De Boekenwereld. Jaargang 26
(2009-2010)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |||
Ingeprent
| |||
De roodharige barbaren in JapanHet Rijksmuseum bezit een bijzondere collectie Japanse prenten en boeken voorzien van houtsnedes (ehon). De basis hiervoor vormen de 237 prenten die Ferdinandus Lieftinck (1879-1959) tussen 1938 en 1954 verzamelde. Het Rijksmuseum kon deze collectie in 1956 aankopen. Hierna is het aankoopbeleid voortgezet en in 1960 werd de collectie uitgebreid met de aanschaf van zestien ehon. Door nieuwe aankopen en vele schenkingen bestaat de collectie inmiddels uit meer dan 2500 prenten en bijna 1000 prentalbums en ehon. En nog steeds blijft de collectie groeien. Een bijzonder deel van deze collectie vormen de Nagasaki- en Yokohamaprenten, Japanse houtsnedes en ehon uit de achttiende en negentiende eeuw waar Nederlanders op zijn afgebeeld. Utagawa Yohistora, Hollands echtpaar, 1863 (Yokohama-c). Collectie Rijksmuseum, Amsterdam: RP-P-1967-87
Tussen 1641 en circa 1860 waren de Nederlanders de enige westerlingen die handel mochten drijven met het land van de Rijzende Zon. Maar hoe keken de Japanners eigenlijk aan tegen deze vreemdelingen? Aanvankelijk lijken de Japanners de Nederlanders met argusogen te bekijken. Om te voorkomen dat de ‘roodharige barbaren’, zoals ze de Nederlanders noemden, op eigen gelegenheid door het land trokken, werd er een klein kunstmatig waaiervormig eiland voor de kust van de havenplaats Nagasaki aangelegd, Deshima. Dit was de enige plek in Japan waar de Nederlandse handelslieden en hun Javaanse bedienden mochten verblijven. Het moet een eenzame aangelegenheid zijn geweest, want Deshima was verboden gebied voor de meeste vrouwen. Zelfs aan de echtgenotes van de Nederlandse gezagvoerders op het eiland werd geen toegang verleend. Het enige vrouwelijke gezelschap waarin door de Japanners werd voorzien, bestond uit Japanse courtisanes. Hoewel de Nederlanders Deshima in principe niet af mochten en de meeste Japanners geen toegang tot het eiland hadden, ontstond er al snel interesse voor deze westerse bezoekers. Het Nederlandse uiterlijk, hun gewoontes en gebruiken waren de Ja- | |||
[pagina 252]
| |||
panners allemaal vreemd en vormden een grote bezienswaardigheid. Omdat het niet voor iedereen mogelijk was de roodharige vreemdelingen met eigen ogen te aanschouwen, konden prentkunstenaars de nieuwsgierige Japanners een kijkje in de andere wereld geven. Houtsnedes die de Hollanders en hun eigenaardige gewoonten tot onderwerp hadden, vonden dan ook gretig aftrek als curiositeit of als souvenir voor Japanse toeristen na een bezoek aan de havenplaats. Eén van de vroegste Nagasakiprenten in de collectie van het Rijksmuseum is een afbeelding van een Nederlandse kapitein. Hij lijkt mijmerend met een zakdoek in zijn linkerhand naar een tak met pioenrozen in zijn rechterhand te kijken. In de ogen van de Japanners waren het rode haar en grote neus van deze man typerende kenmerken voor de ‘barbaren’. Maar ook de tafelmanieren van de Nederlanders met hun gekrulde pruiken waren een bezienswaardigheid. Zittend aan een rijkelijk gedekte tafel, vaak in het bijzijn van Javaanse bedienden, vormden ze een geliefd onderwerp omaf te beelden. Voor Japanners was het ongebruikelijk om aan een hoge tafel met hoge stoelen te dineren. Bestek kenden ze al helemaal niet, wat wel blijkt uit de typische manier waarop de vorken zijn afgebeeld. Ook de manier waarop de man op de voorgrond meest links zijn vork vasthoudt, laat duidelijk zien dat de Japanners totaal onbekend waren met het gebruik van een vork. Anoniem, Nederlandse kapitein, c. 1700 (Nagasaki-e). Collectie Rijksmuseum, Amsterdam: NG-1974-23
De aanwezigheid van de Nederlanders in Nagasaki leidde al snel tot een wetenschappelijke interesse voor de Nederlandse taal en westerse wetenschappen. In het kader van deze Kômô bunka (wetenschap van de roodharigen) of Rangaku (wetenschap van de Nederlanders), trok halverwege de achttiende eeuw de Japanse wetenschapper en schilder Hiraga Gennai (1726-1779) naar Nagasaki om daar kennis van de Nederlandse taal en wetenschap op te doen. In zijn vijfdelige verslag ‘Wetenswaardigheden over de roodharigen’ (Kômô zatsuwa) bespreekt hij Nederlandse instellingen zoals ziekenhuizen, uitvindingen zoals een fontein, maar legt hij ook uit hoe men kopergravures dient te maken en vertelt hij over een ‘waterharnas’. In één van de vijf delen doet hij uitgebreid verslag van de Nederlandse manier van kleden. Naast afbeeldingen van verschillende Nederlandse kledingstukken staat een Japanse beschrijving over wat voor kledingstuk het precies is en hoe het gedragen wordt. Omdat de Japanners niet bekend waren met het westerse alfabet, maar Gennai wel de Nederlandse uitspraak van de | |||
