit na 1840. De voor die studie benodigde boeken van oudere datum zullen niet altijd verkrijgbaar zijn geweest, wat een verklaring kan zijn voor het grillige karakter van de (jaarlijkse) bestedingen bij Van Benthem. Wat hij elders jaarlijks besteedde weten we niet. | |
[pagina 229]
| |
Het karakter van de bibliotheekWat is nu het persoonlijke, het eigene, het specifieke in de bibliotheek van Risseeuw? Welke boeken stonden er die niet of vrijwel zeker niet ook bij de buren, bij confrères of bij een zwager in de boekenkast aanwezig waren of konden zijn?Ga naar eind46 Het is niet verrassend dat de herkomst van zekere bestanddelen en het motief voor de aankoop van bepaalde titels, de wordingsgeschiedenis dus, de belangrijkste rol blijken te spelen. Een eerste bevinding is dat Risseeuw geen verzamelaar pur sang was. Zijn boekenverzameling was geen bijzondere collectie van waardevolle titels die als zodanig opzettelijk bijeengebracht zijn. Het boekenbezit van Risseeuw had het karakter van een gebruiksbibliotheek, bestaande uit gereedschap dat de boekenbezitter bij de hand wilde hebben voor zijn beroepsmatige, maatschappelijke en vrijetijdsactiviteiten. Een hoeveelheid gereedschap met beperkingen, waarvan Risseeuw zich terdege bewust was en dat ook uitsprak wanneer hij zijn bibliotheek met die van enige Vlaamse boekenverzamelaars vergeleek. Risseeuw erkende daarmee geen boekenverzamelaar te zijn. De bibliotheek bestond uit een omvangrijk aantal titels van juridische en bestuurlijke aard. Boekenbezit was voor een praktiserend advocaat geen doel op zichzelf, maar had als doel het beroep zo goed mogelijk te kunnen uitoefenen. Het juridische en bestuurlijke boekenbezit vormde een gebruiksbibliotheek die tevens enkele persoonlijke en specifieke bestanddelen bevatte, zoals de vrijwel zeker geërfde titels uit de tijd van de Republiek en van de Franse overheersing en de op den duur verouderde notarislectuur. Het aantal titels op het gebied van geschiedenis en geografie benadert de omvang van de juridische vakbibliotheek. Het deelgebied bevatte, behalve een groot aantal algemene geschiedkundige en geografische werken en reisverhalen, Risseeuws gereedschap - boeken en kaarten - voor zijn op de regio geconcentreerde historische studies. Binnen Risseeuws algemene belangstelling voor geschiedenis, die ook tot uiting kwam in de aanwezigheid van diverse historische tijdschriften, vormde het relatief grote aantal werken over Zeeland en Vlaanderen een bijzonder deel van de bibliotheek. Ook dit bestanddeel was eerder gericht op gebruik dan op het bezit als zodanig. Hoewel in de categorie Literatuur de achttiende eeuw goed was vertegenwoordigd, is Risseeuws belangstelling mogelijk veel meer uitgegaan naar de eigentijdse culturele stromingen, waarvan zowel boeken met ‘goede’ inhoud, waarin de lezer werd herinnerd aan de negentiende-eeuwse deugdzaamheid en vaderlandsliefde, als romans van andere kwaliteit in de kast stonden. Vooral de Franse romans vallen op omdat contemporaine notabelen elders wel kennis blijken te hebben van de inhoud, maar deze lectuur niet voor hun eigen bibliotheek aanschaften.Ga naar eind47 Er was qua lectuurconsumptie kennelijk geen verschil in smaak. Contemporaine notabelen consumeerden deze werken via een leesgezelschap, voor Risseeuw hadden de aangetroffen Franse romans wellicht duurzame gebruikswaarde evenals andere titels met een maatschappijkritische inhoud, en was dat de reden om ze in zijn bibliotheek op te nemen. | |
