De Boekenwereld. Jaargang 26
(2009-2010)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Elsbeth Kwant
| |
[pagina 78]
| |
dat Verwey in zijn prospectus beleed, vormde volgens beiden een bedreiging voor de strijd die inherent was aan het socialisme.Ga naar eind5 Daarbij betichtten zij Verwey van grootheidswaan. Van der Goes schreef: ‘Verwey fingeert een beweging om het genoegen te kunnen smaken van deze tweede fiktie, dat hij zich aan haar hoofd bevindt.’Ga naar eind6 Verwey was gekwetst, maar zette door. Eind 1904 verscheen het eerste nummer van De Beweging, in een rood omslag dat getekend was door de architect H.P. Berlage. H.P. Berlage, ontwerp voor het omslag van De Beweging (1905). Nederlands Architectuur Instituut, Rotterdam
| |
Idealen en praktijkVerwey beoogde met zijn tijdschrift de verwerkelijking van een nieuwe samenleving te bevorderen, waarin een leidende rol voor schoonheid was weggelegd. In de verschillende artikelen die hij aan deze missie van De Beweging wijdt, blijft Verwey over zowel ontstaan als aard van deze samenleving vaag. Wel acht hij de arbeidersbeweging de snelste manier om de nieuwe samenleving tot stand te brengen: ‘onze burgerij is nu eenmaal schromelijk uitgeput.’Ga naar eind7 H.P. Berlage, proefdruk voor het omslag van De Beweging (1905). Nederlands Architectuur Instituut, Rotterdam
Dat Verwey de natuurlijke leider van deze beweging was, vloeide in zijn ogen voort uit het feit dat de nieuwe samenleving gericht zou zijn op schoonheid. Aangezien het dichterschap de hoogste vorm van geestelijk leven was, lag het voor de hand dat een dichter leiding gaf aan de geestelijke stroming van zijn tijd. Verweys leiderschap in De Beweging kwam met name tot uiting in zijn vaste rubriek ‘Boeken, Menschen en Stroomingen’. In deze rubriek kwamen de twee punten die hij onmisbaar achtte voor het bereiken van de nieuwe samenleving ruimschoots aan de orde. In de eerste plaats meende hij dat het doel van De Beweging slechts bereikt kon worden als het algemeen gedragen werd. Er moest niet alleen ruimte zijn voor de dichtkunst, maar ook voor wetenschap, kunst en staatkunde. Verwey deed daarom zijn uiterste best vertegenwoordigers van allerlei disciplines te laten | |
[pagina 79]
| |
publiceren over de ‘geestelijke beginselen’ van hun vakgebied. De bedoeling was de verschillende vakgebieden ‘één kant op te laten gaan’.Ga naar eind8 Een van de opvallendste bijdragen op dit gebied was de reeks ‘De nieuwe beweging in de Schilderkunst’ van Theo van Doesburg uit 1916, die door sommigen wordt gezien als het begin van de avant-garde in Nederland.Ga naar eind9 Verwey gaf ook veel aandacht aan buitenlandse ontwikkelingen. Vanuit de gedachte dat de toekomstige samenleving internationaal zou zijn, achtte hij het nodig dat de culturele elite zich nu al met elkaar verbonden voelde. Hij gaf zelf het goede voorbeeld door regelmatig te publiceren over Duitsland (hij was nauw bevriend met de dichter Stefan George) en Frankrijk. Engeland kwam, ook door de nasleep van de Boerenoorlog, minder aan bod, hoewel er voor William Morris weleens een pagina overschoot. Voor het overige publiceerde Verwey in ‘Boeken, Menschen en Stroomingen’ geregeld over actuele zaken. Hij beperkte zich daarbij niet tot het dichterschap, een terrein waarop hij geacht werd over enige expertise te beschikken, maar behandelde net zo goed beeldende kunst, filosofie, architectuur en geschiedenis. Verwey geeft blijk van een open mind ten opzichte van moderne kunstuitingen. Op het gebied van de beeldende kunst schreef hij bijvoorbeeld over werken van Vincent van Gogh, Bart van der Leck, George Breitner, Jessurun de Mesquita en Floris Verster, die op dat moment nog volop streden om erkenning. Verwey leverde zo een belangrijke bijdrage aan hun acceptatie.Ga naar eind10 Ook zijn vroegere vrienden, Henriëtte Roland Holst, Van Deyssel en G.J.P.J. Bolland (die het tijdschrift had verlaten omdat hij het te rood vond), konden vaak op een positieve bespreking van hun werk rekenen. | |
