De Boekenwereld. Jaargang 25
(2008-2009)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 360]
| |
Het einde van de STCN (2)
| |
WeemoedMet twee bijna ex-collega's maakte ik lange wandelingen, deels door Mainz, voor een groter deel langs de Rijn, waar we op een prachtig, zwaarmoedig terras witte wijn dronken die niet naar Duitse wijn smaakte maar het wel was. Het stormde. Reusachtige wolken tuimelden door de lucht en aan de overkant van de rivier stonden bomen die als krankzinnig geworden balletdansers tekeergingen, alsof ze bezield waren met een heel ander leven dan hun onbewuste, plantaardige bestaan. Ze wilden los uit de grond, weg. Dat was mooi: ik ging ook weg. Na bijna elf jaar voor de stcn te hebben gewerkt en na ruim 100.000 boeken te hebben bekeken waarvan ik een groot deel ook nog had gebibliografeerd, vertrok ik naar de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam om daar nog veel meer boeken te gaan beschrijven. Maar dat ware andere boeken. Het was een passend afscheid: we aten in een mooi restaurant, de schnitzels waren zo groot als pannenkoeken, de wijnglazen zo groot als bierglazen. Op foto's werd ik achteraf vooral getroffen door mijn knalrode kop. Naast me zat mijn toekomstige vrouw, maar dat wist ik toen nog niet.
En nu neemt de stcn afscheid van ons. Althans, het lijkt alsof de stcn afscheid neemt. Aan het eind van dit artikel zal ik ingaan op mijn rooskleurige toekomstverwachtingen. Natuurlijk, er moet even een punt zijn dat hoogwaardigheidsbekleders in het openbaar kunnen zeggen: ‘Het is af, daar werd iets groots verricht.’ Maar ik vermoed dat het werk aan deze unieke catalogus onzichtbaar als een veenbrand zal voortwoekeren om over een jaar of zeven, acht weer op te schieten. De omgeving zal er totaal anders uitzien en ook de taak van de stcn wordt voor een deel een andere - maar daarover verderop meer. Ik zal er in de komende jaren natuurlijk alles aan doen om ervoor te zorgen dat mijn profetie uitkomt! Wat iedereen wel weet maar toch moet worden vermeld: de Nederlandse boekproductie van vóór 1800 was de grootste ter wereld en die boeken werden, driftig handelsvolkje als we waren, naar alle bekende landen geëxporteerd. De bibliotheken in Oxford herbergen niet minder dan 43.000 Nederlandse drukken, in Cambridge zijn het er ruim 100.000. Maar je | |
[pagina 361]
| |
vindt er, bijvoorbeeld, ook duizenden in de lokale bibliotheek van Aix-en-Provence. En dan zijn er Parijs, Sint-Petersburg, New York. En alle archieven van Nederland. Wolfenbüttel natuurlijk. Daar wordt nog maar sporadisch wat aan gedaan, dus we zullen er straks, voorzien van onze aloude voc-mentaliteit, op uit moeten trekken om die boeken althans digitaal weer terug te brengen. Nee, de stcn is nog lang niet af. H. Sweerts, De cierlijcke voorsnijdinge aller tafelgerechten, Amsterdam 1668. uba Bijzondere Collecties. Een gidsje waarin van alle mogelijke vleesgerechten wordt beschreven hoe men ze aan tafel dient voor te snijden en op te dienen. Het oblongformaat en de kleine omvang maken duidelijk dat het een praktisch naslagwerkje betreft. Het is gezet uit een romein en bedoeld voor de beter gesitueerden die zich het voedsel konden veroorloven dat hier wordt beschreven
