De Boekenwereld. Jaargang 26
(2009-2010)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Hans Hafkamp
| |
[pagina 34]
| |
opgenomen daarin ook bewaard? De fysieke boeken bieden weinig aanknopingspunten of ze ook gelezen zijn, aangezien aantekeningen of onderstrepingen daarin slechts sporadisch voorkomen en veel boeken er niet ‘gelezen uitzien’. Vooral dit laatste criterium zegt natuurlijk niets, omdat, zoals Kraaijeveld schrijft, ‘er lezers [zijn] die keurig netjes kunnen lezen’. Hieraan voegt ze overigens met ontwapenende onbevangenheid toe: ‘vooral boekhandelaren schijnen daar goed in te zijn’. Maar boekhandelaren zijn bepaald niet de enigen! Relatief veel boeken waarbij Kraaijeveld aantekent dat ze leessporen vertonen, moeten alleen al door het jaar van publicatie tweedehands zijn aangeschaft, dus ook in dit geval zijn die sporen geen duidelijke indicatie dat ze door Van Gennep zijn gelezen, hoewel hier de mogelijkheid dat ze beroepsmatig in de verzameling terecht zijn gekomen weer kleiner is. Deze onbeantwoorde vragen en de afwezigheid van fysieke gebruikssporen maken het, juist op het terrein dat Van Gennep als uitgever tot zijn specialisme had gemaakt, moeilijk te bepalen in hoeverre zijn privébibliotheek daadwerkelijk zijn persoonlijke interesses weerspiegelt en in hoeverre het een vakbibliotheek is. In haar conclusie stelt Kraaijeveld: ‘De “maatschappelijke relevantie” die Van Gennep zo belangrijk vond, is in zijn fonds in feite duidelijker waarneembaar dan in zijn thuisbibliotheek. [...] hij vormde het fonds nadrukkelijker naar zijn eigen prioriteiten.’ De aangedragen feiten zijn echter ook anders te interpreteren. In haar recent verschenen studie over De Arbeiderspers tijdens de Tweede Wereldoorlog schrijft Frederike Doppenberg: ‘De fondsvorming is [...] het resultaat van een samenspel tussen economische, strategische én persoonlijke factoren.’Ga naar eind2 Zonder afbreuk te willen doen aan Van Genneps persoonlijke betrokkenheid bij de boeken die hij uitgaf, meen ik dat Kraaijeveld te weinig aandacht besteedt aan de eerste twee factoren, hoewel verschillende interviewcitaten daarvoor voldoende aanknopingspunten bieden. Zo verklaarde Van Gennep in 1985 dat zijn uitgeverij ‘een complete generatie die vrijwel niets op de markt kon vinden, zelfs geen boeken over fundamentele zaken als de geschiedenis van het socialisme of van de arbeidersbeweging, [kon] bedienen.’ Hij sprak in hetzelfde interview zelfs van ‘een gat in de markt’. Deze uitspraken geven duidelijk aan dat, afgezien van ideologische bevlogenheid, het beleid vanaf het begin ook door strategische en economische drijfveren werd bepaald. Wie in het midden van de jaren zestig oog had voor maatschappelijke ontwikkelingen, kon voorzien dat de vrijheidsdrang van de naoorlogse generatie bepaalde behoeftes zou genereren. Welke vorm die behoeftes precies aannamen, kon Van Gennep in zijn boekhandel vaststellen, zoals hij in een interview opbiechtte: ‘Als je ziet dat boeken het op een bepaald gebied goed | |
[pagina 35]
| |
doen dan krijg je trek om daarin iets te gaan ondernemen. Dat is een geweldig commercieel startpunt, hoewel je natuurlijk wel moet oppassen dat je niet achter de mode aanloopt.’ Juist in dit kader zou het bijvoorbeeld interessant zijn om te pogen te achterhalen of Van Genneps uitspraak uit 1969: ‘Wij geven socialistisch werk uit. Geen klassieken en herdrukken van wat bekende socialisten hebben geschreven, maar werk dat tegenwoordig verschijnt van schrijvers die vandaag leven,’ puur idealistisch was, of ook een economische en strategische afbakening inhield tegenover de in dat jaar gestarte Socialistische Uitgeverij Nijmegen (sun), die, als ik het mij goed herinner, juist in de beginjaren veel klassieke socialistische werken fotografisch herdrukte. Al in 1976 was deze uitspraak in ieder geval vergeten, want toen verscheen bij Van Gennep een herdruk van Berend Bymholts tweedelige Geschiedenis der arbeidersbeweging in Nederland uit 1894. | |
