heeft Adams daarmee een primeur bij de Nederlandse boekveilingen. Deze afdeling liep zeer goed. Van de 62 lots werden er slechts twaalf niet verkocht en 23 werden boven de bovenste richtprijs afgeslagen. Maar liefst achttien lots werden aan dezelfde schriftelijke bieder toegeslagen, die soms flink doorbood. Het duurste lot was no. 8 Grondige beschryvinge van de edele ende ridderlijcke scherm- ofte wapen-konste van Johannes Bruchius uit 1671 dat €5500 (€2000-3000) opbracht. Dit is de eerste editie van de enige in het Nederlands verschenen schermhandleiding. De totale opbrengst van deze rubriek was ruim €66.000. Zes lots werden toegeslagen aan een internetbieder. Het verloop van de veiling was echter zeer traag, wat voor een deel te wijten was aan de internetbiedingen maar grotendeels kwam door het aarzelende gedrag van de veilingmeester bij het afslaan. Als het op dit tempo was doorgegaan, was de eerste sessie niet afgelopen voor de tweede zou beginnen, maar het kwam anders.
Stedenboek Blaeu De Wit, de ‘uitgeversbanden’
De rest van de ochtendsessie, de lots 63-444, werd gekenmerkt door het verschijnsel ‘niet verkocht’. Van deze 382 lots gingen er 251 retour, dat is ruim 65 procent. Het meest dramatisch was de afdeling kaarten, waar van de tachtig lots er 58 retour gingen (72%). Toch was niet alles kommer en kwel, want drie lots gingen ver boven de richtprijs. Het eerste was lot 83, Het groote tafereel der dwaasheid uit ca. 1740, dat voor €11.000 (€2000-3000) aan een bieder in de zaal werd toegeslagen. Voornamelijk vanwege de in dit exemplaar aanwezige zeldzame kaart van de Zuidzee. Spectaculair was het biedgevecht om het ‘Stedenboek’ van Blaeu/De Wit, lot 117. Dit werd ingezet op €90.000. Tot €120.000 boden er drie mensen, maar daarna werd het biedgevecht voortgezet tussen twee mensen in de zaal, tot het uiteindelijk op €275.000 werd beslist. De procentueel grootste stijger was lot 307 (richtprijs €80-100), vijf zeer fraaie Russische kinderboeken geïllustreerd door Wladimir Lebedev en in zijn stijl, dat meer dan tien keer over de kop ging en werd toegeslagen voor €1100 aan een bieder via internet.
In de opbrengstlijst zag ik achteraf dat er in de middagsessie nog minder was verkocht dan in de ochtendsessie: slechts 89 van de 354 lots, dus 76 procent werd niet verkocht. Ook het manuscript van Ik Jan Cremer (€200.000-250.000) was niet gekocht door de enige potentiële koper, het Letterkundig Museum. Hierover verscheen kort na de veiling een in mijn ogen voor het veilinghuis gênant artikeltje in het nrc, en het manuscript werd later alsnog, ongetwijfeld voor een veel lager bedrag, gekocht door het Letterkundig Museum.
Het resultaat van deze veiling is tweeslachtig. Als je kijkt naar het aantal onverkochte nummers, 528 van de 799 lots (66%) en het niet verkopen van een van de goed gepromote topstukken, kun je rustig zeggen dat de veiling een flop was. Anderzijds was de verkoop van de schermboeken zeer succesvol en werd er een recordprijs gehaald voor het ‘Stedenboek’ van Blaeu/De Wit, wat in ieder geval in financieel opzicht veel voor de veilinghouders heeft goedgemaakt. Ook is het mogelijk dat er na de veiling nog stukken verkocht zijn.
Het was een mooi gepresenteerde collectie van doorgaans mooie objecten, maar desondanks is er zeer weinig verkocht. Het kan zijn dat door het nogal exclusieve karakter en het nog prille bestaan van het veilinghuis een aantal potentiële kopers niet was bereikt. Anderzijds weten handelaren en verzamelaars in deze tijd van internet maar al te goed waar men een goede slag kan slaan. Volgens mij ligt de hoofd-