De stcn is een private file in de door Pica beheerde database die verder vooral dienst doet als gemeenschappelijk geautomatiseerd catalogiseersysteem (ggc). U kent daarvan vooral de façade: het aanvraagscherm van de wetenschappelijke bibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek (kb). Het stcn-bestand staat onder meer op zichzelf vanwege speciale, eigen regels en tekens. Niet iedereen kan erin kijken of eraan werken. Het hoe en waarom en de evolutie ervan vormen een nogal technisch en saai verhaal dat ik graag aan anderen overlaat, maar ik wil wel het wat archaïsche karakter van onze werkwijze memoreren: de werkbladen die we met de hand invulden, onze lieve datatypiste die dat allemaal overtikte, het corrigeren met het moeizame getuur naar piepkleine ‘stuurtekens’ voor een gedrukte uitvoer die er nooit gekomen is. En nog wat van die zaken die iedereen die het zag, deden denken aan een beroemde film over het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Maar net als bij dat Woordenboek ging achter het wat ouderwetse, wereldvreemde masker een systeem schuil dat zo was opgezet dat de tijd het vooralsnog niet heeft kunnen inhalen. Er zijn wat kleinigheden veranderd, maar die zijn cosmetisch. De essentie is hetzelfde gebleven en dat is niet omdat de stcn zich ergens in een uithoek ophield waar niemand op lette.Ga naar eind3 Ook de bibliotheekwereld kent zijn projectontwikkelaars die voortdurend alles willen omgraven en veranderen, maar het ontwerp van de stcn is zo robuust dat het de veranderaars op een veilige afstand heeft weten te houden. Dat kan: het wiel is ook nooit van vorm veranderd en de drukpers van Gutenberg heeft het ruim vierhonderd jaar uitgehouden. | |
Samen CatalogiserenNa de stcn werkte ik bij de Universiteitsbibliotheek in het ggc. Nu laat een bibliografie die in wezen een instrument is voor wetenschappelijk onderzoek zich ogenschijnlijk moeilijk vergelijken met een bibliotheekcatalogus die hoofdzakelijk dient om boeken mee aan te vragen. Het is of je het zestiende-eeuwse Genève van Calvijn vergelijkt met het Rome onder de Borgias. Toch wil ik beide hier naast elkaar zetten. De reden daarvoor is eenvou- | |
[pagina 362]
| |
dig. Ik voorzie dat het ggc, waar het de oude drukken betreft, binnen een jaar of tien ingrijpend zal zijn veranderd en meer zal zijn gaan lijken op de stcn. Ik ken een banketbakker in Amsterdam - schepper van de heerlijkste slagroomtaartjes - die 's nachts zijn bed verlaat en naar beneden sluipt, de winkel in ‘omdat hij iets hoorde, je weet het tenslotte maar nooit’ en die zich daar dan tegoed doet aan zijn eigen baksels. Hij heeft er een passend formaat van gekregen. Ik werkte iedere dag aan de stcn, maar daarnaast werkte ik ook iedere nacht als wetenschapper met de stcn. Ook nu kijk ik er vrijwel dagelijks even in ‘om iets uit te zoeken’. Voor een boekhistoricus is het een onovertroffen onderzoeksinstrument, ondanks mijn vermoeden dat ook na de ‘voltooiing’ twintig procent van alle titels en meer dan de helft van het aantal overgeleverde exemplaren van die titels er niet in te vinden zullen zijn. Het bestand is daardoor niet geschikt voor onderzoek op microniveau - ‘geef me alle exemplaren van alle drukken van Spinoza’ of ‘toon alle drukken van Blaeu uit 1637’ - het zijn vragen waarop je wel een antwoord krijgt, je hebt er alleen weinig aan. Maar voor ‘grote’ vragen is de stcn zeer geschikt: ‘Wat is de verhouding tussen de formaten in-4 en in-8 (anders geformuleerd: de verhouding tussen grote, wat duurdere en kleine, goedkope boeken) in 1625, 1650 en 1675’, ‘hoe ontwikkelt het marktaandeel van de gotische letter zich in de loop van de zeventiende eeuw’, ‘wanneer maakt het Latijn plaats voor het Frans?’ En duizend andere vragen, naar genres, lettertypen, uitgevers, afbeeldingen, enzovoort. Het beantwoorden ervan kostte vroeger jaren, als de antwoorden al achterhaalbaar waren, nu is het een kwestie van seconden geworden. Zonder de stcn had ik mijn proefschrift over het gebruik van sierinitialen en ornamenten niet kunnen schrijven, tenzij ik er een jaar of dertig voor had uitgetrokken.