MedewerkersIn totaal hebben in de vijftien jaar dat De Beweging bestond bijna 170 verschillende medewerkers een of meer bijdragen geleverd.Ga naar eind11 In de manier waarop zij De Beweging en Albert Verwey zagen zijn drie generaties te onderscheiden. De eerste generatie, geboren voor 1875, bestond uit vrienden van Verwey die De Nieuwe Gids nog hadden meegemaakt; de oude garde. Onder hen waren relatief weinig dichters en relatief veel wetenschappers en publicisten. Deze generatie stond wat opvattingen betreft het dichtst bij Verwey. Zij leverde ook de overgrote meerderheid (bijna twee derde) van de bijdragen. Dubbelportret van Albert Verwey en Stefan George door Jan Toorop
De tweede generatie wordt gevormd door ‘oudere jongeren’, vrijwel allen dichters, die verenigd waren in hun adoratie voor Verwey. Hun kritiekloos volgen van Verwey en hun zeer uitgesproken uitingen daarvan maakten De Beweging niet populairder. De historicus P. Geyl omschreef hun fanatieke opstelling in passende termen: ‘“De kunst is groot en Albert Verwey is de profeet”, ziedaar het gedurig loflied der “Bewegers”.’Ga naar eind12 In artistiek en poëtisch opzicht blijken de leden van de tweede generatie uiteindelijk de ‘dei minores’ van De Beweging te zijn geweest. Verwey zelf droeg overigens bij aan het beeld dat van hem bestond als grote roerganger. Zijn vriend Is. P. de Vooys, die een zeer positieve bespreking van de Verzen van Verwey had geschreven, moest hem erop wijzen dat het wellicht niet verstandig was deze lofrede op te nemen in De Beweging.Ga naar eind13 | |
[pagina 80]
| |
De derde groep debuteerde rond 1910 in De Beweging en speelde in de latere beeldvorming van dit tijdschrift een belangrijke rol. Dichters als P.N. van Eyck, Geerten Gossaert (pseud. van F.C. Gerretson) en J.C. Bloem hadden een veel autonomere opstelling jegens Verwey dan hun voorgangers. Zij zochten De Beweging vooral om het oordeel van Verwey, die inmiddels gezien kon worden als de grand old man van de Nederlandse poëzie. Hun bijdragen bleven beperkt tot minder dan een tiende van het totaal aantal bijdragen. Zie de grafiek Bijdragen per generatie.Ga naar eind14 Bijdragen per generatie
Om te mogen publiceren in De Beweging waren alle medewerkers bereid financiële offers te brengen. De financiële situatie van het tijdschrift was namelijk niet dusdanig dat het zich hoge honoraria kon veroorloven. De eerste jaren verdiende een auteur nog f2,50 per bladzij (tegenover De Gids f5,-), maar dit liep na verloop van tijd terug tot f1,88 of minder. De honoraria zijn alleen goed te volgen in de eerste jaren; zie de grafiek Honoraria.Ga naar eind15 Honoraria 1905-1909
Albert Verwey met De Beweging in De Prins, 6 december 1924
| |
AbonneesAantal abonnementen De Beweging
Het aantal abonnees van De Beweging was, net als het banksaldo, niet erg hoog. Waar De Nieuwe Gids ongeveer 500 abonnees had en het Tweemaandelijksch Tijdschrift zelfs ruim 650, moest De Beweging het doen met maximaal 250 abonnees (zie grafiek Abonnementen).Ga naar eind16 Het publiek voor De Beweging werd hoofdzakelijk gerekruteerd uit de culturele elite van Nederland. Verwey voerde zijn leven lang een uitgebreide correspondentie met literaire en culturele persoonlijkheden in binnen- en buitenland. Om meer abonnees te werven, sprak Verwey zijn omvangrijke netwerk geregeld aan. Zijn vriend Jan Toorop reageerde | |
[pagina 81]
| |