De veiling: kopers en prijzenHet is bijna vanzelfsprekend dat bij veiling van een particuliere bibliotheek de boeken verspreid raken over meerdere nieuwe eigenaren. In welke mate dit gebeurt, hangt onder andere af van de inhoud (staan er voor verzamelaars bijzondere kavels in de catalogus?) en van de plaats waar de veiling wordt gehouden. Oostburg lag in een uithoek van Nederland, zelfs voor Zeeuwen boven de Westerschelde. Het is niet verrassend dat de kopers voor het merendeel streekgenoten van Risseeuw waren, het aangrenzende Vlaanderen meegerekend, waardoor de geografische spreiding in eerste instantie beperkt bleef. Ongeveer 16 procent van de kavels ging naar het buitenland (België) - contant betalende kopers, over wie geen informatie bekend is, niet meegerekend. De anonieme contant betalende kopers waren goed voor de afname van 15 procent van het totaal aantal kavels. Er kwam slechts één verzamelaar op de veiling af, namelijk Willem C.M. de Jonge van Ellemeet, de collectioneur van Museum Catsianum. Hij kocht op zijn | |
[pagina 230]
| |
naam twee portefeuilles die betrekking hebben op Jacob Cats, waarin twaalf handschriften van Cats, zes afschriften van octrooien en honderd stukken meestal betreffende de boedel van Cats. Opmerkelijk is dat Alle de wercken (1658) van Jacob Cats, met daarin een in 1659 door Cats zelf geschreven opdracht voor de toenmalige burgemeester van Terneuzen en Axel, door een anonieme koper contant werd gekocht, en al in de catalogus van Museum Catsianum uit 1870 was opgenomen. Mogelijk had iemand het boek voor De Jonge gekocht, onderhands aan hem doorverkocht of geschonken.Ga naar eind48 Foto van boekhandel en uitgeverij A.J. Bronswijk in Oostburg omstreeks 1900. Particuliere collectie
Onder de met naam en toenaam bekende 37 kopers waren een boekhandelaar, een advocaat, een kantonrechter, een predikant, een arts, een apotheker, het bestuur van een liefdadigheidsinstelling, notarissen, pastoors, ambtenaren, landbouwers, ambachtsbazen, archivarissen in deeltijd, kooplieden en winkeliers. Onder hen treffen we een aantal boek-, artikel- en weekbladschrijvers aan: G.P. Roos, G.A. Vorsterman van Oyen, J.H. van Dale, J.B. Krüger en mr. A.J. van Deinse. De Oostburgse boekhandelaar en uitgever Bronswijk was goed voor 20 procent van alle kavels. Of Bronswijk voor de handel, in opdracht of voor zichzelf kocht is onbekend, waarschijnlijk was er sprake van een mix. Ook was Bronswijk de koper van de manuscripten van de verhandelingen die Risseeuw voor het Nut had gehouden. Hij heeft de verhandelingen in 1870 onder toezicht van Johan Hendrik van Dale, die ook de necrologie van Risseeuw schreef, als Acht Nutsverhandelingen van wijlen mr. J. Egberts Risseeuw uitgegeven. Dat niet iedere koper alleen voor zichzelf kavels kocht, toont de aanschaf van de rijksontvanger A.J. Fokker. Hij kocht de Hattingakaarten voor de provincie Zeeland.Ga naar eind49 Zes kopers kochten elk tussen 28 en 46 kavels, terwijl zes andere kopers elk één kavel afnamen. Daartussenin zaten 24 kopers die elk 20 kavels of minder kochten. De veiling van de bibliotheek van Risseeuw bracht f761,60 op, ongeveer €7560.Ga naar eind50 De gedrukte werken, exclusief de atlassen en kaarten, waren goed voor 75 procent van de opbrengst, ofwel f573,20. Hieruit kan een gemiddeld bedrag per kavel berekend wor- | |
[pagina 231]
| |
den van f1,05. De prijs van een aantal individuele kavels en boeken geeft meer inzicht in de prijsstelling op de veiling. Zo was de meest extreme prijsuitschieter de kavel met Ph-A. Merlin, Répertoire universelle et raisonnée de jurisprudence, Brussel 1825-1828, Recueil alphabétique de question de droit, Brussel 1828-1830. en L. Rondonneau met een naar Merlins werken verwijzende Table général alphabétique et raisonnée, Brussel 1835. Deze kavel werd voor f61,00 eigendom van boekhandelaar Bronswijk. Waarom werd voor deze kavel zoveel betaald? Om de juridische faam van de Franse rechtsgeleerde Merlin? Of het feit dat hij de opsteller was van de aan de Bataafse Republiek gestelde eisen die ertoe leidden dat in 1795 Staats-Vlaanderen, Maastricht en Venlo aan Frankrijk werden afgestaan? Tot de andere kavels met een prijs van f10,00 en hoger behoorden: A. Sanderus, Verheerlijkt Vlaandre, Leiden 1735 (f19,00), Jacob Cats, Alle de wercken (f17,00), Opmerkingen en mededeelingen betrekkelijk het Nederlandsch regt, een van 1845 tot 1868 uitgegeven tijdschrift onder redactie van de juristen A. Oudeman en G. Diephuis (f14,25), de kavel met J. Wagenaar, Vaderlandsche historie met vervolg bijvoegsel en registers, Amsterdam 1790-1804 (f12,00) en tot slot C. Cau en I. Scheltus, Groot placaet-boeck, 's-Gravenhage 1658-1797 (f10,00). Ter vergelijking: indien deze zes kavels bij de berekening van de gemiddelde prijs buiten beschouwing worden gelaten, daalt de gemiddelde opbrengst van 105 naar 82 cent per kavel. Illustratief voor de brede spreiding van de gemaakte prijzen in de categorie Literatuur is het volgende overzicht. Het voor Quentin Durward van Walter Scott neergetelde bedrag was 20 cent, voor Fables van La Fontaine 30 cent, voor Goldsmiths' The vicar of Wakefield 40 cent (tezamen met een pakket Franse schoolboeken), voor La fiancée de Lammermoor van Scott en voor De ingebeelde zieke van Molière 50 cent, voor Tooneelwerken van Shakespeare en voor Les trois mousquetaires van Dumas 90 cent, voor Sara Burgerthart van Wolff en Deken f1,00, voor Le comte deMonte-Christo van Dumas f1,10 en voor Le juif errant van Sue f2,00. Vondels Dichtwerken vormde een uitzondering; er werd f4,25 voor betaald. De op de veiling voor titels van de categorie Literatuur betaalde prijzen lagen eerder onder dan boven de berekende gemiddelde bedragen. Van de voor 1650 uitgegeven werken werd voor M.Z. van Boxhorn, Chronijk van Zeelandt, Middelburg 1644, de hoogste prijs betaald: f4,25. De eerdergenoemde Meyerus, Commentarii (1561) deed f4,00, Van Meteren, Historiën der Nederlanden (1647) f2,00 en Merula, Tijdt-Thresoor (1627) f0,75. Sommige oude boeken brachten wel een relatief hoog bedrag op, maar niet de hoogste bedragen. Ten slotte vermeld ik dat voor de kavel met Hattingakaarten van plaatsen in oostelijk Staats-Vlaanderen en de forten op de Schelde f14,00, voor de Hattingakaarten van Staats-Vlaanderen en IJzendijke f12,00 en voor de kavel met zestien kaarten ‘der schorren en aanwassen in het Hellegat’ f11,00 werd betaald. W. & J. Blaeu, Toonneel des aerdrycx ofte nieuwe atlas ging voor f8,00 naar een nieuwe eigenaar. Of de kopers op de veiling van Risseeuws bibliotheek de titels voor een koopje hebben gekregen valt, mede door het ontbreken van systematisch inzicht in de negentiende-eeuwse ontwikkeling van boekenprijzen, moeilijk te zeggen. In het algemeen wordt aangenomen dat tot na het midden van de eeuw boeken nog relatief duur waren. De Kruif noemt voor de ontwikkeling van de gemiddelde prijs van het duurdere boek in 1888 ten opzichte van 1828 een lichte daling van 8,5 procent.Ga naar eind51 Van een aantal door Risseeuw bij Van Benthem aangeschafte toenmalige eigentijdse werken is bekend wat hij ervoor betaalde. Vergelijken we van enkele titels deze prijs met de op de veiling betaalde prijs dan zien we het volgende beeld: Beschrijving van Zeeland (1820) door Paspoort schafte Risseeuw in 1831 aan voor f2,00, op de veiling werd f1,10 betaald. Voor O'Connell ou le rappel de l'Irlande (1844) betaalde Risseeuw f2,00, het werk bracht op de veiling 20 cent op. In de jaren 1844, 1845 en 1847 kocht Risseeuw bij Van Benthem drie delen Gedenkstukken tot opheldering der Nederlandsche geschiedenis van Van den Bergh voor elk f3,40. In 1869 brachten deze titels (bis 1c deel) als onderdeel van een pakket f2,50 op. Het beeld wordt niet veel anders wanneer we kijken naar de verschillen tussen de prijzen die Risseeuw bij Van Benthem betaalde voor mogelijk uit | |
[pagina 232]
| |