De kracht van de stcn schuilt in een aantal factoren waarvan ‘beperking’ de voornaamste is. In het begin is gekozen voor een betrekkelijk eenvoudig beschrijfmodel, dat echter de essentie bevat van wat een boek uit de vroegmoderne tijd is. Dat model is zoals gezegd nooit meer aangepast, niet in de vette jaren (‘laten we voortaan dit ook doen’) en niet in de magere jaren (‘als we de vingerafdruk nu eens weglaten, scheelt dat vijftig seconden per beschrijving’). Met ‘eenvoudig’ wil ik overigens niet zeggen dat het werk eenvoudig is! Ik filosofeer al jaren over de vraag hoe het kan dat zoiets simpels als het noteren van auteur, titel, uitgever, formaat, opbouw en nog zo wat van een boek ook voor de geroutineerde en goed onderlegde beschrijvers een gecompliceerd klusje blijft. Het punt is natuurlijk dat het eindresultaat simpel oogt, maar dat de weg ernaar toe gecompliceerd is. In die zin lijkt het maken van bibliografische beschrijvingen op de filosofie van Spinoza. Liever een beperkt maar goed doordacht aantal regels dat met ijzeren consequentie titel na titel op dezelfde wijze wordt toegepast, dan een flexibel model waarin alle mogelijke informatie kan worden opgenomen. In vroeger dagen had de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam een eigen computersysteem. Niet vanwege de spreekwoordelijke eigenwijsheid die des Amsterdammers is, maar omdat er geen volwassen systeem bestond toen er werd overgestapt van een kaartcatalogus op de computer. Het Amsterdamse systeem was even magnifiek als uniek. Er was geen object ter wereld dat er niet in kon worden beschreven; de vragen die er aan konden worden gesteld waren legio, het bezat de mogelijkheid - die geen enkel modern systeem heeft - om met enkele eenvoudige commando's complete catalogi te produceren in boekvorm of digitaal, het maakte niet uit. De vrijwel onbegrensde mogelijkheden van het systeem waren als de gouddorst van koning Midas. Ze maakten alleen maar meer hebzucht los bij de gebruikers. Daar bedoel ik niet de gebruikers van de bibliotheek mee, die meestal gewoon een boek wilden inzien, | |
[pagina 363]
| |
maar de professionele gebruikers, de invullers van het systeem: conservatoren en bibliografen. Het was een catalogus die alle mogelijke informatie kon bevatten die een wetenschappelijke gebruiker zich ooit zou kunnen wensen: titels, auteurs, drukkers natuurlijk, maar allemaal gerelateerd aan weer andere records met secundaire gegevens, bibliografische informatie volgens de nieuwste analytisch-bibliografische inzichten, de meest uiteenlopende exemplaargebonden gegevens over banden, herkomst, over de geschiedenis van het boek voor het in de bibliotheek terecht was gekomen, over de collecties waar het ooit toe had behoord. Dat bleek uiteindelijk te veel van het goede. De kracht van het eenvoudige model van de stcn komt voor een belangrijk deel voort uit het idee dat de bouwers ervan van het begin af aan zijn uitgegaan van een gegeven aantal edities (ze dachten aan circa 200.000) dat binnen een gegeven aantal manjaren moest kunnen worden gecatalogiseerd. C. Barlaeus, Medicea hospes, Amsterdam 1638. uba Bijzondere Collecties. Een van de eerste monumentale uitgaven van de grootste drukker die ooit in Nederland heeft geleefd: Joan Blaeu. Blaeu is beroemd vanwege zijn atlassen, maar dit boek laat zien dat hij ook een grootmeester was waar het het ‘gewone’ boek betrof
