| |
| |
| |
Rode of Amerikaanse flamingo - Phoenicopterus ruber, uit: The Birds of America, Londen. 1827-1838. Collectie Teylers Museum
| |
| |
| |
Reinjan Mulder
John James Audubons The Birds of America
Hoe Teylers Museum aan het duurste boek ter wereld kwam
Eind vorig jaar bleek bij een veiling van Sotheby's in Londen dat het vijfdelige plaatwerk The Birds of America (1827-1838) van John James Audubon dat Teylers Museum bezit, nog altijd tot de duurste boeken aller tijden gerekend mag worden. Voor 7,32 miljoen pond (8,7 miljoen euro) werd daar een soortgelijk exemplaar aan de Londense kunsthandelaar en vogelkenner Michael Tollemache verkocht. Door de schommelingen in de wisselkoersen is onduidelijk of de veiling in Londen, zoals de kranten schreven, nu opnieuw alle records voor boeken heeft gebroken - een ander exemplaar van de Birds wisselde bij een eerdere veiling, in 2002 in New York, omgerekend voor meer euro's van eigenaar. Maar voor Amerikanen - en wie anders bekommeren zich steeds weer om de nieuwste veilingrecords - is het boek dankzij de val van de dollar de afgelopen acht jaar nog aardig in (dollar)waarde gestegen: met meer dan dertig procent.
The Birds of America, het legendarische vogelboek van John James Audubon waarvan nu wereldwijd nog maar 119 exemplaren bekend zijn, heeft, zacht gezegd, een zeer uitzonderlijke drukgeschiedenis. Bijna tweehonderd jaar geleden, in de jaren 1820 en 1830, werd het in Londen voorbereid en gedrukt bij de toen nog vrij obscure firma Havell en zoon, in Oxford Street. De oude Robert Havell was omstreeks 1800 uit Reading naar Londen gekomen en had vooral naam gemaakt als drukker van grote stadsgezichten. Maar dat was niet zijn enige bron van inkomsten. In de winkel naast zijn drukkerij verkocht hij om aan de kost te komen ook allerlei schildersmaterialen en biologische curiosa. Je kon potloden, pennen en papier bij hem krijgen, maar ook schelpen, opgezette dieren en dieren op sterk water. De Havells waren van alle markten thuis.
Dat gold nog meer voor de initiatiefnemer van de grootse onderneming die de uitgave van The Birds of America was, de Frans-Amerikaanse John James Audubon (1785-1851). Waren de Havells geen gewone drukkers, Audubon was al helemaal geen gewone uitgever. Nu eens was hij een ontdekkingsreiziger die gewapend met zijn jachtgeweer tot in de verste uithoeken van de nieuwe wereld doordrong, dan weer was hij een soort voordrachtskunstenaar die in huiden gehuld en met stinkend berenvet in zijn haar met woeste verhalen zijn Engelse publiek probeerde te imponeren. En dan was hij nog beeldend kunstenaar en een gewaardeerd wetenschapper. En, o ja, uitgever.
Eigenlijk alles aan de onderneming rond de Birds was daardoor anders dan anders. Neem alleen al het formaat. Dat is met zijn zogeheten dubbel-olifant-formaat aanzienlijk groter dan de meeste andere vogelboeken uit die tijd. Bijna een meter hoog. En het was ook behoorlijk dik. Omdat Audubon zich had voorgenomen om alle, maar dan ook alle vogels van Amerika in zijn boek op te nemen, uiteindelijk meer dan vierhonderd soorten, hadden zijn kopers vier forse banden nodig waarin steeds honderd vellen pasten, plus nog een wat dunner boek voor wat er niet meer in paste.
En dan waren alle vogels ook nog eens op ware grootte afgebeeld. Iets wat vóór Audubon niemand anders deed. Tot in hun formaat probeerde hij ‘de werkelijkheid’ van zijn vogels weer te geven. Dat zijn prenten, net als de vogels die erop stonden, daarmee enorm in afmeting zouden gaan variëren, nam hij
| |
| |
graag op de koop toe. De grote zeearend moest dan maar een heel ander formaat prent krijgen dan de kleine kolibri. Dat vergrootte alleen maar de mythe die zijn onderneming was. Er moesten, ook toen al, records na records worden gebroken.