Wie is de geschiedschrijver van Van Gennep?Kraaijeveld publiceerde een samenvattend artikel over haar onderzoek naar Van Genneps boekenbezit in het themanummer Zeerovers. Uitgeverij en Boekhandel Van Gennep van De Boekenwereld. In een tamelijk kritische bespreking van dit nummer op zijn blog riep Johan Velter om Igor Cornelissen als geschiedschrijver van Van Gennep.Ga naar eind3 In dat geval zou een insider als historicus optreden. Bij het boekstaven van moderne geschiedenis zal er altijd een verschil zijn tussen de gezichtspunten van degenen die de beschreven periode hebben meegemaakt en de geschiedschrijver die er met een afstandelijk oog naar kijkt, zoals Kraaijeveld die in het ‘Woord vooraf’ meldt in 1983 geboren te zijn (en dus nog op de basisschool zat toen Rob van Gennep in 1994 overleed). De laatste zal zich echter wel een duidelijk beeld van de beschreven periode moeten vormen. Zo bekent Kraaijeveld in het ‘Woord vooraf’ dat ‘Anja Meulenbelt [...] enkel een vaag belletje [deed] rinkelen’, terwijl Van Gennep toch enige tijd een van de belangrijkste uitgevers van het feminisme was. Juist in die periode ontvlamde bovendien een verhitte zusterstrijd tussen de sad girls en de bad girls, waarbij de laatsten meenden dat vrouwenbevrijding ook een bevrijding van de vrouwelijke lust en seksualiteit inhield. De eersten zagen daarentegen juist overal onderdrukking en ongemak en waren bijvoorbeeld tegen pornografie (waarbij homoporno het ergste was omdat vrouwen daarin totaal genegeerd werden) en man-naar-vrouw transseksualiteit (want dat was mannelijke infiltratie in de vrouwenwereld). Ik realiseer me dat Kraaijeveld geen diepgravende fondsanalyse van Uitgeverij Van Gennep beoogde te schrijven, maar voor een goed begrip van de uitgeverij als ideologische dan wel commerciële onderneming zou het interessant zijn te weten of de in 1982 door Karin Spaink geredigeerde bundel Pornografie: bekijk 't maar. Een politiek-feministische visie op seksualiteit duidelijk partij koos in een van beide kampen en hoe die eventueel paste bij een uitgeverij die zich tien jaar eerder zelf op het gebied van de erotica had begeven. Kraaijeveld constateert overigens dat in Van Genneps | |
[pagina 36]
| |
privébibliotheek het feminisme en erotica afwezig zijn, waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat de feministische uitgaven vooral als commercieel interessant werden gezien, óf dat iemand anders op de uitgeverij hier de drijvende kracht achter was. Hetzelfde geldt voor een ander gebied waarop Van Gennep zich enige tijd prominent profileerde. Toen veel feministische auteurs vanaf het eind van de jaren zeventig onderdak vonden bij uitgeverijen als Sara en De Bonte Was, begaf Van Gennep zich namelijk op het gebied van homostudies, die toen grote opgang maakten aan verschillende Nederlandse universiteiten. Ook in dit jonge wetenschapsgebied bestond een richtingenstrijd (tussen de Amsterdamse School en de Utrechtse Zuil), maar in de verschillende Homojaarboeken die Van Gennep beginjaren tachtig publiceerde, waren exponenten van beide stromingen vertegenwoordigd. Overigens zou ook hier een vergelijking met andere linkse uitgeverijen interessant zijn, want ook de Socialistische Uitgeverij Amsterdam (sua) begaf zich omstandig op dit gebied. Naast homostudies kende toen ook ‘homoliteratuur’ een grote populariteit en het lijkt me in dit opzicht niet toevallig dat toen Van Gennep begin jaren tachtig literaire thrillers ging publiceren de enige herdruk in dit genre de eerder bij De Arbeiderspers verschenen ‘homodetective’ Een man een man, een moord van Joseph Hansen was - voor zover dat uit de als bijlage in Kraaijevelds boek opgenomen fondslijst valt te achterhalen. In 1986 beleefde ook een bij Bruna verschenen vertaling van Klaus Manns omstreden Mefisto. Roman van een carrière een herdruk in het Van Gennep-fonds. Klaus Mann sluit als exilauteur nog aan bij een sterk segment Duitse literatuur bij Van Gennep, maar over het algemeen lijken de uitgaven op het gebied van homostudies en -literatuur toch vooral door verkoopmogelijkheden bepaald te zijn en niet door een persoonlijke betrokkenheid van de uitgever, in wiens ‘politieke’ bibliotheek zich geen boeken op het gebied van homostudies bevinden. Door de beschrijving van uitgeverij Van Gennep zo sterk met de privébibliotheek van een van de oprichters te verbinden heeft Kraaijeveld een interessant, maar ook eenzijdig en daardoor beperkend uitgangspunt gekozen. Hierdoor blijven veel aspecten van het uitgavebeleid onderbelicht. Al met al heeft ze echter een interessante, verkennende studie geschreven, maar het is, mede door de beperkingen van het kader waarbinnen hij tot stand kwam, slechts een eerste aanzet tot een uitvoerige monografie over Uitgeverij Van Gennep en zijn oprichter in hun tijd. Hopelijk pakt iemand de draad op. |