[pagina 253]
| |||
woorden wilde overbrengen, zette hij de Nederlandse klanken fonetisch om naar het Japans. Een moeilijkheid hierbij is dat de Japanse taal vooral gecombineerde klanken kent als ka, ko, sa, mu, chi etc. Een voor Japanners gecompliceerd Nederlands woord als ‘onderbroek’ wordt op die manier in het Japans getranscribeerd als ondoruburuukuGa naar eind1. Gennai doet op deze manier onder meer verslag van een puroiku (pruik), uto (hoed), hemuto (hemd), kousu (kous) en een buruuku (broek). Anoniem, Vijf Nederlanders aan tafel, c. 1800 (Nagasaki-e). Collectie Rijksmuseum, Amsterdam: NG-1978-110
Hiraga Gennai, Hemd en onderbroek. Illustratie uit: Morishima Chûryô (ed.), Kômô zatsuwa (Wetenswaardigheden over de roodharigen), deel vijf, 1787. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam: RP-P-1957-16
In hetzelfde boek beschrijft Gennai verschillende Nederlandse gerechten, waarbij hij hele Nederlandse woordenlijsten aanlegt. Zo komen woorden voor als koteretto (kotelet) [let op het verwisselen van de r en de l], raaguu (ragout), kerehitosoppu (kreeftensoep?), taruta (taart) en poofuruchizu (poffertjes?). De woorden lijken een aardig kijkje te geven in de Nederlandse keuken op Deshima in de achttiende eeuw. Aan de andere kant waren dit misschien juist gerechten die de Nederlanders graag zouden willen eten. Het is voor te stellen dat ze, zo ver van huis, verlangden naar echte Nederlandse poffertjes, of misschien een malse kotelet met een stukje taart toe. Pas vanaf 1860 en zeker na de echte openstelling van Japan in 1868, werden er meer buitenlanders, waaronder nu ook vrouwen, toegelaten in Japan. Buitenlandse handelsondernemingen en ambassades vestigden zich in de havenplaats Yokohama en dit werd dan ook dé plek waar inwoners van verschillende westerse landen te aanschouwen waren. In navolging van Nagasaki vormden ook hier de diverse buitenlanders een geliefd onderwerp voor prentkunstenaars. Een opvallend verschil met de Nagasakiprenten was dat er op sommige Yokohamaprenten Nederlandse woorden verschenen. Op dezelfde manier als hierboven beschreven, werden er af en toe Nederlandse woordenlijsten aan de goedverkopende ‘buitenlanderprenten’ toegevoegd. Zo zijn er op de prent waarop een Nederlander en zijn Ja- | |||
[pagina 254]
| |||
vaanse bediende met een parasol staan afgebeeld, Nederlandse woorden te lezen als heimeru (hemel), aarude (aarde), beruku (berg), morugen (morgen), faaderu (vader), muuderu (moeder), kiinto (kind), uin (wijn) en hisu (vis). Op een andere Yokohamaprent uit de collectie van het Rijksmuseum staan een westerse man en een Aziatische vrouw afgebeeld. De prent is getiteld ‘Nederlanders’ (Orandajin) en mogelijk is hier een Nederlander met zijn Japanse gezelschapsdame weergegeven. Het is bekend dat Japanse courtisanes zich wel in Nederlandse kleding hulden, maar een andere mogelijkheid is dat de prentmaker, bij gebrek aan voorbeelden, een Japanse vrouw als model voor de westerse vrouw nam. Uit de tekst op de prent valt het niet op te maken. Of toch wel? Het label op de handrol luidt: ‘Barbaars woordenboek’ (Bango wakai). Vervolgens zijn er woorden weergegeven als kaarusu (kaars), betto (bed), suraapen (slapen), mooi furou (mooie vrouw) en surekuto furou (slechte vrouw). Niet alle woorden zijn even duidelijk te lezen, maar bij deze combinatie gaan de gedachten wellicht toch meer uit naar een man met zijn courtisane, dan met zijn echtgenote. Hiraga Gennai, Broek en kous. Illustratie uit: Morishima Chûryô (ed.), Kômô zatsuwa (Wetenswaardigheden over de roodharigen), deel vijf, 1787. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam: RP-P-1957-16
Het lijkt erop dat dit soort Yokohamaprenten waar Nederlandse woorden aan zijn toegevoegd, in omloop werd gebracht omdat Japanners het nu leuk vonden, in navolging van de wetenschappers, een woordje Nederlands te kunnen spreken. Japanse toeristen wilden na een bezoek aan Yokohama als souvenir niet zomaar een prent waarop een buitenlander stond afgebeeld mee naar huis nemen, maar één waarmee ze zelf een paar woorden Nederlands konden spreken. Na de aanvankelijke voorzichtigheid tegenover het uiterlijk en de gewoonten en gebruiken van de roodharige barbaren op Nagasaki, was men nu duidelijk veel meer vertrouwd geraakt met de aanwezigheid van de Nederlanders in Japan. De Hollanders vormden nu samen met de Engelsen, Amerikanen, Duitsers, Russen en vele andere nationaliteiten een belangrijk element in een nieuwe, meer internationaal georiënteerde Japanse samenleving. Marije Jansen | |||
Literatuur
|