Opkamer (Bibliotheek) in Teylers Museum. Foto: Teylers Museum
Wat karakteristiek was voor Audubon, het is al vaker gezegd, was dat hij zijn vogels een enorme levendigheid meegaf. Ze hebben onmiskenbaar karakter. Heel wat meer dan de opgezette vogels die je in veel andere boeken uit die tijd tegenkomt. Een vraag die in de filosofie soms opduikt, is: hebben dieren een ziel? Welnu, wie de prenten van Audubon ziet, gelooft onmiddellijk dat dit zo is. De nieuwsgierige ogen waarmee zijn vogels de wereld in kijken, de mimiek van hun vleugels. Wie ze ziet, kan soms de associatie met Donald Duck, van die andere grote Amerikaan, maar nauwelijks onderdrukken.
Maar Audubon heeft tegelijk ook veel aandacht voor de natuurlijke achtergrond en de omgeving van zijn geliefde vogels: de bomen waarin ze nestelen, de bloemen in het bos, de typische landschappen. Die zijn soms al bijna een schilderij op zichzelf.
En dan is er nog de kwaliteit van zijn prenten. Er zijn misschien mensen die onder de vogelschilders andere favorieten hebben, maar vaststaat dat Audubon door een speling van het lot de beste graveurs, drukkers en inkleurders van zijn tijd heeft kunnen inhuren, die jarenlang trouw aan zijn boek zouden blijven doorwerken, en die hij al die jaren zo veel mogelijk zelf bleef corrigeren en aansturen.
Zelf zou ik niet meteen durven zeggen dat niemand in de negentiende eeuw aan het kunstenaarschap van Audubon kon tippen, zijn voorstellingen hebben soms iets overrealistisch, in dat opzicht zijn ze erg Amerikaans, maar Audubon was wel de enige die in zijn tijd een dergelijke onderneming zo lang en op zo grote schaal volhield, en daarbij zo'n grote mate van perfectie bereikte. The Birds of America was oorspronkelijk opgezet als Audubons levenswerk, maar het heeft, zo weten we nu, zijn schepper ruimschoots overleefd. Nadat het boek eerst een kleine eeuw een
| |
| |
betrekkelijk bescheiden bestaan leidde, in collecties en bibliotheken, is het vooral in de twintigste eeuw fameuzer en fameuzer, en ook duurder en duurder geworden. Voor een losse prent van een van zijn grotere vogels wordt nu meer dan een ton betaald. Wereldwijd is er vrijwel geen boek dat zich in zijn reputatie en legendevorming met dat van Audubon kan meten.
John James Audubon geportretteerd door zijn zoon John Woodhouse Audubon (1812-1862), uit: Reinjan Mulder, Vogels van Formaat
Hoe heeft John James Audubon dat voor elkaar gekregen? Hoe ging hij te werk? Om te beginnen moest hij de vogels die in zijn boek zijn afgebeeld, natuurlijk te pakken zien te krijgen. Hij werkte naar de natuur. Dat pakken gebeurde bij hem vaak zo letterlijk mogelijk. Hij wilde ze in zijn hand kunnen houden, om hun tekening en hun anatomie te kunnen bestuderen. Daarvoor konden ze, hoe cru dat ook klinkt, maar het beste dood zijn. Hij zocht ze tijdens diverse expedities overal in hun natuurlijke biotoop op en schoot ze dan eigenhandig uit bomen en struiken, zodat hij ze met kleine stukjes ijzerdraad in een mooie houding kon neerzetten, om ze daarna heel precies na te tekenen en in te kleuren.
Van de schetsen die op deze manier ontstonden, maakte hij dan later fraai uitgewerkte aquarellen, die in Londen de basis vormden voor de boekillustraties. In Havells studio's werden de aquarellen onder Audubons toezicht in grote, koperen platen gegraveerd, waarmee ze in een beperkte oplage op grote handpersen prenten werden gedrukt. Vervolgens kon in het inkleuratelier het handmatig inkleuren beginnen. Boven de winkel van de Havells was daarvoor een flinke open ruimte ingericht, waar waarschijnlijk een stuk of vijftig inkleurders de afdrukken dag in dag uit met de hand van inkten en verf voorzagen.