met een select lijstje namen dat hij uit de ‘Amsterdamsche grachten [had weten] op te visschen’.Ga naar eind17 In de hoop meer abonnees te trekken, deed ook uitgever Versluys, een duit in het zakje. Hij benaderde H.P. Bremmer, de leidende kunstcriticus in die dagen, om abonnees te werven voor De Beweging. Bremmer zegde toe, maar gaf wel aan dat hij er weinig vertrouwen in had: hij geloofde dat er ‘maar weinigen zijn die de idee vatten, die aan De Beweging ten grondslag ligt’Ga naar eind18 - een punt waarop de uitgever hem geen ongelijk kon geven. Verwey was erg huiverig voor manieren om abonnees te werven die hij afbreuk vond doen aan de ‘waardige houding’ van zijn tijdschrift. Zo wenste hij De Beweging niet opgenomen te zien in de ‘Indische leestrommels’. Dit waren blikken trommels waarin tijdschriften en boeken van een leesgezelschap in Indië werden rondgestuurd, grotendeels vergelijkbaar met de leesmap nu en evenmin bekendstaand om de hoge kwaliteit van de inhoud. Wel liet hij het prospectus voor De Beweging in 5000 exemplaren naar de kolonie versturen in de hoop Indië ‘volledig om te ploegen’. Ook vroeg hij mr. P. Brooshooft in De Locomotief, een toonaangevend blad in Indië, over De Beweging te schrijven. Alle pogingen hadden weinig resultaat: in 1911 waren er elf Indische abonnees. Verwey suggereerde de uitgever wel allerlei ‘veilige’ marketingtrucs, zoals het gratis zenden van de eerste jaargang van De Beweging naar bibliotheken in de hoop dat zij de tweede zouden bestellen. Een methode overigens die blijk geeft van een goed begrip van de drang naar compleetheid die veel bibliothecarissen kenmerkt. | |
UitgeversIn de vijftien jaar van zijn verschijnen kende De Beweging vijf uitgevers. ‘Het is merkwaardig hoe vlug de periodieken van deze richting haar uitgevers wisten te verslijten’, schreef Frank van der Goes later in zijn Litteraire herinneringen.Ga naar eind19 W. Versluys, de eerste uitgever, was een oude bekende van Verwey, want hij had ook De Nieuwe Gids uitgebracht en ander werk van de Tachtigers. De risico's van de onderneming die hij aanging, probeerde hij tot op zekere hoogte te beperken door een contract met Verwey af te sluiten. Daarin stond tegenover het bedrag van vierduizend gulden dat Versluys als opstartkosten ter beschikking stelde de verzekering van Verwey dat deze na elk boekjaar eventuele verliezen zou dekken. Het tijdschrift zou gemiddeld 128 pagina's beslaan, de abonnementsprijs werd vastgesteld op f12,50 per jaar en de honorering op gemiddeld f40,- per vel (f2,50 per pagina). Thieme in Arnhem werd aangezocht als drukker. Toch bleken deze afspraken niet afdoende. Verwey betaalde over de tweede jaargang (1905) f1000,- en in 1906 nog eens f1500,-, zodat het totale verlies inclusief de vierduizend gulden van Versluys na drie jaar al f6500,- bedroeg. Versluys gaf Verwey daarop in overweging een andere uitgever te zoeken, een suggestie die hij onmiddellijk oppakte. Hij slaagde erin een andere Amsterdamse uitgever te vinden, G. Schreuders. Hoewel Verwey aanvankelijk erg verguld was met Schreuders, begonnen de medewerkers al snel te klagen. Alex. Gutteling noemde hem een bedrieger en krankzinnig; hij was graag bereid zijn honorarium op te geven als het tijdschrift maar in eerlijke handen was. Na zes maanden was de maat al vol en zegde Verwey de overeenkomst met Schreuders op. Aan De Vooys schreef hij: ‘Schreuders bezit geen cent. Bovendien liegt hij mondeling, schriftelijk en telegrafisch.’Ga naar eind20 Voor de derde keer in twee jaar ging Verwey op zoek naar een andere uitgever. Dit maal trof hij het beter. De firma Maas en Van Suchtelen was bereid De Beweging uit te geven. Eén van de compagnons, Jhr. Nico van Suchtelen (die later de Wereldbibliotheek zou uitgeven), was vaste medewerker, zodat Verwey tevreden kon concluderen dat De Beweging weer in handen van ‘geestverwanten’ was. Dat dit niet alleen voordelen had, bleek hem echter ook al snel. Verwey was buitengewoon eigenzinnig en wilde op geen enkele manier de leiding over het tijdschrift delen. De penibele financiële situatie en de emotionele betrokkenheid bij het tijdschrift leidden er echter toe dat Maas en Van Suchtelen regelmatig voorstellen deden om het blad actueler en aantrekkelijker te maken, waar Verwey afwisselend onderkoeld, woest of gelaten op reageerde. | |
