De Boekenwereld. Jaargang 27
(2010-2011)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Louis Saalmink en Jeannette Kok
| |
DrukkenEr zijn talrijke uitgaven van Van Alphen verschenen en dientengevolge zijn er op de tweedehands- en antiquarische markt altijd wel exemplaren te koop die meer of minder mooi uitgevoerd, zeldzaam of gezocht zijn. De kb heeft in 1943 het archief van de firma Van Terveen verworven en heeft steeds geprobeerd haar Van Alphen-collectie uit te breiden.Ga naar eind2 Recent zijn onder meer nog exemplaren afkomstig van het Nederlands Openlucht Museum aan het bezit toegevoegd. De onderhavige aankoop (in octavo) heeft de titel van de gezamenlijke uitgave (in duodecimo) van 1787: Kleine gedigten voor kinderen, maar het jaartal 1783 en het vignet op de titelpagina dat ook bij de Proeve, het Vervolg en het Tweede vervolg voorkomt. De oorspronkelijke edities van de Proeve beginnen met een titelblad en een ‘Voorberigt’ (‘Zie daar eenige kleine gedigten...’), gesigneerd A2 en het blad met het eerste gedicht ‘Aan twee lieve kleine jongens’ is gesigneerd A3. Bij de aanwinst zijn de oude titelpagina (Proeve) en het ‘Voorberigt’ weggelaten en het eerste | |
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
gedicht heeft de signatuur A3.
Het is avond, een kaars brandt en de gordijnen zijn bijna gesloten. Het kind lijkt eigenlijk al wat te groot voor de wieg waar ze naar wijst. Ze heeft een stuk brood in haar hand, een houten pop en een kleine bal liggen op de grond. Bijzonder is het abc-bordje dat om het middel van het meisje is geknoopt. Deze bordjes waarmee kinderen de letters leerden, zijn heel zeldzaam geworden en ook afbeeldingen van het gebruik ervan zijn moeilijk te vinden. Op de achtergrond een vrouw, vermoedelijk een kindermeisje
Links: De man in roze kamerjas is hoogstwaarschijnlijk weduwnaar Van Alphen zelf, vader van drie jonge zoons. Hij geeft een van de kinderen een boek: zijn ‘bundel gedigtjes’. De ander reikt naar hem voor dat kusje. De grotere jongen draagt net als zijn vader al een pruik, het jongere kind heeft zijn natuurlijke haarkleur nog. Een inktpot met ganzenveer en een lier laten zien dat het hier een schrijver en kunstenaar betreft. Het landschap dat zichtbaar is onder het zware bruine gordijn krijgt diepte door de zachte, vervagende kleuren Door de kleur wordt extra zichtbaar hoe lieflijk dit tafereel is. De baby zit op de schoot van de baker, en het grotere zusje, met een kleurig lint om haar mutsje, leunt tegen haar aan. De baker kijkt vertederd op beide kinderen neer. Zelfs het schilderij in de achtergrond heeft kleur gekregen
Het Vervolg heeft in de oorspronkelijke drukken ook een eigen titelpagina en een eigen ‘Voorberigt’ (‘Ik ben veel te gevoelig over het gunstig onthaal...’), gesigneerd *2. In ons exemplaar gaat dit ‘Voorberigt’ vooraf aan de tekst van de gedichten en volgt dus onmiddellijk na de titelpagina: Kleine gedigten voor kinderen met het jaartal 1783. De eigen titelpagina van het Tweede vervolg is in de aanwinst ook weggelaten. Het is verleidelijk te denken dat ons boekje een opnieuw gezette titelpagina heeft gekregen, maar bij nadere inspectie blijkt het te gaan om de titelpagina van het Vervolg der kleine gedigten voor kinderen (in kapitaal) uit 1783 waarvan de woorden Vervolg der zijn weggeknipt, waarna de oorspronkelijke pagina op een blanco blad van het juiste formaat is geplakt.Ga naar eind3 Voor het blad met het ‘Voorberigt’ van het Vervolg is echter gebruikgemaakt van de editie-1780 van het Vervolg (daarnaast zijn er van het Vervolg nog edities | |
[pagina 16]
| |