Wie zich nu afvraagt hoe het boek van Audubon een van de mooiste boeken ter wereld kon worden, moet zich realiseren dat dit mede te danken is aan zijn topdrukkers en -winkeliers. Zij konden dingen die in het Amerika van die tijd ondenkbaar waren. Ook in Schotland, waar Audubon zijn geluk een paar jaar eerder had beproefd, konden ze niet de kwaliteit leveren die de Havells hem leverden - en zeker niet tegen hun prijzen. Het was nog net voor de tijd van de grootschalige mechanische kleurendruk en vader en zoon Havell waren met hun stadsgezichten zeer bedreven geraakt in de aquatinttechniek. Donkere stukken van de prenten konden ze al voor het drukken wat donkerder maken, en wat verder doorgewerkt, zodat de schaduwpartijen van de voorstelling of de leerachtige vogelpoten al bij het graveren werden voorbewerkt. Het resultaat werd daardoor scherper en ‘echter’ dan wanneer alleen de inkleurders dit zouden doen. Daarbij aarzelden de Havells, en soms
| |
| |
ook Audubon, niet om af en toe zelf het penseel ter hand te nemen en mee te kleuren, bijvoorbeeld wanneer het om bijzondere klanten ging.
Rode Lepelaar - Ajaja ajaja, uit: The Birds of America, Londen, 1827-1838. Collectie Teylers Museum
Dat verklaart meteen waarom het hele productieproces, bij een boek van 435 - vaak zeer grote - platen zo'n langdurig proces was. Elke prent moest lijntje voor lijntje op de koperplaat worden overgebracht, met aquatint werden de donkere partijen aangegeven, het werd gecorrigeerd, er werden proefdrukken gemaakt al voor het drukken begon, en dan zat men nog wekenlang alles afdruk voor afdruk kleurtje voor kleurtje in te kleuren. Toen in 1972 bij het Amsterdamse Theatrum Orbis Terrarum een mechanische facsimile-uitgave van The Birds of America verscheen (op basis van het Haarlemse exemplaar), was al vier jaar nodig geweest om het werk van de lithografen, de drukkers en de binders naar behoren te doen, dus voor een handgekleurde uitgave in de tijd voor de industrialisatie was daarvan een veelvoud nodig. Meer dan tien jaar lang is in Londen vrijwel non-stop met man en macht aan het vogelproject gewerkt.
Niet dat er in totaal zoveel boeken zijn gedrukt. Er zijn van de meeste prenten die in het boek zijn opgenomen, waarschijnlijk nooit meer dan 250 exemplaren gedrukt - net zoveel als van de facsimile van 1972. Het aantal complete boeken lag zelfs nog lager - men gaat vaak uit van ongeveer tweehonderd stuks. Er konden er wel meer worden gedrukt - van een kopergravure kunnen gemakkelijk duizend afdrukken worden gemaakt - maar er waren tot Audubons spijt nooit meer mensen die op het kostbare boek wilden intekenen. En de uitgever voelde er weinig voor dan maar op goed geluk honderd exemplaren extra te laten maken.
Misschien had Audubon zijn boek, achteraf gezien, voor zijn tijd ook wel te duur gemaakt. Voor hij eraan begon, was hem door een bevriende uitgever aangeraden om het wat kleiner en daarmee ook wat goedkoper te maken. Dan zou hij er waarschijnlijk rijk mee kunnen worden. Maar daar voelde hij niet voor. Audubon ging voor alles of niets. Uit de Haarlemse archieven weten we dat Teylers Museum voor alle delen samen uiteindelijk 2243 gulden heeft betaald. Om een indruk te geven van hoeveel geld dat in die dagen was: de directeur van het museum had toen een jaarsalaris van 1400 gulden en zijn totale budget
| |
| |
voor boeken was 2300 gulden. Met één complete Audubon zou dan ook meteen het jaarbudget op zijn. In 1828 was voor de - ook weinig bescheiden - Description de l'Egypte nog slechts 1578 gulden betaald.
Fluitzwaan - Cygnus Columbianus, uit: The Birds of America, Londen, 1827-1838. Collectie Teylers Museum
The Birds of America werd daarom in etappes bij de kopers afgeleverd, met alle logistieke problemen van dien. Maar dan konden ze het tenminste nog betalen en kreeg Audubon tussentijds toch genoeg inkomsten om door te kunnen gaan. Zo betaalde Teylers het boek in vier termijnen, met steeds ongeveer een jaar ertussen.
