De Boekenwereld. Jaargang 27
(2010-2011)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Nico Boerma
| |
[pagina 207]
| |
bewaard gebleven, uit 1690. Dit maakt treffend duidelijk hoe weinig van de vroege productie van dit soort prenten bewaard is gebleven.Ga naar eind4 Er zijn meer archivalia. Een boekverkoper in Dokkum heeft in 1663 ‘een riem cleurde heyligen, een riem heijligen’. In de boedelinventaris van de drukker Boudewijn de Preys uit 1672 staat vermeld dat er op zolder nog ‘vierenveertich riem ende vijffthien boeck heijlighies liggen’. Van hem is slechts een prent zonder titel met dertig houtsneden van ambachten bekend. In een contract uit 1695, gesloten tussen Joachim de Mon en Jacobus van Hout, wordt overeengekomen dat de eerste aan de tweede zou leveren ‘ieder jaar 2600 stuks printen genaemt Sancten of Heijligen’. En in een inventaris van J. Gillesz Saeghman uit 1699 worden ‘11 formen tot heylichjens met de patronen tot deselve, een plano tot het gansebort, een plano tot het uijlebort’ genoemd. Tijdens de publieke verkoping van een deel van de winkelinventaris van Barent en Otto Smient op 24 april 1710 zijn ‘eenige honderden riemen liedjes, schrijf- en drukpapieren, heijligjes, strooigoed etc.’ verkocht. Van Joachim de Mon, J. Gillesz Saeghman en Barent en Otto Smient zijn geen heiligen bewaard gebleven.Ga naar eind5 De oudste naam voor de kinderprent is dus ‘heilig’ of ‘heiling’, een naam die verwijst naar de vijftiende eeuw, toen de prenten meestal religieuze afbeeldingen hadden. De firma De Groot noemt haar prenten in de eerste helft van de achttiende eeuw nog heiligen in een lijst van wat zij in de winkel verkoopt, - een belangrijk deel daarvan bestaat uit kinderprenten.Ga naar eind6 Maar de firma Kannewet die 25 jaar later actief is, biedt in een vergelijkbare lijst aan ‘by de Twee-honderd diversche Kinder-Prente of Heyligen’.Ga naar eind7 In de loop van de achttiende eeuw verdwijnt de naam ‘heilig’, behalve in Friesland waar hij nog steeds gebruikt wordt. Met de term ‘sanktje’, die in de achttiende en negentiende eeuw voornamelijk in België voorkomt voor kinderprent, wordt tegenwoordig eerder de katholieke religieuze prent op klein formaat bedoeld.Ga naar eind8 Met de term ‘kinderprenten’, die wij daarna ook aantreffen in de catalogi van de firma's De Lange en Ratelband & Bouwer en de wederverkoper Adam Meyer, wordt de doelgroep aangeduid.Ga naar eind9 Aan het eind van deze eeuw komt ook de naam ‘schoolprent’ op. Met een verwijzing naar de prijs komt ook de naam ‘oortjesprent’ voor, en na 1816 ‘centsprent’. Een andere benaming voor goedkoop geproduceerde prenten waarmee een doelgroep wordt aangeduid is ‘volksprent’. Deze werd in de tijd zelf niet gebruikt door uitgevers en kinderen, maar is evenals de term ‘volksboeken’ in de tweede helft van de negentiende eeuw gebruikt door geleerden die zich met deze prenten en boeken bezighielden. Door hun goedkope uiterlijk kregen de prenten en boeken deze naam. Onderzoek uit de jaren 1960, eerst in Frankrijk naar de Bibliothèque Bleue, heeft daarentegen uitgewezen dat volksboeken door het hele volk werden genoten. Dezelfde opvatting bestaat nu over de populaire grafiek en de volksprent. Wanneer deze begrippen tegenwoordig worden gebruikt, worden er prenten mee bedoeld, die in grote oplagen voor het hele volk zijn geproduceerd. In wezen is het begrip ‘volksprent’ achterhaald en het begrip ‘populaire grafiek’ correcter, maar omdat volksprent nog veelvuldig wordt gebruikt, hanteer ik het ook in dit artikel.Ga naar eind10 Jacobus Bouman (als drukker tussen 1673 en 1708 actief) heeft een prent uitgegeven met als titel Hier hebt ghy Jonge Lien, Vogels, Uyl, Kat en Nest te sien. Dit blad, dat op grond van de titel een kinderprent is, heeft de signatuur van C(hristoffel) v(an) S(ichem), die de afbeeldingen kopieerde van gravures van de hand van Hendrick en Cornelis Bloemaert. En dat waren geen kinderprenten.Ga naar eind11 Deze prent illustreert een facet van de explosieve groei van populaire grafiek. Tijdens deze groei werd een veelbelovende niche ontdekt: prenten speciaal bestemd voor kinderen. Er was behoefte aan beeldmateriaal voor deze specifieke doelgroep. Dit beeldmateriaal werd ontleend aan oudere kopergravures. De houtsnijder die deze afbeeldingen ‘vertaalde’ naar houtsneden is de veelgevraagde Christoffel van Sichem iv (1642-ca. 1695). Deze sneed in deze periode ook houtblokken om populair drukwerk te illustreren, bijvoorbeeld de Oost-Indische Voyagiën die Gillis Joosten Saeghman uitgaf. Hij gaf de uitgever van dit werk de gelegenheid ook de houtblokken te gebruiken, die zijn veel capabeler grootvader Christoffel van Sichem ii (1546-1624) had gesneden.Ga naar eind12 | |
[pagina 208]
| |
‘Soetigheyt en ander Vreught Is hier voor de Jonge Jeught’, vinden wij als opschrift van een emblemataprent met twaalf houtsneden die is uitgegeven door de weduwe Theunis Jacobsz Lootsman. Zij leidde de drukkerij van haar man, die in 1650 was gestorven, tot haar dood in 1689. Het is niet waarschijnlijk dat de emblemata op deze prent zijn ontstaan als afbeelding voor kinderen. Omdat het opschrift kinderen als doelgroep noemt, zijn zij eerder zo geworden. Ook deze prent illustreert de honger naar beeldmateriaal in de nieuwe markt. Van de veertien prenten die van drie generaties van de firma Bouman bewaard zijn gebleven, hebben er negen in het opschrift een verwijzing naar de doelgroep, de jeugd. Vijf andere behoren eerder tot de volksprenten, met andere woorden: de prenten van de firma Bouman, die alle tot de populaire grafiek behoren, zijn qua doelgroep heterogeen. De oudste volksprent is blijkens het onderschrift in 1673 uitgegeven door Jacobus Bouman. Het gaat om een prent met een enkele afbeelding van haspelende en spinnende varkens. Het opschrift luidt: ‘Die met gemack zijn kost wil winnen Die set zijn Varcken aen het spinnen.’ Dit beeldthema vinden we voor het eerst op een vijftiende-eeuwse Zuid-Duitse prent, die als boodschap heeft dat het misgaat met de wereld omdat de vrouw de baas is en niet de man (‘die frau ist herr und nit der Mann’). Deze prent behoort daardoor tot de groep Verkeerde-Wereldprenten. In 1545 breidde Hans Guldenmundt, een drukker uit Neurenberg, dit thema uit door een prent uit te geven met zes spinnende varkens en het opschrift ‘Der endling Hausmayd wil zerrinnen/Darum müssen wir Sew spinnen.’ Dit betekent: omdat er geen ijverige meiden meer zijn, moeten wij varkens spinnen. Deze prent is de voorloper van het blad van Bouman in de zin dat het Duitse gedicht onder de prent (‘Weyl alle ding sich hat verkert..’) letterlijk is vertaald in het Nederlands en dat de werktuigen voor het spinnen zijn gekopieerd. In een opzicht is de prent vereenvoudigd: om de tegenstelling tussen de ijverige varkens en de luie meiden duidelijk te maken, is aan de Nederlandse voorstelling een slapende meid toegevoegd. Met behulp van Duits beeldmateriaal is zo een Nederlandse volksprent gecreëerd. In de achttiende eeuw hebben de uitgevers De Groot en Kannewet deze houtsnede van Bouman gekopieerd.Ga naar eind13 Uit hetzelfde jaar 1673 is een kinderprent van Jacobus Bouman met vijftien houtsneden bekend, die als opschrift heeft: ‘Dees Vogeltjes/haer soete stem te uytten/tot groot vermaeck en vreugd/voor alle jonge Spruyten.’ Er zijn meer kinderprenten uitgegeven door de firma Bouman, met veel afbeeldingen en een uitvoerig opschrift waarin kinderen worden toegesproken, namelijk een historieprent: ‘Siet hier/O schrand're Jeught/ als in een Schildery/ na waerheydt afgebeelt/ der Franse Tyranny’ (16 afbeeldingen) over de wreedheid van de Franse troepen in 1672 en twee beeldverhalen met 24 en respectievelijk 16 afbeeldingen: Jongens wilje vreught vermeeren, wilt in dese print studeeren, Want het is Tetjeroen, die een yder kon voldoen./Soo gy u meer wilt verblijden, maeckt hier van dan schildrijen. Snytse uyt dan na d' swier, en plackt ze dan op root Papier [over de kwakzalver Tetjeroen] en Jongens, ey siet dees Vryagie aen/Van Krelis en Maertje van Oostzaen. Terwijl de kinder- of volksprenten met één of een enkele voorstelling meestal een ouder voorbeeld hebben, is dit met de kinderprenten met zestien of meer voorstellingen niet het geval. Zij zijn als een originele schepping ontstaan tijdens de plotselinge groei van populair drukwerk. Bij de prent over de Franse tirannie kan nog enige twijfel bestaan, omdat de prent van Bouman zijn pendant heeft in een boek voor kinderen met dezelfde afbeeldingen dat hijzelf in die tijd heeft uitgegeven. De gruwelijke gebeurtenissen die hier worden afgebeeld, lijken ons niet de meest geschikte literatuur voor kinderen, maar in het voorwoord wordt juist uitgelegd dat de jeugd van dit soort zaken doordrenkt moet worden, als het ware om nationaal besef tegen de erfvijand te kweken. Pas in kringen van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen ontstaat verzet tegen dit boek.Ga naar eind14 Maar de twee profane prenten met beeldverhalen, Tetjeroen en De Vrijage van Krelis en Maartje van Oostzaan, gaan niet terug op een ouder voorbeeld. Dit type prenten kent | |
[pagina 209]
| |
geen tegenhanger bij de volksboeken en evenmin bij de kinderboeken uit die tijd, die meer op instructie en lering gericht zijn. Qua inhoud passen zij in de traditie van de kluchten en de narrenliteratuur, maar die was niet op kinderen gericht. De grote invloed die juist de prenten met beeldverhalen van de firma Bouman op de ontwikkeling van het genre van de kinderprenten hebben gehad, is tot nu toe niet genoeg onderkend.Ga naar eind15 Dat deze invloedrijk zijn geweest, blijkt uit het feit dat vele prenten zijn gekopieerd door de grote uitgevers van de achttiende eeuw, De Groot, Van der Putte, Kannewet, Ratelband & Bouwer, en sommige daarna nog door uitgevers van de negentiende eeuw.Ga naar eind16
Aanschoud dees Prent met aandagt al Gy daar Wreedheyd vinden zal. J. Kannewet (Amsterdam 1736-1780) nr. 37, 16 hsnn.; hsn. 13. (kopie van de prent van Jacobus Bouman met andere titel)