veilingen afkomstige oudere titels en de op de veiling van 1869 betaalde bedragen. In 1831 kocht Risseeuw dertien delen Hedendaagsche historie of tegenwoordige staat van alle volkeren (1738-1758) voor f13,00, in 1869 werd f3,00 betaald voor de kavel waarin ook het uit 1825 stammende Reglement op den inwendigen dienst der kavallerij was opgenomen. Ermerins' Zeeuwsche oudheden (1780) bracht in 1869 f6,25 op terwijl Risseeuw er in 1835 f8,00 voor had betaald. Voor De provincie Zeeland in hare aloude gesteldheid en geregelde vorming beschouwd (1836) van Dresselhuis betaalde Risseeuw in 1844 bij Van Benthem f1,70, de koper op de veiling van 1869 25 cent. Historica critica van Kluit werd in 1869 gekocht voor f4,50, anderhalve gulden meer dan Risseeuw er in 1844 bij Van Benthem voor neergeteld had - een uitzondering. Voor dit zeer beperkte lijstje waren de op de veiling van 1869 gemiddeld betaalde prijzen nog niet de helft (45%) van de door Risseeuw oorspronkelijk bestede bedragen. Voor een verklaring van dit verschil en voor een uitgebreider overzicht ontbreekt de informatie. En bovendien: hoe moeten we de invloed van de dynamiek van een veiling op het tot stand komen van de prijzen inschatten? | |
Conclusies en slotopmerkingenUit de over de veiling ter beschikking staande documenten hebben we een beeld kunnen krijgen over hoe de bibliotheek van Risseeuw eruit moet hebben gezien. De bibliotheek is als geheel niet meer te aanschouwen, het boekenbezit eindigde na het overlijden van de particuliere eigenaar in de gebruikelijke diaspora. Het merendeel van de kopers op de veiling was afkomstig uit Zeeuws- en Belgisch Vlaanderen. Het financiële succes van de veiling mag worden betwijfeld. Wat de wording en samenstelling van het kastje met vier of vijf boordjes van de Zeeuwse advocaat en amateurhistoricus Risseeuw betreft, is de conclusie dat het boekenbezit gericht was op het praktisch gebruik ervan. Een verzamelaar pur sang was Risseeuw niet. Persoonlijke belangstelling voor een specifiek onderwerp of het om andere redenen in stand houden van een specifiek bestanddeel treffen we in alle besproken bibliotheekcategorieën aan. In de categorie Geschiedenis en geografie, op welk gebied een passie voor de geschiedenis van zijn regio uitgroeide tot een zeker specialisme, is dit het meest uitgesproken. We hebben met de informatie uit de veilingdocumenten, aangevuld met een enkel uitstapje naar een publicatie van Risseeuw, al enig zicht op de boekgebruiker gekregen. Om de boekenbezitter als boekenlezer nog wat dichter te naderen, heb ik ook de klanten- en auctieboeken van boekhandel Van Benthem doorgenomen. Welk boek wanneer door de boekenbezitter werd aangeschaft, zou immers aanvullende lezersinformatie betekenen op de verschijningsdata van de titels zoals die uit de veilingdocumenten blijken. Helaas niet in dit geval. Risseeuw komt in de boeken van Van Benthem veel minder voor dan was gehoopt. Van de meeste eigentijdse titels kennen we de datum waarop ze door Risseeuw werden aangeschaft niet. Een deel ervan kocht Risseeuw mogelijk à contant bij de Middelburgse boekhandel, dit blijft derhalve buiten de registratie op rekening. Meer voor de hand ligt echter dat hij boeken bij boekverkopers in zijn regio aanschafte. Van deze boekhandelaren, die een deel van hun titels van Van Benthem betrokken, is helaas geen informatie voorhanden over de verkoop aan hun particuliere klanten. Van een aantal titels met een vroegere verschijningsdatum is het aanschafmoment bij Van Benthem en op een tweetal veilingen wel bekend. De aankopen verwijzen naar Risseeuws studie van de oude geschiedenis van westelijk Staats-Vlaanderen. Dat de boekenbezitter (een aantal van) deze boeken zal hebben gebruikt of gelezen is duidelijk. Of de ontbrekende gegevens ooit nog uit de archieven tevoorschijn zullen komen? Risseeuws bibliotheek bevatte op datum van overlijden, buiten de besproken juridische/bestuurlijke vakbibliotheek, geschiedkundige, geografische en letterkundige titels, onder meer ook theologische werken, boeken over de opvoeding, titels behorende tot de histoire des idées en diverse naslagwerken. Alles bij elkaar genomen kunnen we spreken van een bibliotheek van een praktiserend advocaat, maar vooral van het boekenbezit van een cultureel ontwikkeld | |
[pagina 233]
| |
en maatschappelijk betrokken negentiende-eeuwer. Een bibliotheek die door haar samenstellende delen als geheel uniek genoemd mag worden. | |
[pagina 234]
| |
Lisa Kuitert dank ik voor haar adviezen met betrekking tot de eerdere versi[e] van dit artikel. |
|