Maar een dergelijk abonnementensysteem had natuurlijk het nadeel dat gaande de onderneming steeds weer mensen dreigden af te haken. Je tekende in op de hele serie, maar wat als een intekenaar ineens geen geld meer had of stierf? Soms was een koper al jaren dood wanneer zijn erfgenamen plotseling met een onverwachte zending uit Londen werden geconfronteerd, plus de bijbehorende rekening. Er zijn in Amerika dan ook verschillende aankondigingen gevonden waarin Audubon enigszins heimelijk aanbood bepaalde prenten dan toch maar los te leveren. De liquiditeit kwam in gevaar.
Wanneer de prenten dan eenmaal in etappes naar de kopers gingen, mochten die wel zelf bepalen of ze ze ingebonden wilden hebben of liever losse vellen kregen. Soms lieten ze de bladen daarna zelf bij hun eigen binder inbinden of ze borgen ze op in speciale meubels. Voor het verzenden van de losse prenten had Audubon zelfs speciale kistjes laten maken, waarin hij ze over de hele wereld aan huis kon laten bezorgen.
Ook in Teylers Museum werd besloten de prenten los naar Haarlem te laten komen. Uit het stickertje dat nog altijd aan de binnenzijde van de band zit, blijkt dat ze daar later - betrekkelijk eenvoudig - door de firma Loebèr uit Leiden zijn ingebonden. Maar er zijn ook Amerikaanse eigenaren bekend die speciaal een prachtige kast voor de prenten hebben laten ontwerpen, met kunstige laden en uitklapstukken. Zo'n meubel zetten ze dan in een speciale Audubonkamer, waar op gezette tijden kunstlievende gasten werden ontvangen, op wie grote indruk kon worden gemaakt door ze een blik te gunnen op de verborgen topcollectie.
| |
| |
Visarend - Pandion habitus, uit: The Birds of America, Londen, 1827-1838. Collectie Teylers Museum
Aan Audubons eigen inspanningen lag het in ieder geval niet dat uiteindelijk maar zo weinig exemplaren van de Birds zijn verkocht. Als je zijn - later uitgegeven - dagboeken en brieven leest, zie je hoe hij zich tientallen jaren enorm heeft uitgesloofd om toch maar ergens kopers te vinden. Maar heel vaak tevergeefs.
Nadat de boeken eenmaal af waren, en verkocht, is hun aantal in de loop van de anderhalve eeuw daarna nog verder teruggelopen. Er zijn, zoals dat gaat, boeken zoekgeraakt, ze zijn door brand of oorlogsgeweld gesneuveld en er zijn boeken doelbewust uit elkaar gehaald. In een wereld waar geen monumentenlijst voor boeken bestaat, is de verleiding altijd groot om in dure plaatwerken stiekem de schaar te zetten, in de verwachting dat de afzonderlijke prenten meer opbrengen dan het boek als geheel. Een verwachting die overigens lang niet altijd terecht is. Zo deed de Nederlandse antiquaar Bas Hesselink van Forum ooit een bod op een complete Audubon die op de markt zou komen, om te moeten constateren dat hier hooghartig niet op werd ingegaan. Tandenknarsend moest hij daarna toezien hoe de eigenaar ervoor koos het boek uit elkaar te halen en de prenten stuk voor stuk te laten veilen. Waarbij - en dat maakte het des te erger - de prenten uiteindelijk niet meer opbrachten dan zijn oorspronkelijke bod.
Daaruit blijkt in ieder geval hoe zeldzaam een complete Audubon inmiddels is geworden. Jarenlang werden de prijzen ervan opgedreven door particuliere kopers die zich geen boek konden permitteren maar wel graag een mooie prent aan de muur wilden hebben. Maar inmiddels is de zeldzaamheid en de bekendheid ervan zo groot geworden, dat het hele boek nu meer waard is dan de som der - vaak ook zeer kostbare - delen.
Over het aantal Audubons dat nog bestaat, doen eigenlijk alleen maar schattingen de ronde. Het laatste harde getal stamt van veertig jaar geleden, toen ondernam de Amerikaan Waldemar Friesz een intensieve speurtocht om alle op dat moment nog aanwezige, complete exemplaren van The Birds of America in kaart te brengen. In zijn in 1973 verschenen boek The Double Elephant Folio komt Friesz zo tot 134 stuks, die zich voor het grootste deel in Amerika en Engeland bevonden. Van die 134 waren slechts twee exemplaren in Frankrijk, het eerste vaderland van Audubon - een van de eerste kopers was de toenmalige Franse koning geweest. Een exemplaar bevond zich in Portugal en een in Italië. En hoewel door Audubon aanvankelijk zelfs geen enkel exemplaar in Duitsland was verkocht, bleek daar in 1973 uiteindelijk toch ook nog een exemplaar terechtgekomen, in Meiningen, in de toenmalige ddr. Er waren drie exemplaren in het toen nog communistische Rusland, onder meer in een speciaal aan Darwin gewijd museum. En dan was er natuurlijk nog dat ene Nederlandse exemplaar, in Teylers Museum.