Het uiterlijk van de kinderprent is in deze begintijd eens en voor altijd gevormd. Het gaat om eenzijdig bedrukte, in series uitgegeven planovellen van 32×42 cm, met houtsneden. Houtgravures en litho's komen pas halverwege de negentiende eeuw. Zij worden massaal geproduceerd en vormen met hun verkoopprijs van 1 oortje (= ¼ stuiver) de onderkant van de markt. Het lange opschrift en de vele afbeeldingen zijn al genoemd. In één opzicht verschillen de zeventiende-eeuwse kinderprenten van de achttiende-eeuwse. Zij zijn nog met zorg gedrukt van houtblokken. In de achttiende eeuw werden de kinderprenten slordiger gedrukt. Het repertoire van beeldverhalen en daarmee dus van de kinderprenten nam in de achttiende eeuw een enorme vlucht. Het populairst is het verhaal van Jan de Wasser die zijn broek en dus de macht in huis afstaat aan zijn vrouw. Het behoort tot de Verkeerde Wereld, waarin alles op zijn kop staat. Prenten met voorstellingen van de Verkeerde Wereld zijn in heel Europa populair. Alleen in Nederland ontstaat er in die wereld een beeldverhaal met verschillende varianten, van 8, 48 of 24 houtsneden, die door diverse uitgevers op de markt zijn gebracht. Maar er zijn ook de bekende beeldverhalen van Jan van Spanje en Trijn Salie, Steven van der Klok, Spring in 't Veld en zijn knecht, Urbanus en Isabel, Genoveva van Brabant en Tyl Uilenspiegel.Ga naar eind17 Slechts de laatste twee beeldverhalen hebben hun parallel in de volksboeken.Ga naar eind18 In deze | |
[pagina 210]
| |
periode leest de jeugd in belangrijke mate de volksboeken, die niet specifiek voor hen zijn geschreven. In Moortje van Bredero krijgt Arent met sinterklaas bijvoorbeeld de moye storien van Fortunates Buersje, van Blancefluer, van Amadis van Gauwelen, naast een ab-boek met gebeden en een catechismus.Ga naar eind19 Pas in de negentiende eeuw worden sommige volksboeken, bijvoorbeeld de historie van Genoveva van Brabant, blijkens hun titel ‘kinderboeken’. Zij die zich bezighielden met kinder- en jeugdliteratuur hebben tot nu toe weinig aandacht gehad voor deze beeldverhalen. Een van de redenen is de vaak ongegeneerde inhoud van de prenten vol scatologische toespelingen en met nadruk op geweld en de pikante aspecten van de verhouding tussen man en vrouw. Daarom worden zij niet als ‘kinderlijk’ ervaren. In iets andere context zien we deze houding perfect geïllustreerd door Anne de Vries, die een liederenbundel De vroolyke schaarsliep zingende zeer vermaakelyke deuntjes; tot genoege der jonge jeugd (1761) op basis van het erotische karakter van het openingslied meteen verwijst naar de jeugd die op vrijersvoeten liep. Als het om jeugd gaat in een tekst, kan er weleens twijfel bestaan over de jeugdige leeftijd ervan, maar bij jonge jeugd moeten wij toch denken aan kinderen tot veertien jaar.Ga naar eind20 Meer inzicht in het gebruik van deze prenten verwerven we door te kijken naar de manier waarop kinderen deze prenten beleven. Het is duidelijk dat zij zeer aan hun prenten gehecht zijn, zoals blijkt uit de teksten die met name Friese kinderen op hun prenten schrijven. Bekend is de tekst die het jongetje Abe Ruurds heeft geschreven op de achterkant van de Nutsprent C van David le Jolle, waarin hij de oneerlijke vinder van zijn prent vervloekt:
Dit is Abe Ruurds zijn heiling
he die die veint die geeft het weer
voor een apel of een peer
en die dat niet doet
die krijgt slegen op zijn hoed
die zal zytten op het rod
met hondert spekers in zijn dot.