uit 1778 en 1785; geen van deze drukken bevat een drukvermelding). Ook voor de tekst van de gedichten uit het Vervolg is afwisselend gebruikgemaakt van bladen uit de edities 1780 en 1783. De Proeve is veelvuldig herdrukt, maar de tiende (1780) en de elfde druk (1781) zijn van hetzelfde zetsel vervaardigd en vormen in feite één druk, en dat geldt ook voor de twaalfde (1783) en de dertiende druk (1784), en evenzeer voor de veertiende (1785) en de vijftiende druk (1786). Voor de teksten in ons exemplaar uit de Proeve is afwisselend ge bruikgemaakt van bladen uit de tiende/elfde druk (1780/1781) en van bladen uit de twaalfde/dertiende druk (1783/1784). Van het Tweede vervolg bestaan twee drukken, maar voor de samenstelling van ons boekje is alleen de editie uit 1782 benut. Drie jongens en een meisje luisteren naar sprookjes die Saartje, ‘onze oude goede baker’ vertelt. Ze drinken chocolade, de ketel en de kopjes staan op de blauwgeverfde tafel. De kinderen zijn heel vertrouwd met Saartje, wat te zien is aan het meisje dat tegen haar aanleunt, en de jongen die zijn hand op haar knie legt. Twee van de jongens hebben driekantige steekhoeden (‘steekjes’) op hun hoofd, volgens de mode eind 18e eeuw. In de 19e eeuw werden die op nieuwe gravures vervangen door de dan moderne hoedjes
Deze afbeelding hoort bij het nu bekendste gedicht van Van Alphen. ‘Jantje zag eens pruimen hangen, o! als eieren zo groot’ is in ons nationale geheugen vastgezet. Hier zien we de pruimen hangen: bruin in plaats van het paars dat men zou verwachten. Ze vallen in kleur tussen de bladeren meer op dan op ongekleurde gravures. De vader met bruine steekhoed en blauwgroene jas schudt aan de boom, zodat de tevreden kijkende Jantje de pruimen in zijn hoed kan opvangen. Ook het beeld van Neptunis aan de waterkant valt door de kleur ineens veel meer op
| |
ProvenanceHet verworven exemplaar bevat een handgeschreven eigenaarsnaam: ‘M. Jorissen’. De vroegste die hier in aanmerking komt, is de van oorsprong Duitse predi- | |
[pagina 17]
| |
kant Matthias Jorissen (i) (1739-1823), die in Kapel- en Kerk-Avezaath en in Hasselt heeft gestaan en vanaf 1782 in Den Haag.Ga naar eind4
Wat legt Van Alphen de jongen in de mond over het verschil in welvaart tussen hem en de bedelaar? ‘Gods wijsheid gaf alleen / Mij wat meer geld dan hem.’ De kale bomen verwijzen naar herfst of winter. De bedelaar draagt kleren met rafels en zijn tenen steken uit zijn laarzen of kousen. Voor hem staat een mand waaruit een kolom rook opstijgt. Kan hij zich daaraan warmen? De jongen die hem een aalmoes geeft, is heel wat beter gekleed en geschoeid. De kleur maakt de stad op de achtergrond met de gevels en hoge ramen levendig en aantrekkelijk
Een kind met de slaapmuts al op, veilig aan de hand van de moeder, kijkt vanuit de deuropening naar een langslopende man. Het gele en rode licht van de lantaarn aan de gevel belicht het drietal. De man is bewapend met stok en zwaard en heeft een klepper in zijn rechterhand. In de verte zien we de donker geworden stad. Het kind kan veilig gaan slapen, de klepper houdt de wacht
Maar aangezien de handtekening op een geelgekleurd schutblad staat dat niet tijdens zijn leven kan zijn gefabriceerd, kan het zijn signatuur niet zijn. Omdat het boekje later echter in het bezit van zijn nazaten is geweest, zoals we nog zullen zien, is het wel mogelijk dat hij toch de eerste eigenaar is geweest.Ga naar eind5 Niet alleen heeft hij acht kinderen verwekt, die Van Alphens kindergedichten waarschijnlijk hebben gelezen en bezeten, hij kende Van Alphen ook en zo goed als zeker ook diens kinderpoëzie. Zowel Van Alphen als Jorissen behoorde tot de kring van bewonderaars van de Zwitserse predikant en fysiognomist Johann Kaspar Lavater en Jorissen heeft op grond van een (anoniem) silhouet een portretanalyse van Van Alphen gemaakt.Ga naar eind6 In 1803 publiceerde hij bij Vosmaer und Söhnen in Den Haag zijn Erinnerungen an Hieronymus van Alphen, die immers in datzelfde jaar aldaar is overleden en in 1793 | |
[pagina 18]
| |
als thesaurier-generaal in Den Haag was benoemd. Jorissen behoorde in Van Alphens Haagse tijd tot diens kring van vrome geestverwanten en heeft Van Alphen in diens laatste maanden vrijwel dagelijks bezocht. Over de kindergedichten schreef Jorissen: ‘Seht, wie hüpfen die Kinder, beij seinem Liedchen vor Freude?’ (vs. 155). Beiden hadden overigens dezelfde opvatting over de omgang van kinderen met de dood. Van Alphen schreef in ‘Het lijk’: Mijn lieve kinders, schrikt tog niet,
Wanneer gij dode menschen ziet;
Zoudt gij voorlijken beven?