Nu, 38 jaar later, wordt er vaak van uitgegaan dat er in totaal nog zo'n 119 exemplaren van The Birds of America bestaan. Maar een lijst van de vindplaatsen
| |
| |
daarvan ken ik niet. In ieder geval blijkt uit dat cijfer wel hoe snel zo'n aantal kan teruglopen. Maar hoe komt het dan dat, terwijl veel grote landen geen enkel exemplaar hebben, juist Nederland, en uitgerekend het kleine Teylers Museum, er wel een heeft?
Daarvoor moeten we zijn bij de man die indertijd de eerste directeur van Teylers Museum was, Martinus van Marum (1750-1837), en bij de verkoopstrategie van John James Audubon. Hoe kenden deze beide heren elkaar? In de aanloop naar de tentoonstelling rond de Nederlandse Audubon, in 2007, ben ik daarnaar in de archieven en in de literatuur op zoek gegaan en heb toen, eerlijk gezegd, maar weinig concreets gevonden over de manier waarop hun contact precies moet zijn verlopen. In geen van de biografieën die over Audubon zijn verschenen, en dat zijn er inmiddels een stuk of tien, komt Haarlem of de naam van Van Marum voor. En in de publicaties die, aan de andere kant, over Teylers Museum en Van Marum bestaan, neemt Audubon eigenlijk maar een marginale positie in. In de zorgvuldig gecatalogiseerde briefwisseling van Van Marum die in de bibliotheek van Teylers Museum staat, ontbreekt hij volledig. Wat misschien ook niet zo gek is als je bedenkt dat Van Marum al 84 was toen hij de boeken van Audubon aanschafte. Maar ook in de zes delen met teksten van Van Marum die zich in de bibliotheek bevinden, komt de naam Audubon in totaal maar één keer voor - en dan nog heel summier.
Hoe is The Birds of America dan in Teylers Museum beland? Ook dat is min of meer te vinden in de studie van Waldemar Friesz. Zo weet hij in ieder geval te melden dat de aankoop tot stand is gekomen door de bemiddeling van Audubons zoon Victor, net 25 jaar oud, die door zijn vader op een gegeven moment op tournee over het Europese continent is gestuurd. Audubon had weer eens met zorg geconstateerd dat er nog geen tweehonderd intekenaren waren, en hij vreesde terecht dat hij op deze manier misschien helemaal niets aan zijn onderneming zou overhouden.
Audubons zoon Victor, zo blijkt uit Friesz' studie, kon daar maar weinig aan veranderen. Uit de overzichten van de intekenaren die Audubon opstelde, weten we dat Victor na Haarlem op zijn lange reis door Europa alleen nog in Toscane een klein succesje had, waar hij een halfjaar later met veel pijn en moeite nog een tweede exemplaar wist te verkopen. De hele reis moet voor hem een debacle zijn geweest.
Bruine Pelikaan - Pelicanus occidentalis, uit: The Birds of America, Londen, 1827-1838. Collectie Teylers Museum
Maar waarom durfde dan juist Teylers Museum, in de persoon van Martinus van Marum, wat op dat moment bijna geen enkele andere collectioneur op het Europese vasteland aandurfde? De enige verklaring die ik hiervoor kan bedenken, is dat dit door de persoon van de koper en de persoon van de verkoper is veroorzaakt. Mijn vermoeden, en meer dan een vermoeden is het niet, is dat tussen Audubon en Van Marum een vorm van verwantschap moet hebben bestaan - hoewel ze elkaar voor zover ik heb kunnen
| |
| |
vinden nooit in het echt hebben ontmoet. Wie hun biografieën leest, wordt getroffen door de parallellen tussen hun levens.