Een soortgelijke vervloeking schreef Antie Saakes op een prent uitgegeven in de achttiende eeuw door de Neurenberger Joh. Andres Endtner (nr. 64). Deze maakt deel uit van de familiecollectie Braak, die zich nu in het Tresoar te Leeuwarden bevindt.Ga naar eind21 Vertederend is de nauwkeurigheid waarmee de eigenaar op de achterkant van Glenisson 176 beschreven staat: ‘Grietje Pieters Boltjes heeft deze prent gekregen, Grouw den 26 December/Oud 4 jaren 1851..... vrijdagmiddag 1851.’ Vele volwassenen op hoge leeftijd herinneren zich nog met plezier de versjes op hun kinderprenten.Ga naar eind22 Niet iedereen denkt overigens met evenveel genoegen aan die versjes. W.H. Warnsinck, eigenaar van een suikerraffinaderij te Amsterdam, schrijft over zijn kinderjaren op de school van Antjemeu: Moesten wij in de school ook wat goeds en nuttigs uit het hoofd leeren opzeggen! De boekskens, waaruit dit geheugenwerk werd ontleend, waren de vragen van Borius en den Heidelbergschen Catechismus. De belooning, voor het goed opzeggen, bestond in het uitreiken van prenten. Nog zie ik den Jan de Wasser en zijn wijf, de geschiedenis van Urbanus en Isabel; de historie van Tetjeroen en dergelijke uitmuntende prentwerken. Het Jan die zit hier op zijn hakken
En hij laat zijn kindje k....n. En
Tetjeroen kookt paardevijgen
Om daar drankjes van te krijgen
kwam veel spoediger in het geheugen van het kleine goedje dan de soms lange antwoorden uit den Heidelberger; maar hoe wonderlijk haspelden zich de denkbeelden, aan die onkiesche uitdrukkingen verbonden, dooreen met de geleerde catechismusles! Ik geloof echter niet, dat de goede Antjemeu ooit daarover, een oogenblik, heeft nagedacht.Ga naar eind23 Met de vragen van Borius bedoelt Warnsinck een catechisatieboekje voor de calvinistische jeugd van de hand van Jacob Borstius, waarvan tot diep in de acht- | |
[pagina 211]
| |
Boven: Hier heb je 't leven en bedryf, Van Jan de Wasser en zyn Wyf. Erve de Weduwe Jacobus van Egmont (Amsterdam 1761-1804) nr. 1, 24 hsnn.; hsnn. 17 en 21
Midden: Zie hier, o Jeugd! Voor tydverdryf, Hoe dat Urbanus en zyn Wyf/Die eerst in ongenoegen leven. Elkander alle leed vergeven. Erve wed. J. Ratelband en J. Bouwer (Amsterdam 1782-1793) nr. 31, 24 hsnn.; hsnn. 6 en 21 Onder: Hier word u, o Jeugd! Gegeeven, Tetjeroen zyn kluchtig leeven. J. Wendel (Amsterdam 1803-1819) nr. 27, 24 hsnn.; hsn. 15 (kopie met andere titel van de prent van Jacobus Bouman) Volgende pagina: Jongens wilje vreugd vermeeren, Wilt in deze Print studeeren, Want het is van Tetjeroen, Die een yder kon voldoen. Erve wed. J. Ratelband en J. Bouwer nr. 37, 24 hsnn.; hsn. 1 en 7 | |
[pagina 212]
| |
tiende eeuw edities verschenen.Ga naar eind24 De periode bij Antjemeu loopt van zijn vijfde tot en met achtste jaar. Als hij op zijn negende naar de Franse school gaat, is hij bang voor de meester met een Franse naam, want die is een van de moordenaars van Bodegraven en Zwammerdam. Hij heeft met andere woorden al de Nieuwe Spiegel der Jeugd, Of Fransche Tyrannie gelezen of voorgelezen gekregen. Hij merkt verder op: ‘De vroegste indrukken ons, in de dagen der kindsheid, gegeven, werken krachtig op gevoel en verbeelding. En de sporen, die zij trekken worden niet zoo ras uitgewischt.’ Tot zijn ergernis kent hij na zestig jaar nog steeds de versjes van Jan de Wasser, Urbanus en Isabel en Tetjeroen met hun scatologische humor, die kinderen van die leeftijd zo aanspreekt. Dat Antjemeu hierover niet heeft nagedacht, is te begrijpen wanneer wij lezen wat Warnsinck verder over haar en haar school schrijft. Maar dat ouders hieraan geen aandacht schonken of hierover niet hebben nagedacht, is onwaarschijnlijk. Daarvoor speelden deze prenten in het huiselijk leven van de kinderen een te grote rol. De moeder van Bruno Lieuwes van Albada, een oudhoofdonderwijzer, liet hem toen zij bemerkte dat hij ijverig prenten van Jan de Wasser en Tetjeroen bestudeerde, elke dag een paar ‘Heiligen’ kopen. Zij hielp hem bij het uit het hoofd leren van de versjes onder de prenten, die Warnsinck zo afkeurde. Zij vond dus kennelijk dat deze versjes bij de opvoeding van de jonge Bruno pasten. Dit meldt hij in zijn memoires, schrijvend over zijn schooljeugd rond 1800.Ga naar eind25 Wij hebben hier te maken met een dubbele methode van opvoeden. De positieve lessen die hier getrokken worden uit de catechismus, Borstius en de spreuken van Salomo, moeten in de hersentjes worden gestampt, en de negatieve voorbeelden, het slechte huwelijk van Jan de Wasser, het bedrog van de kwakzalver Tetjeroen en het geweld van de Franse soldaten, hebben tot doel te leren hoe het niet moet. Korine Hazelzet heeft er al op gewezen dat een beleringstechniek via omkering, met behulp van de exempla contraria, een complexe zaak is. Men moet er wel zeker van zijn, zegt zij, dat het kind dat mede via deze techniek opgevoed wordt de omkering begrijpt. Het negatieve voorbeeld kan, omdat het veel humor bevat, vaak aantrekkelijk lijken. Zij noemt de Verkeerde-Werelddidactiek als communicatievorm een spel op intellectueel vrij hoog niveau, zeker geen kinderspel. Het probleem is dat het in vele gevallen wel kinderspel was, zoals uit de herinneringen van Warnsinck en Van Albada blijkt en dat deze communicatievorm voor opvoeding aan het eind van de achttiende eeuw niet langer acceptabel was voor een deel van de burgerij. Maar lange tijd hebben deze kinderprenten wel degelijk deel uitgemaakt van een methode van opvoeden, hoe vreemd dit in onze ogen ook moge lijken.Ga naar eind26 Warnsinck maakte in 1850 als gecommitteerde van het hoofdbestuur van het Nut deel uit van een Nuts-commissie, die tot doel had te onderzoeken of het mogelijk was een nieuwe reeks Nutsprenten uit te geven. De belangstelling van het Nut voor de kinderprenten, | |
[pagina 213]
| |
die al dateert uit 1791, kwam voort uit de ergernis over de slechte kwaliteit van de ‘nietsbeduidende prentjens’, die verwoord werd door Pieter Boddaert in een spreekbeurt voor het departement Utrecht van het Nut in dat jaar.Ga naar eind27 Door egodocumenten en kritiek op de traditionele kinderprenten te bestuderen, krijgen we dus een goede indruk van het gebruik van deze prenten in het opvoedkundig circuit. De vraag waarom er speciaal voor kinderen losbladige prenten op de markt kwamen, is wel gesteld, onder meer in De hele Bibelebontse berg,Ga naar eind28 maar een antwoord is zelden gegeven. Maurits de Meyer is in zijn standaardwerk uit 1962 aan dit punt voorbijgegaan. Voor hem was de kinderprent een onderdeel van de volksprent, de prent voor de kleine man. Omdat bij hem het begin van het drukken van prenten en het ontstaan van de volksprent vrijwel samenvallen, ziet