En Jorissen riep op zijn sterfbed zijn zesjarige kleindochter bij zich en sprak:Ga naar eind7 Wanneer gij nu ouder wordt en men u zegt, dat
het sterven verschrikkelijk is, en gij bang voor
het sterven wezen moet, dan moet gij zeggen:
dat is niet waar, want mijn grootvader was zoo
vrolijk, toen hij stierf.
In de aanwinst zijn ook de plaatjes opgenomen die afzonderlijk werden geleverd door de Amsterdamse uitgever Johannes Allart. Het zijn dezelfde plaatjes (met cursief onderschrift) die ook voorkomen in de gewone drukken van de Proeve, het Vervolg en het Tweede vervolg (bij de plaatjes in de editie(s) van 1787 zijn de onderschriften in romein). Er zijn maar een paar exemplaren bekend met handgekleurde plaatjesGa naar eind8 en het bijzondere van dit boekje met de drie deeltjes is dat bijna alle plaatjes fraai met de hand zijn ingekleurd. En heel uitzonderlijk is dat we dankzij een inscriptie op de keerzijde van het blad waarop de titelpagina is geplakt, en in een andere hand dan de bovengenoemde eigenaarsnaam, ook weten wie die plaatjes heeft gekleurd: ‘De prentjes in dit boekje gekleurd door myne lieve tante Carp-Douwes. J.-’ Tante Carp-Douwes is Catharina Margaretha Douwes, geboren in 1784 en overleden in 1840, wier ouders Jacob Douwes Corneliszn. en Wilhelmina Elisabeth van Markel waren en die in 1803 is getrouwd met Reinhard Carp (1776-1811).Ga naar eind9 De inscriptie is ondertekend door neef (of eventueel nicht) ‘J.’ Van wie was Catharina Margaretha Carp-Douwes een tante? De bovengenoemde Matthias Jorissen (i) had een zoon, ook predikant, Matthias Jorissen (ii) (1779-1859), die in tweede huwelijk in 1823 is getrouwd met Catharina Adriana Douwes (1789-1858).Ga naar eind10 Zij had ondanks de gelijkluidende eerste voornaamGa naar eind11 dezelfde ouders als Catharina Margaretha Douwes - beide Catharina's waren dus zusters. Matthias Jorissen (ii) had alleen twee zonen, Matthias (iii) Adriaan Willem (1824-1842), die nog geen 18 jaar is geworden, en Willem Jacob (1830-1884), ook weer predikant. De zuster van hun moeder was hun tante Catharina Margaretha Carp-Douwes. Mevrouw Carp-Douwes zal de plaatjes hebben ingekleurd tussen 1823, het trouwjaar van haar zuster, en 1840, het jaar van haar eigen overlijden. Mevrouw Carp, die al vroeg weduwe is geworden en zelf geen kinderen had, is niet bekend als professioneel kunstenares, maar het volgen van tekenlessen behoorde tot de opvoeding van vrouwen uit de gegoede stand. Zo schreef Willem Bilderdijk ‘Gy vraagt een’ teekenmeester en een meester in 't Engelsch' in 1801 in antwoord op een niet bewaard gebleven brief van zijn dochter Louise.Ga naar eind12 De inscripties op het schutblad en op de keerzijde van de titelpagina zijn van verschillende handen. De gang van zaken kan zijn geweest dat Matthias (iii) Adriaan Willem Jorissen zijn naam (‘M. Jorissen’) op het schutblad heeft geschreven en dat na diens dood in 1842 het boekje eigendom is geworden van zijn broer Willem Jacob Jorissen.Ga naar eind13 De initiaal ‘J.’ in de inscriptie over ‘myne lieve tante Carp-Douwes’ is dan die van Willem Jacob (geboren in 1830), die in een volwassen handschrift, dus ná de dood van zijn tante in 1840, de inscriptie te harer herinnering moet hebben aangebracht. Daarnaast is nog bij het plaatje van ‘Het geduld’ (p. 55) geschreven, ook weer in een andere hand, ‘door Lientje gekleurd’. Misschien werd Catharina Margaretha ter onderscheiding van haar zuster Catharina Adriana aangeduid als ‘Lientje’ (Caroline). De familiaire aanduiding ‘Lientje’ lijkt erop te wijzen dat déze inscriptie van de hand van haar zwager Matthias (ii) Jorissen is en niet van één van haar neven, en ook eerder is aangebracht dan de eigenaarsnaam en het inschrift over de lieve tante. | |