Maar laat ik beginnen met de verschillen tussen de beide heren, want die waren er ook. Ze waren bijvoorbeeld al niet van dezelfde generatie. Van Marum werd in 1750 geboren en Audubon pas in 1785, 35 jaar later. Voor Van Marum was de verlichting daardoor iets wat hij bewust heeft meegemaakt, en waarin hij ook een rol speelde, terwijl Audubon toen nog in Frankrijk op de schommel zat. Audubon zal veel sterker zijn beïnvloed door de romantiek. Toen hij in 1826 uit zijn tweede vaderland Amerika in het oude Engeland aankwam, was daar net Sir Walter Scott in de mode, de man van Ivanhoe (1820), en Audubon adoreerde hem. Net als James Fenimore Cooper en zijn The Last of the Mohicans (1826), het fameuze boek over de Amerikaanse indianen. Audubon heeft zich, zo stellen zijn biografen, daarna in diezelfde romantische traditie proberen te ontwikkelen.
Een tweede verschil is dat Audubon altijd voor zichzelf heeft gewerkt. Hij was een ondernemer, zeg maar een kapitalist, een echte Amerikaan. Van Marum is daarentegen altijd in loondienst werkzaam geweest. Van Marum, die tot op hoge leeftijd kinderloos bleef, hoefde zich daarom nooit echt om zijn inkomen te bekommeren. Hij hoefde alleen maar voor het financieren van zijn aankopen te vechten, terwijl Audubon altijd elk dubbeltje moest omdraaien. In zijn brieven zie je hoe de laatste zich constant tegenover zijn vrouw Lucy en haar kinderen probeert te verantwoorden als er weer eens geen brood op de plank is. Met zijn project The Birds of America hoopte hij niet alleen beroemd te worden, maar ook eindelijk uit de geldzorgen te zijn. Met honderd abonnees zou hij het graveren van de koperplaten kunnen betalen en 212 pond per jaar verdienen, schrijft hij aan zijn vrouw, maar met tweehonderd abonnees zou hij ‘genoeg [overhouden] om [...] in dit land in een stijl en een weelde te leven, waarvan jij hopelijk zult genieten’.
Trompet Kraanvogel - Grus Americana, op het punt een jonge alligator op te peuzelen. Uit: The Birds of America, Londen, 1827-1838. Collectie Teylers Museum
‘Ik richt me met mijn prenten niet op de natuurliefhebber’, schrijft Audubon ergens anders, maar ‘op het rijkere deel van de maatschappij, de eersten kunnen alleen goed of slecht van mij spreken, maar de
| |
| |
laatsten vullen mijn zakken.’ En dat deden ze uiteindelijk ook. Maar voor het zover was, ontwikkelde Audubon eerst nog een aantal lucratieve bijverdiensten. Zo gaf hij dansles en Franse conversatie. En nog in de tijd dat hij in Engeland zat om toezicht te houden op de productie van de reeks, schilderde hij grote, en niet altijd even mooie, olieverfdoeken van spectaculaire taferelen, waarmee hij, merkte hij, wel gemakkelijk geld kon verdienen, de potboilers.
Maar tegenover deze verschillen tussen Audubon en Van Marum springen de parallellen in het oog. Om te beginnen zijn ze allebei tot op grote hoogte self made men. Geen van beiden komt uit een voorname of wetenschappelijke familie, maar hun ambitie om in de wetenschap mee te tellen is enorm. Audubons vader was zeekapitein en plantage-eigenaar en Van Marums vader bezat een plateelbakkerij in Delft, maar hun kinderen wilden duidelijk een andere richting uit. Belangrijk is dan ook hun beider hang naar grote vernieuwingen. Zowel Audubon als Van Marum vocht tegen het klimaat van zijn tijd. Ze hadden niet al te veel op met het geloof en waren naarstig op zoek naar nieuwe grenzen van de kennis. Daarbij voelden ze zich beiden, en dat is waarschijnlijk bepalend geweest, aanvankelijk nogal miskend. Van Van Marum is bekend dat hij op jonge leeftijd graag hoogleraar had willen worden en dat hij, toen dat niet meteen lukte, zich vrij arrogant van de academische wereld heeft afgekeerd. En ook Audubon had, in het Amerika van zijn jonge jaren, vergeefse pogingen gedaan wetenschappelijke erkenning te krijgen. Hij werd er - met zijn onaangepaste voorkomen - alleen maar om uitgelachen.