[pagina 82]
| |
In september 1907 kwam de uitgever met de suggestie voor het eerst een redactie te vormen voor De Beweging, in plaats van de alleenheerschappij van Verwey. De geheel eigen opvatting van het redacteurschap van Verwey maakte dat Maas en Van Suchtelen zich regelmatig een ‘Kop van Jut’Ga naar eind21 voelden en werden uitgemaakt voor ‘sloffe kerels’.Ga naar eind22 Dat dit hen niet zinde was begrijpelijk gezien de inspanningen die zij zich getroostten. Verwey riep inderdaad een redactie in het leven, maar wenste zelfs tegenover De Vooys niet toe te geven dat dit een initiatief was van de uitgever: ‘De leiding kan bij mij blijven, maar ik ben hoe langer hoe meer overtuigd geworden dat een grootere redactie nodig is.’Ga naar eind23 Uiteindelijk kwamen H.P. Berlage voor beeldende kunst, prof. Tj. de Boer voor filosofie en Is. P. de Vooys voor sociologie in de nieuw gevormde redactie. Alle drie waren zij afkomstig uit de eerst generatie van De Beweging. Financieel gezien had Verwey bij het aangaan van de verbintenis met Maas en Van Suchtelen weer goede moed gevat. De uitgever had, net als Versluys eerder, f4000,- beschikbaar gesteld voor een periode van drie jaar. Ondanks de inspanningen van uitgever en redactie bleef het aantal abonnees echter dalen. Het grote tekort dat hierdoor werd veroorzaakt, kon niet worden gedekt door de extra bijdrage van f500,- van de kant van de uitgever en de kosteloze medewerking van de redactie. De financiële situatie van de uitgever bleek echter dramatischer dan die van De Beweging. Hij ging failliet en De Beweging ging weer op zoek naar een nieuwe uitgever. H.P. Berlage aan het werk
Met hulp - en enige aandrang - van Maas en Van Suchtelen vond De Beweging onderdak bij de Amsterdamsche Boekhandel. Deze uitgever had weinig op met het financieel zwakke tijdschrift van Verwey, dat bovendien nog in een van de zwaarste crises in zijn bestaan verkeerde. Het aantal abonnementen had in 1909 een dieptepunt bereikt van 166 exemplaren, evenals het geduld van de uitgever en het persoonlijk kapitaal van Verwey (in 1904 nog f10.000,-). Verwey koos een typerende oplossing door opnieuw naar een andere uitgever te zoeken. Veel respons kreeg hij echter niet en nadat Versluys, L.J. Veen, Wolters, Brusse en Honig vriendelijk voor de eer bedankt hadden, restte Verwey niets anders dan bij de Amsterdamsche Boekhandel te blijven. Verschillende voorstellen om | |
[pagina 83]
| |
de crisis te bedwingen passeerden de revue, onder andere het opnemen van een sdap'er in de redactie (volgens het principe dat een partijorgaan altijd abonnees heeft), een tweemaandelijks verschijnen en het afschaffen van de honorering. Uiteindelijk boden redacteurs en medewerkers een groot aantal artikelen gratis aan en werd de crisis bezworen. De gevoelens van de Amsterdamsche Boekhandel voor het tijdschrift waren niet warmer geworden door deze perikelen. Regelmatig verscheen De Beweging te laat doordat andere zaken bij de uitgever prioriteit kregen. Op 4 november 1911 schreef J.C. Bloem geïrriteerd aan Verwey: ‘Wat een kloot van een uitgever heeft dat tijdschrift toch.’Ga naar eind24 Verwey had echter weinig keus, zo was hem twee jaar eerder wel gebleken. In 1911 veranderde De Beweging wel van drukker - Van Nifterik in Leiden bleek goedkoper te kunnen drukken dan Thieme. Titelpagina van het eerste nummer van de zesde jaargang van De Beweging (1910)