hij op het gebied van de volksprent een continue ontwikkeling vanaf de vijftiende eeuw tot de industriële periode, waarin volgens hem de zuivere ambachtskunst verloren gaat. Een opvallende plaats is voor de kinderprent binnen die visie niet weggelegd.Ga naar eind29 Simon Schama heeft uitvoerig en beeldend beschreven hoe Nederlandse kinderen in de zeventiende eeuw op schilderijen anders afgebeeld worden dan in de overige landen van Europa. Hij trekt hieruit de conclusie dat Nederlanders meer gefixeerd waren op hun kinderen dan volwassenen in andere Europese landen. Zouden zij daarom aparte, voor hen geproduceerde kinderprenten krijgen? Het verband is niet onmogelijk.Ga naar eind30 Een heel eigenzinnige visie heeft Angela Vanhaelen, die als eerste de vroege Nederlandse kinderprent en dan vooral het beeldverhaal tot object van wetenschappelijk onderzoek heeft gemaakt. Zij verbindt het plotseling verschijnen van kinderprenten, waarvan de oudst bekende het jaartal 1673 draagt, met de hervorming van het repertoire van de Amsterdamse schouwburg in 1677. De macht over dit repertoire werd door het stadsbestuur in handen gegeven van het classicistisch literair genootschap Nil Volentibus Arduum, dat de opvoering van traditionele kluchten verbood. Het verschijnen van kinderprenten met de bekende kluchtige inhoud over de ruzies tussen man en vrouw (Jan de Wasser en zijn Griet, Urbanus en Isabel) ziet Vanhaelen als een weloverwogen antwoord op deze censuur van een zo geliefde vorm van vermaak. In haar visie zijn de prenten slechts in schijn kinderprenten maar in de eerste plaats gericht op volwassenen, die zo aan hun portie kluchtig vermaak konden komen.Ga naar eind31 Dit lijkt mij, ondanks alle scherpzinnigheid, een onjuiste interpretatie. Als de prenten een antwoord waren op het optreden van Nil Volentibus Arduum, was er sprake van duidelijke strijd bij het verschijnen ervan. Het is onwaarschijnlijk dat niets daarvan in eigentijdse bronnen te vinden zou zijn. Er is ook geen reden waarom de prenten dan vermomd zouden moeten zijn als kinderprenten. De prent die Vanhaelen als uitgangspunt neemt in haar betoog, Het leven van Jan en Griet, is overigens van later datum. Deze is uitgegeven door Joannes Kannewet, die prenten drukte tussen 1738 en 1780 en niet in de tweede helft van de zeventiende eeuw. De verklaring van het voorkomen van de kinderprent in dit artikel is betrekkelijk eenvoudig. In de explosieve groei van populair drukwerk en populaire grafiek omstreeks 1650 ontstaat de kinderprent met zijn kenmerkende uiterlijk. Bij de kinderprenten hebben wij te maken met in massa geproduceerde prenten uit het pre-industriële tijdperk. Zij verschijnen in deze periode omdat er een markt voor is. Dit nieuwe product is bijzonder succesvol gebleken, zoals uit de hoge oplagecijfers van kinderprenten in de volgende eeuwen blijkt.Ga naar eind32 De prenten werden in de zeventiende eeuw gedrukt door uitgevers, die ook andere prenten in hetzelfde formaat, de volksprenten, op de markt brachten. Dit maakt waarschijnlijk dat de introductie van de kinderprent weinig opzien baarde. Kennelijk was het vanzelfsprekend dat er in die periode kinderprenten werden gedrukt en is daarom commentaar van tijdgenoten, voor zover nu bekend, uitgebleven.
Alle afbeeldingen zijn afkomstig uit de collectie Boerma te Landsmeer. |
|