Als reactie op die miskenning hebben zij zich daarop hooghartig tot doel gesteld op hun eigen terrein dan maar ondubbelzinnig de grootste te worden. Ja, dat is misschien wel hun belangrijkste verwantschap: zowel Audubon als Van Marum had iets uitgesproken megalomaans. Zo besloot Van Marum in 1784, op zijn 34e, in het midden van zijn leven, ‘in de bloei [z]ijner dagen’ zoals hij schrijft, de allergrootste
| |
| |
elektriseermachine ter wereld te laten bouwen. Het was de tijd dat de kennis van de elektriciteit zich snel vermeerderde, maar in plaats van rustig aan te doen, wilde Van Marum in een keer in de voorhoede staan.
Nota voor het eerste deel van The Birds of America. Archief Teylers Stichting
Diezelfde neiging had 35 jaar later John James Audubon, dan ook 34 jaar oud. Maar terwijl in de natuurkunde de ontdekking van de elektriciteit de grote vernieuwing was, was dat in de biologie de systematiek van het planten- en dierenrijk. Overal werd uitgezocht welke soorten er bestonden en waarin deze zich van elkaar onderscheidden. Het was de tijd van Darwin. Daarin wilde Audubon graag het voortouw nemen. Audubon tekende daarom niet alleen zelf alle vogels voor zijn grote vogelboek, hij gaf er in een aantal begeleidende boeken, de Ornithological Biography, ook zo wetenschappelijk mogelijk beschrijvingen van. Hij mat daartoe de dode beesten op, toonde in tekeningetjes hun skeletten of ingewanden, en ging uitvoerig in op hun broed- en trekgedrag. Wat Audubon wilde maken, was ‘het definitieve boek’, het boek der boeken over de vogels van zijn land. Een boek zoals het nog nooit was gemaakt en zoals het misschien ook wel nooit meer gemaakt zou worden. Groter en vollediger dan alles wat tot dan toe bestond. Waar zou zo'n boek beter op zijn plaats zijn dan bij de man die de grootste elektriseermachine ter wereld had laten maken?
Over de manier waarop in Haarlem uiteindelijk de koop werd gesloten, weten we gelukkig iets meer met zekerheid. In archivalia uit Teylers Museum lezen we dat Van Marum op 25 augustus 1833 bij Audubons zoon Victor (‘V.G. Audubon’) het eerste deel van The Birds of America kocht, voor 480 gulden (‘la valeur de 40 guinnees en argent d'Hollande’, schrijft Victor in het Frans), en dat hij toen meteen ook op de hele reeks intekende.
Ook wie deze Victor was weten we vrij goed, dankzij de uitvoerige brieven en dagboeken die van Audubon bewaard zijn. Zo werd hij geboren op 12 juni 1809, als oudste zoon van Audubon en zijn vrouw Lucy. En al toen hij een kind was, dacht Audubon erover, zoals zoveel ondernemende vaders, hem later in zijn voetsporen te laten treden. Hij gaf hem al jong schilderles en voerde hem zo ongemerkt de wereld van het drukken en uitgeven in. Audubon wist dat hij een onderneming startte die pas na vele jaren winst zou kunnen maken maar, zo schreef hij naar huis, zijn zoons Victor en John Woodhouse Audubon zouden daar later de vruchten van plukken. Audubon was een langetermijndenker, wat misschien wel kenmerkend is voor mensen met kinderen.
Het is dan ook geen toeval dat Audubon Victor voor de missie van 1833 naar het Europese continent vroeg. Hij verzekert zijn vrouw Lucy later nog eens in een brief dat deze zoon vast nog wel een belangrijke eigen inbreng in zijn zaak zal krijgen. En als zij
| |
| |
dan klaagt dat haar zoon toch zeker niet zoiets ordinairs als een handelsreiziger is, antwoordt Audubon haar geruststellend dat Victor in Europa niet zomaar inschrijvingen aan het verzamelen is, nee, hij heeft de supervisie over zijn onderneming gekregen, zodat hij meteen de gelegenheid heeft om zich daarna in Engeland te ‘settelen’.