[pagina 19]
| |
Het Tweede vervolg der Kleine gedigten voor kinderen begint met deze gravure en de tekst: ‘Zegt tog niet, mijn lieve wigtjes, / Dat van Alphen u vergeet:’ waaruit blijkt dat ook hier Van Alphen zelf in de afbeelding figureert. Ook de twee jongens die op de allereerste gravure een bundel gedichtjes kregen, zijn weer present. De lier en ganzenveer zijn weer aanwezig, een globe en een kast vol boeken laten zien dat hier een geleerd persoon bezig is. Dit keer overhandigt hij een vel papier aan de grootste jongen, die al een pruik draagt en een steekhoed in de hand heeft
Eerder was Claartje te zien bij de baker, terwijl ze haar pasgeboren zusje verwelkomt, nu zien we haar terug bij een schilderij van haar overleden moeder. Een smartelijk kijkend meisje wijst naar een beeltenis aan de wand. Een doek in haar hand moet haar tranen opvangen. In een mand op de grond ligt nog een doek. Haar voeten rusten op een stoof, een zwarte hoed (rouw?) ligt op de tafel. De mooie, jonge moeder op het schilderij kijkt ons glimlachend aan
| |
Gravures naar Jacobus BuysOp verzoek van Johannes Allart maakte Jacobus Buys (1724-1801),Ga naar eind14 een veelgevraagd boekillustrator, tekeningen bij de gedichtjes van Van Alphen, die door Jan Punt, Noach van der Meer Jr., Mattheus Sallieth en Cornelis Buys in koper werden gegraveerd. De ontwerptekeningen zijn bewaard gebleven en zijn aanwezig in het Amsterdams Historisch Museum en in het Letterkundig Museum in Den Haag.Ga naar eind15 De gravures waren in mapjes met zes of acht plaatjes verkrijgbaar bij Allart, die wel valeer de illustraties verzorgde voor drukken die elders zonder plaatjes waren verschenen. Enige van die mapjes zijn overgeleverd en een paar ervan zijn met de hand ingekleurd.Ga naar eind16 De koper moest ze zelfbij de gedichtjes laten inbinden, elk plaatje bij een gedicht. Dit is mogelijk zonder de katernen helemaal los te snijden. De oorspronkelijke bundeltjes met de ongekleurde plaatjes waren na aankoop in de jaren 1780 waarschijnlijk al van een bandje of omslag voorzien | |
[pagina 20]
| |
en in dat geval moesten ze daaruit worden losgemaakt voor met het inkleuren kon worden begonnen. Voor het samenstellen van het huidige boekje was ingrijpend optreden in de bibliografische opbouw nodig, want er moet gebruik zijn gemaakt van (dubbel)bladen of halve katernen uit twee verschillende exemplaren van de Proeve en van het Vervolg, die behoren tot verschillende drukken. Om een zo mooi mogelijk boekje te krijgen, zijn er twee exemplaren uit elkaar gehaald, die mogelijk incompleet of beschadigd waren. Eén exemplaar moet hebben behoord aan de familie Jorissen, het andere kan mogelijk afkomstig zijn van de familie Carp of Douwes. We hebben hier dus te doen met een made-up copy. Na het inkleuren van de plaatjes moet er een nieuw bandje om het boekje zijn gemaakt met geelkleurige schutbladen. De geschatte datering van band en schutbladen, na 1820, komt overeen met de periode waarin de plaatjes gekleurd moeten zijn. Op de gravures is te zien dat de kindergedichten zich afspelen in de beschermde omgeving van de gegoede burgerij, waarbij de meeste activiteiten zich afspelen in huis of tuin, bij vader, moeder of baker, of met andere kinderen. We hebben te maken met deftige kinderen die overigens wel vaak zelf aan het woord komen (‘Die perzik gaf mijn vader mij’). | |