Eind 1912 bleek opnieuw dat, terwijl De Beweging bijna continu in crisis was, de uitgever er nog slechter voorstond. De Amsterdamsche Boekhandel bleek aan de rand van een faillissement te staan en Verwey deed zijn uiterste best op tijd het zinkende schip te verlaten, wars van toestanden zoals hij die drie jaar geleden bij Maas en Van Suchtelen had meegemaakt. Hij klopte aan bij Versluys, de eerste uitgever, wiens financiële positie inmiddels was verbeterd. Versluys toonde zich - zij het niet geheel van harte - bereid De Beweging opnieuw uit te geven. Eind 1913 stond De Beweging er redelijk voor. Het aantal abonnees was gestegen tot een aanvaardbaar aantal (230), er werd enige winst behaald (die weliswaar onmiddellijk weer aan honoraria werd uitgegeven) en Versluys leek zo'n slechte uitgever nog niet na de ervaringen bij de anderen. Er was, kortom, wel enige reden tot vertrouwen in de toekomst. Toen brak echter de Eerste Wereldoorlog uit, die belangrijke gevolgen had voor het culturele leven in het algemeen en De Beweging in het bijzonder. | |
Ingehaald door de tijdVlak na het begin van de oorlog was Verwey nog redelijk positief over de levensvatbaarheid van de ‘internationale geestelijke beweging’, die de voedingsbodem voor zijn tijdschrift vormde. Naarmate de oorlog voortduurde, werd hem echter steeds meer duidelijk dat zijn toekomstverwachting van een nieuwe mensheid, verenigd onder het ideaal van schoonheid noch tijdens, noch na de oorlog erg realistisch zou zijn en dat misschien ook voor de oorlog nooit geweest was. Met name het verraad dat zijn Duitse vrienden in zijn ogen pleegden, raakte hem diep: Het wrede verschijnsel heeft zich voorgedaan dat een toekomstverbeelding die wij tot nu toe aanvaardden als algemeen-menschelijk, zich in onze Duitse vrienden eensklaps ontpopte als vaderlandsch. Alleen voor hun eigen volk wenschten zij de nieuwe mensch waarom wij baden, de nieuwe wereld waarop wij hoopten. Al wat wij en zij gemaakt hebben voor de eene toekomstige menscheid, die gebouwen, die gedichten, die kunsten en die wetenschappen, was alleen voor hun eigen natie, oorlogvoerend met alle anderen.Ga naar eind25 | |
[pagina 84]
| |
Met deze conclusie werd een van de pijlers onder het bestaansrecht van De Beweging weggeslagen, namelijk het bevorderen van de internationale culturele gemeenschap. Bij de intellectuele teleurstelling kwam nog een praktisch probleem - veel brieven werden gecensureerd en de vele troepenverplaatsingen leidden tot ontregeling van het internationale postverkeer. Het bewerkstelligen van een breed draagvlak voor ‘de beweging’ werd ondermijnd doordat Verwey steeds meer moest terugvallen op zijn vaste kring van medewerkers. Ondanks de Nederlandse neutraliteit schreven veel potentiële auteurs werk dat gerelateerd was aan de oorlog. Verwey beklaagde zich over het gebrek aan kopij. Niemand had de rust om lange bijdragen te schrijven en Verwey verzuchtte in januari 1915: ‘De medewerking is zóó gering, dat ik me heb afgevraagd voor wie ik eigenlijk zooveel moeite doe.’Ga naar eind26 Het werd steeds duidelijker dat het ideaal van een algemeen maandblad onhoudbaar was geworden. De stromingen die De Beweging bij elkaar wilde houden, groeiden steeds verder uit elkaar; de verschillende disciplines verenigden zich rond eigen, specifieke tijdschriften als De Stijl voor moderne kunst, Het Getij voor literatuur, Het tijdschrift voor Wijsbegeerte voor metafysici en De Nieuwe Tijd voor socialisten. Tot slot leidde Verweys persoonlijke teleurstelling tot een veel grotere fixatie op het dichterschap. Zo werd De Beweging steeds meer waar men het al langer van beschuldigde, een vaktijdschrift voor dichters. De teleurstelling over de oorlog en de gevolgen daarvan