In het archief van de Teylers Stichting bevindt zich op een klein velletje papier het bewijs van waar dit allemaal op uitgelopen is: de aankoopnota van het boek. Maar daarna heeft Audubon zich vanuit Engeland ook nog een paar keer zelf tot Martinus van Marum gericht. In het archief bevinden zich drie brieven van hem, waarvan er één vier jaar geleden op de Audubontentoonstelling in Haarlem lag. Toen ik deze brieven destijds in het archief ontdekte, bezorgden ze mij een kleine sensatie. Daar had ik opeens de handtekening van de grote Audubon voor me, in een blauwkartonnen map die ik aan het doorspitten was! Maar toen ik ze daarna las, vielen ze me, eerlijk gezegd, wat tegen. In zijn lange leven, zo wist ik uit de boeken, heeft Audubon vele honderden prachtige brieven geschreven - er zijn later hele boeken mee gevuld, vol bloemrijke en zeer emotionele teksten. Wat zou zo'n groot brievenschrijver niet aan de grote Van Marum kunnen vertellen? Helaas, deed hij dat niet. De brieven die ik vond zijn zakenbrieven. Formeel tot de laatste zin. In 1836, Van Marum is dan 86 jaar, schrijft Audubon bijvoorbeeld in zijn beste Engels een brief naar Haarlem waarin hij alleen maar vraagt waar het geld blijft voor het derde deel, dat inmiddels in Haarlem moet zijn aangekomen. Daarna schrijft Audubon nog een brief, waarin hij alleen maar droogjes meldt dat het geld inmiddels binnen is.
Tot slot is er een brief uit 1838, in het Frans, waarin Audubon zegt dat er weer een deel van The Birds onderweg naar Nederland is. Eindelijk een leuk detail: ‘Met de stoomboot’. Maar dat is op het moment dat hij al weet dat Van Marum een jaar tevoren is overleden. Des te pijnlijker is het, dat hij dan zelfs in zijn laatste brief met geen woord ingaat op de man die niet alleen een begrip was geworden in heel Europa, maar die ook altijd trouw al zijn prenten had afgenomen en betaald. Het minste wat hij toch had kunnen doen, was een klein, plichtmatig rouwbeklag schrijven over de grondlegger van Teylers Museum. Toen ik ditdestijds aan mijn vrouw vertelde, veronderstelde zij dat dit gedrag misschien wel typerend is voor veel grote denkers. Ze hebben een open oog voor iedereen die onder hen staat - kijk hoe Audubon zich steeds weer bezorgd tot zijn vrouw en zijn beide zoons wendt -, maar tegenover hun gelijken kunnen ze geen houding vinden. Hun ego, hun eigendunk zit hen in de weg.
Ik geef u deze verklaring graag voor wat ze waard is, maar weet wel dat beide mannen, de bedenker van de reuze elektriseermachine én de bedenker van de dubbele-olifanteditie van de Amerikaanse vogels, in hun tijd giganten zijn geweest, aan wie wij nog steeds een onovertroffen, prachtig boek in het Haarlemse Teylers Museum te danken hebben.
| |
Literatuur
John James Audubon, The Birds of America, Londen 1827-1838. |
John James Audubon, Ornithological Biography, Edinburgh 1831-1839. |
Maria R. Audubon, Audubon and His Journals, New York 1960. |
Hans Cottyn, ‘Audubons “Birds of America” geveild voor 8,7 miljoen euro’, in: De Papieren Man, 7 december 2010. |
Waldemar Friesz, The Double Elephant Folio. The story of Audubon's Birds of America, Chicago 1973. |
Duff Hart Davis, Audubon's Elephant, Londen 2003. |
Christopher Irmscher (ed.), John James Audubon. Writings and Drawings, New York 1999. |
Alton A. Lindsey, The Bicentennial of John James Audubon, Bloomington 1985. |
Bas Hesselink, ‘The Birds of America van John James Audubon. Het grootste en kostbaarste boek ter wereld’, in: Kunst en antiek journaal, nov. 2007. |
Reinjan Mulder, Vogels van Formaat - Audubon in Nederland, Amsterdam 2007. |
Richard Rhodes (ed.), John James Audubon. The making of an American, New York 2006. |
A. Wiegman en L.C. Palm (red.) Een elektriserend geleerde. Martinus van Marum 1750-1837, Haarlem 1987. |
Met dank aan Fred Pelt, Marijn van Hoorn en Froukje Budding van Teylers Museum en Jip Binsbergen van de Artis Bibliotheek. Dit artikel is vooral gebaseerd op onderzoek dat ik in 2007 ten behoeve van de tentoonstelling Vogels van Formaat deed in de Artis Bibliotheek en de bibliotheek en het archief van Teylers Museum. Gedeelten van de tekst werden eerder uitgesproken in een lezing voor Vrienden van Teylers Museum.
|
|