De Boekenwereld. Jaargang 26
(2009-2010)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
Koos van Weringh
| |
[pagina 303]
| |
Ik kan daar een paar typeringen aan toevoegen. In mijn studententijd in het midden jaren 1950, kocht ik elke zaterdag De Telegraaf waarin prof. dr. C. Gerretson op 14 juli 1956 een lang en belangwekkend artikel schreef, namelijk ‘De generatie van negentig: Tak's Kroniek’. Dat blad heeft zich ‘een onvergankelijke plaats in de Nederlandse cultuurgeschiedenis verworven’. Hij citeerde ook de historicus Johan Huizinga die in zijn Mijn weg tot de historie opmerkt: ‘Zij die nu [1947] jong zijn kunnen zich nauwelijks voorstellen, wat voor het geslacht dat omstreeks 1894 studeerde de Kroniek van P.L. Tak betekend heeft’. Van welk blad zou dat gezegd kunnen worden voor het geslacht dat in het jaar 2010 studeert?
De verzoening der Godsdiensten (23 februari 1896)
Het belang van het boek van Slechte is niet alleen dat alle prenten van Bauer erin zijn opgenomen, maar bovenal dat die prenten van commentaar worden voorzien. En: wat heet hier commentaar? De aanleiding tot de prent wordt uitvoerig uit de doeken gedaan, ook de historische achtergronden daarvan. Ter vergelijking worden prenten van andere tekenaars getoond, over dezelfde gebeurtenis, maar ook oudere en latere met min of meer hetzelfde motief. Zo komen we bijvoorbeeld Daumier uit 1870 tegen en Jordaan uit 1936. Daarnaast bevat het boek talrijke foto's, fragmenten van artikelen en ingezonden brieven zoals die in de jaren 1890 in de krant stonden. Ik geef een karakteristiek voorbeeld. In 1895 is er | |
[pagina 304]
| |
sprake van een standbeeld voor Frans Hals in Haarlem. Slechte schrijft dat Nederland in de negentiende eeuw, na de afscheiding van België, op zoek is naar een nieuwe identiteit. ‘Dit gebeurde onder meer door het oppoetsen van belangrijke gebeurtenissen uit de vaderlandse geschiedenis en het promoveren van grote kunstenaars tot nationale figuren van formaat.’ Hij noemt Joost van den Vondel en Rembrandt van Rijn van wie biografieën werden verfraaid. Slechte doet uitvoerig uit de doeken hoe het met de voorgeschiedenis van het standbeeld gesteld was: wie was voor- en tegenstander en wat vond de pers ervan? In De Kroniek wordt eraan herinnerd dat schilderijen van Hals aan het buitenland zijn verkocht; pogingen die in Nederland te verkopen, liepen op niets uit. In een ingezonden brief in de Opregte Haarlemsche Courant van 17 juli 1895 lezen we dat de prijs van het monument f40.000 zou zijn. ‘Zou het niet veel doeltreffender zijn, zoo men dat fonds aanwendde, om er eene Frans Halsstichting mede te scheppen, ten einde braven ouden armen van Haarlem een onbezorgden levensavond te bezorgen of wel tot het koopen of doen bouwen van nette kleinburgerwoningen en deze door Haarlemmer kleinburgers tegen een geringe jaarhuur te doen bewonen?’ Het standbeeld is er gekomen. Elke vraag die bij het bekijken van de prent van Bauer zou kunnen opkomen, wordt door Slechte beantwoord.
David en Goliath in de Transvaalsche Velden (10 mei 1896)
Nog een voorbeeld. Op 26 mei 1895 komt Bauer met de prent Vetter Triomphator. J.A. Vetter was generaal-majoor bij het Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger (knil). Na een strafexpeditie op Lombok, een eiland in de Nederlands-Indische archipel, waarbij dorpen met de grond gelijk werden gemaakt en talrijke doden vielen, werd hij als een held binnengehaald. Rusticus/Bauer beeldt hem af als een Romein- | |
[pagina 305]
| |
se triomfator die op een strijdwagen door de arena rijdt en een groet brengt aan de koningin op de tribune. Slechte laat echter ook de andere kant van de verheerlijking zien door te vermelden wat in De Roode Duivel, een socialistisch satirisch weekblad, stond: ‘Huldiging van Vetter en andere Slachtersbazen’. Het portret van Vetter bestaat uit een doodskop waarbij een politiek gedicht staat waarvan de laatste regels luiden:
Een standbeeld voor Frans Hals (21 juli 1895)
De Zionistische beweging (19 september 1897)
En voor zoo'n vent juicht jood en christen
En al wat vuil is roept: Hoezee!
Maar wij, wij roode socialisten,
Doen aan zoo'n misdaad nimmer mee.
In De Roode Duivel staat ook nog een tekeningetje over een diner, ‘oftewel grootelui's vreetpartij’, dat Vetter wordt aangeboden. En dan volgt nog deze zin: ‘De christelijke barbaren hebben menschenvlees gevreten!!’ Als deze zin in 2010 zou zijn gepubliceerd, had zich zeker een meldpunt voor discriminatie bij het openbaar ministerie aangekondigd met het verzoek een proces aan te spannen wegens het kwetsen van religieuze gevoelens. De vraag waarom honderd jaar geleden satirisch-kritisch meer kon dan nu, hoef ik hier niet te beantwoorden. De prenten van Rusticus zijn niet fel of militant. Vele zijn beschrijvend en er kan nog getwist worden over de vraag of ze allemaal satirisch zijn. In een artikel over dit boek in Trouw (11 maart 2010) schrijft Cees Straus dat bij Bauer de sfeer belangrijker is dan de spot. Ik vind dat, na het nog eens aandachtig bekijken van de 52 tekeningen, een treffende typering. De Kroniek was geen politiek tijdschrift en was er niet direct op uit partij te kiezen, zoals dat enige jaren later met het Zondagsblad van Het Volk, in 1907 opge- | |
[pagina 306]
| |
volgd door De Notenkraker, het geval was. Voor Albert Hahn, voor mij nog altijd de grootmeester van de politieke karikatuur in Nederland, moest een politieke prent ‘een opdonder’ zijn. Dat zijn de prenten van Rusticus niet; hij was een tekenende waarnemer op afstand. Maar hij heeft terdege de vinger gelegd op zwakke plekken, nationaal en internationaal, die ook vandaag nog bestaan, zoals Turkije. Op 9 juni 1895 wijdde Rusticus een prent aan de piraten op zee voor de kust van Marokko. Deze piraten, van wie elk goedwillend en weldenkend mens zou verwachten dat ze sinds de tijd van de voc tot het verleden behoren, zijn nu actief voor de kust van Somalië. De geschiedenis herhaalt zich, deze keer op een andere plaats.
Vetter Triumphator (26 mei 1895)
Kortom, de satirische prenten van Marius Bauer geven voldoende aanleiding met een kritische blik naar de hedendaagse politiek te kijken. En dat hebben wij te danken aan Henk Slechte die een boek heeft samengesteld en geschreven dat zijn weerga niet kent. In mijn bibliotheek, met enige duizenden boeken over de politieke prentkunst, komt niet een boek voor dat zo perfect is. Gerretson schreef over De Kroniek dat het ‘een onvergankelijke plaats in de Nederlandse cultuurgeschiedenis’ inneemt. Dat geldt ook voor het boek van Henk Slechte. Compliment! |
|