klinken door in de bijdragen van Verwey. Vlak na het uitbreken van de oorlog zweeg De Beweging nog op last van de overheid, maar vanaf oktober 1914 verschenen allerlei artikelen over ‘de tijdsomstandigheden’. Ook in de bedrijfsvoering was de invloed van de oorlog goed merkbaar. Velen zegden hun abonnement op, terwijl de abonnementsgelden van buitenlandse abonnees moeilijker of niet konden worden geïnd. Een aantal medewerkers stelde eind 1914 een circulaire op om het tij te keren. Zij wezen erop dat slechts zestig nieuwe abonnees De Beweging al een vaste basis konden geven. Er bleken echter geen zestig mensen te vinden, die De Beweging een dusdanig warm hart toedroegen dat zij bereid waren in tijden van financiële onzekerheid f12,50 per jaar uit te geven. De actie leverde uiteindelijk 37 abonnees op, die bovendien voornamelijk werden gevonden onder medewerkers die hun presentexemplaar lieten omzetten in een betaald abonnement. Voorlopig bleek het voldoende om De Beweging overeind te houden. Tj. de Boer trok zich in 1915 terug uit de redactie, die daarna naast Verwey nog bestond uit Berlage en De Vooys. | |
OorlogsschaarsteNiet alleen De Beweging had het moeilijk tijdens de oorlog. Tweemaal werd tijdens een gezamenlijke bijeenkomst van uitgevers besloten tot een algehele prijsverhoging voor tijdschriften, in 1915 en in 1916, met respectievelijk 20% en 10%. De Beweging deed beide keren niet mee uit angst nog meer abonnees te verliezen. Tegenover het dalende aantal abonnees stond een bijna exponentiële stijging van de kosten van papier en druk. De zetprijzen werden in oktober 1914 al verhoogd van f14 per vel naar f17. Het was het begin van een lange serie prijsstijgingen; in januari 1918 waren de prijzen verdubbeld ten opzichte van de vooroorlogse situatie, terwijl drie maanden daarna al weer een prijsverhoging van 10% werd doorgevoerd. Verwey schreef in 1919, na de zoveelste verhoging, wanhopig dat De Beweging een nieuwe prijsstijging niet zou overleven.Ga naar eind27 De schaarste tijdens de oorlog had ook grote invloed op de aanvoer van papier. In 1914 kocht Verwey nog papier voor 35 cent per kilo. Na een aantal prijsstijgingen bleek in 1917 dat er nergens meer papier op voorraad was. De enige mogelijkheid om De Beweging te blijven uitgeven, was papier speciaal te laten maken. Versluys had een aanbod gekregen om 800 kilo papier te laten maken voor f840. Dat kwam neer op een bedrag van f1,05 per kilo, drie keer zoveel als aan het begin van de oorlog. Hoewel Versluys had aangedrongen op spoed, reageerde Verwey niet. Vier dagen daarna stuurde Versluys een brief dat het oorspronkelijke aanbod al niet meer geldig was en dat de prijzen per dag stegen met 5 cent per kilo. Verwey reageerde slechts door te vragen hoelang er met het | |
[pagina 85]
| |
papier kon worden gedaan. In paniek stuurde Versluys een telegram dat 800 kilo genoeg was voor twee jaar en dat als Verwey zo doorging het tijdschrift zou moeten worden gestaakt bij gebrek aan papier. Uiteindelijk ging Verwey akkoord met een bod van 1000 kilo voor f1100,- (f1,10 per kilo). Voorlopig was er nu weer voldoende papier, zij het dat zowel de kwaliteit als de prijs had geleden onder Verweys late reactie en dat de bodem van de kas van De Beweging, toch al nooit ver weg, nu helemaal in zicht kwam. Albert Verwey, getekend door H. Le Fauconnier. Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum Amsterdam