InkleuringHet door de kb verworven exemplaar bevat alle 66 gravures, en daarvan zijn er 56 gekleurd. De ongekleurde gravures zijn door het hele boekje verspreid, waaruit kan worden afgeleid dat bij het inkleuren niet met het eerste plaatje is begonnen en met het laatste is geëindigd. Het overlijden van tante Carp-Douwes heeft misschien verhinderd dat alle plaatjes zijn ingekleurd. De gravures zijn heel scherp afgedrukt en zeer zorgvuldig gekleurd. Heel precies, want ook kleine details zoals boomblaadjes, lintjes, bloemen en versieringen op kleding zijn zichtbaar. De inkleurster (of ‘afzetster’) moet een vaste hand hebben gehad, want nergens is over de omkadering van de afbeelding heen gekleurd. De verf is transparant: de oorspronkelijk lijnen van de gravures blijven zichtbaar. De kleuren zijn meestal zacht, een enkele keer wat harder. De verf is speels gebruikt, met nuances qua kleursterkte, bijvoorbeeld in kleding en op gezichten. Bij vergroting - de gravures zijn in werkelijkheid slechts 7,7 × 5,2 cm groot - valt nog meer op met hoeveel vakmanschap en toewijding ze zijn gemaakt. De bewaarde ontwerptekeningen bezitten een ‘natuurlijke beweeglijkheid en dynamiek’Ga naar eind17 die in de gravures enigszins verloren gaan, maar die hebben door de individuele inkleuring weer aan levendigheid gewonnen. Kleur laat gezichten meer leven en toont uitdrukkingen op die gezichten beter. Interieurs worden door de kleur warmer en boeiender, met kleurige vloerkleden of tegels, meubels met hun bekleding en patronen op het behang. De kleding valt meer op: de vaak prachtige jurken met meerdere kleuren van vrouwen en meisjes, de kostuums van mannen en jongens; de mode met pruiken, niet alleen voor volwassenen maar ook voor wat grotere jongens en enkele meisjes in uitgaanskleding. Tuinen gaan leven met strakke groene heggen, kleurige bloemen en bloeiende fruitbomen. Stadsgezichten en landschappen krijgen door de kleuren meer diepte. Ook vallen bepaalde details, die in zwart-wit wat verloren gingen, ineens meer op. Een meisje heeft een abc-bordje op haar rok hangen, een jongen vindt een liedblad, er wordt geschreven met een ganzeveer. Er zijn opvallend veel boeken en papieren in huis aanwezig. Hoewel de afbeeldingen een veilige kinderwereld tonen, worden de kinderen niet weggehouden van droevige gebeurtenissen: er zijn zieken, een dode baby ligt in een kistje, een lijk wordt getoond, en een meisje weent om haar dode moeder. Straattaferelen zijn er slechts enkele, en die hebben een duidelijke functie in de sociale structuur van die tijd: een bedelaar krijgt een aalmoes, voor een joodse opkoper van ‘wat ouds’ hoef je niet bang te zijn en een klepperman houdt de wacht. | |
Ten slotteVan de kindergedichten zijn heel veel drukken in allerlei uitvoeringen verschenen, vanaf 1778 en gedurende de hele negentiende eeuw bij Van Terveen in Utrecht en in de twintigste eeuw bij Bolle in Rotterdam. Daarnaast zagen er nadrukken het licht, vooral | |
[pagina 21]
| |
op naam van J. Wortman te Amsterdam.
Aan het verstandige antwoord ging vooraf: ‘Gij vraagt mij, waarom ik aan God gehoorzaam ben.’ De afbeelding toont een volwassene, pratend met het kind - zo blijkt uit de tekst van het gedicht - over het voor hem liggende dikke boek met de wet van God. Dat boek is bedrukt met twee kolommen tekst per pagina; waarschijnlijk stelt het een bijbel voor. Opvallend is de zorgvuldige kleuring van het vloerkleed en het rijke tafelkleed
De man zegt tegen de drie kinderen dat ‘dees bleke koude man, die voelen, zien, noch horen kan’ in de hemel verder leeft. Uit de tekst van het gedicht kan worden opgemaakt dat het geen bekende van de kinderen is en dat dit ‘lelijk overschot’ hen slechts ter lering wordt getoond. De houding van de kinderen laat zien dat ze met aarzeling naar het lijk gaan kijken; uit de opgeheven handen spreekt schrik en afweer. De man kijkt sereen terwijl hij deze les aan de kinderen geeft, met zijn hand wijzend naar de dode. De inkleuring geeft hier een extra dimensie aan het tafereel, met de gele kleur van het dode gelaat naast de gezonde kleur van de levenden
Verder waren er uitgaven met muziek en vertalingen in het Frans, Duits, Engels, Fries en Maleis. Naast talrijke navolgingen verschenen er ook parodieën. Wie een uitgave van de kindergedichten met plaatjes wilde hebben, was aanzienlijk meer geld kwijt dan wanneer hij volstond met een ongeïllustreerde uitgave. In de negentiende eeuw zullen er veel kinderen zijn geweest, die Van Alphen alleen kenden uit de schooluitgaven zonder plaatjes, waarin de gedichten niet steeds op een nieuwe pagina beginnen en die 27½ cent kostten. In die tijd kostte de luxere uitgave, waarin elk gedicht wel op een nieuwe pagina begint, f0,60 en dezelfde uitgave mét plaatjes tienmaal zoveel: f6,-. In de tweede helft van de negentiende eeuw verschenen nog drukken met talrijke houtsneeplaatjes die f1,25 kostten en drukken met zes gekleurde steendrukplaatjes, waarvan de prijs f2,40 was.Ga naar eind18 Misschien is het ver- | |
[pagina 22]
| |
koopsucces van de kindergedichten mede te danken geweest ‘aan de fraaie, door bekwame graveurs in prent gebrachte tekeningen van Jacobus Buijs’,Ga naar eind19 maar als we spreken over ‘de ons zo vertrouwde plaatjes’Ga naar eind20 hebben we het over generaties die de facsimile-uitgaven uit de twintigste eeuw of de teksteditie, verzorgd door P.J. Buijnsters (1998), tot hun beschikking hebben. Wie echter een oorspronkelijke uitgave bezat en daarbij gekleurde plaatjes wilde hebben, moest deze zelf (laten) inkleuren. Ons exemplaar is in het bezit geweest van de familie van de predikant Matthias Jorissen (i). Een kleinzoon van deze Jorissen heeft aangetekend dat de plaatjes zijn ingekleurd door zijn tante Catharina Margaretha Carp-Douwes. Misschien zou mevrouw Carp het eens zijn geweest met De Génestet, die ondanks veel kritiek vond dat Van Alphen de ‘kinderwaereld de naiefste en heerlijkste poëzietjens heeft geschonken’.Ga naar eind21 De bij dit artikel gevoegde illustraties laten zien dat tante Carp-Douwes de prentjes met liefde heeft ingekleurd voor haar neven, wat allerminst betekent dat dezen er naar believen mee mochten omspringen. Het boekje is immers zorgvuldig bewaard, eerst heel lang in particulier en nu in openbaar bezit.Ga naar eind22 Alle afbeeldingen bij dit artikel zijn afkomstig uit het exemplaar dat in de Koninklijke Bibliotheek bewaard wordt onder signatuur 2220 G 15. |
|