Het omslagpapier ontkwam ook niet aan de oorlogsschaarste. Het rode papier waarin De Beweging al vanaf 1905 vervat was, was allemaal geëxporteerd naar Duitsland. Het laatste jaar verscheen het tijdschrift in een ‘eigele’ omslag. De kwaliteit van beide soorten papier was aanmerkelijk minder dan voorheen. De Beweging was al minder omvangrijk door de gestegen zetprijzen, maar nu ook het papier steeds dunner werd, begon het pijnlijk duidelijk te worden dat zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de vooroorlogse jaren niet gehaald kon worden. Waar eerst drie afleveringen in een kloeke band gingen, waren de banden van de laatste jaren met zes afleveringen toch nog dunner. Financieel gezien hadden deze problemen ook hun repercussies. De abonnementsprijzen stegen voor het eerst sinds 1904 met f2,50, zodat een jaargang nu vijftien gulden kostte. De abonnementskosten werden bovendien vooraf geïnd in plaats van achteraf, zoals gebruikelijk. De betrekkingen tussen de uitgever die zijn financiële positie in gevaar zag komen en de veeleisende redacteur verslechterden onder druk van deze problemen met het jaar. In 1916 sneerde Versluys dat hij Verweys werk, inclusief De Beweging, altijd ‘slechts aarzelend en zwichtend voor uw aandringen heb uitgegeven’,Ga naar eind28 wetend dat de opbrengst minimaal zou zijn in verhouding tot de kosten. Verwey kon slecht omgaan met de nieuwe zakelijkheid van Versluys en schreef P.N. van Eyck dat hij vond dat zelfs de beste zakelijkheid niet overeenkwam met de benodigde bewegingsvrijheid van de beweging.Ga naar eind29 Hij onttrok daarop De Beweging aan de zorgen van Versluys en trad zelf, in samenwerking met de Leidse drukker Van Nifterik, op als uitgever. Samen zouden zij de laatste uitgevers van het zieltogende tijdschrift zijn. De Eerste Wereldoorlog bleek sterker dan De Beweging. Door de weggeslagen ideële grondslag en de praktische en financiële problemen gedwongen, liet de redactie in juli 1919 weten dat deze jaargang voor De Beweging de laatste zou zijn. De redacteuren namen in het laatste nummer, dat in december 1919 verscheen, afscheid van De Beweging - ze constateerden het einde van de gemeenschapskunst, de samenwerking tussen de vakgebieden en de Europese geestelijke gemeenschap. Bloem schreef later weemoedig over de periode voor de Eerste Wereldoorlog: toen geestelijke stromingen een belang hadden, waarvan men zich nu gewoonweg geen voorstelling meer kan maken. Destijds heb ik vaak ge- | |
[pagina 86]
| |
spot en mij zelfs geërgerd aan al die dwaze idealisten van toen, de pacifisten, vegetariërs, theosofen en andere wereldverbeteraars, maar wanneer men ziet naar de wereld die wij in plaats van de hunne hebben gekregen, wordt men vervuld van een oneindige heimwee naar deze dromers.Ga naar eind30 | |
Tot slotNa de opheffing van De Beweging bleef het tientallen jaren stil. Als er nog over De Beweging gesproken of geschreven werd, was het vooral in negatieve zin. Met name het optreden van de tweede generatie werd in harde woorden veroordeeld. De Beweging werd gezien als tijdschrift dat slechts diende om Albert Verwey op te hemelen. Het is niet verwonderlijk dat pas in de jaren 1960, toen de tijd van oorlog en wederopbouw voorbij was en idealen weer een hoofdrol speelden in de samenleving, de waardering voor het tijdschrift ten positieve omsloeg. Nog steeds werd echter De Beweging vooral als letterkundig tijdschrift beschreven. Nu lag de nadruk meer op het debuut van de derde, poëtische generatie. De tijd is er weinig aandacht meer voor De Beweging, maar rond de eeuwwisseling was die er volop voor Albert Verwey, als sleutelfiguur in het culturele leven rond de vorige eeuwwisseling. Het is in dat opzicht niet toevallig dat 1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur opent met een citaat van Verwey.Ga naar eind31 Verwey zelf hoopte onsterfelijk te worden met zijn eigen poëtisch werk - dat inmiddels verguisd wordt - en zijn inzet voor de ‘geestelijke beweging’ van zijn tijd. Hoewel niet op deze punten, heeft hij toch gelijk gekregen met zijn uitspraak: ‘Gewaardeerd worden zal het eerst later’.Ga naar eind32 |
|