| |
[pagina 364]
| |
Toch is het te simpel om het oude systeem van de Amsterdamse ub af te doen als een slecht geconcipieerd model. Het was vanuit een andere visie ontworpen. De ub stapte in de jaren negentig over op Pica en heel veel informatie ging bij die conversie verloren of kan sindsdien alleen nog maar met kunstgrepen worden opgevraagd die zo diep in het systeem verstopt zijn dat de gebruikers ze niet kunnen vinden. Juist bij die conversie bleek echter dat veel gegevens die je erin zou hebben verwacht nooit waren ingevoerd. Of summier. Of slecht. De universele mogelijkheden van het systeem waren uiteindelijk relatief beperkt gebruikt. Niet uit onwil of desinteresse, maar omdat het invoeren van alle informatie die een goede beschrijving zou moeten bevatten veel tijd kost en expertise vraagt. Die tijd was er sowieso niet en voor goed bibliograferen is een aan autisme grenzende ijzeren discipline nodig die maar weinigen gegeven is. Tienduizenden boeken zijn uitstekend beschreven. Zelfs na mishandeling door onverschillige onwetenden en omgekleed in de armoedige confectie van Pica verloochende de kwaliteit zich niet. Maar het waren tienduizenden beschrijvingen te midden van honderdduizenden andere die uiterst summier waren. De filosofie hierachter was duidelijk en bewust: niet alle boeken verdienen evenveel aandacht van de bibliograaf. Het was dus zaak de boeken van grote cultuurhistorische waarde uitgebreid te beschrijven, bij andere titels kon het wel een tandje lager. Ik behoor niet tot de cultuurrelativisten die Bach niet groter of beter wensen te achten dan Jan Smit - er valt met andere woorden veel te zeggen voor een dergelijke opvatting. ‘We doen de anatomische atlassen goed en besteden minder aandacht aan gereformeerde kletspraat.’ Waarom niet?
Dits dat hantwerck der cirurgien, Utrecht 1535. uba Bijzondere Collecties. De chirurg stond in het verleden weinig in aanzien: zijn beroep was eerder verwant aan de kapper dan aan de arts. Dit boek over de chirurgie is dan ook niet bedoeld voor medicijnenstudenten maar voor de eenvoudige chirurgijn (en voor zijn patiënten!)
| |
[pagina 365]
| |
Maar de praktijk pakte weer heel anders uit. Het ‘oude’ systeem was zo uitgebreid dat het eenduidig invoeren van informatie moeilijk, zo niet onmogelijk was: voor ieder soort informatie stond een aantal velden ter beschikking. Dat maakte het voor niet-specialisten lastig om er de gewenste informatie aan te onttrekken en dat werd niet beter nadat de ub was overgegaan op Pica. Dat was een veel eenvoudiger systeem en bovendien was tegen de tijd dat het werd ingevoerd de wijze van catalogiseren radicaal veranderd. Er werd van de ene dag op de andere gekozen voor een minimalistische vorm van invoer van oude drukken. Het uiteindelijke probleem lag natuurlijk in de wens twee taken te verenigen in een enkel systeem. Het was tenslotte in de eerste plaats het catalogiseer- en uitleensysteem van de bijna twee miljoen titels van de ub. Dat het daarnaast functioneerde als boekhistorisch informatiesysteem werd - en wordt - nauwelijks onderkend. Dat was voor de happy few op de leeszaal Zeldzame en Kostbare Werken - nu de Bijzondere Collecties. Als je de ub beschouwt als een winkeltje en de bezoekers als consumenten valt het niet te verkopen dat er heel veel aandacht wordt besteed aan informatie die misschien maar voor enkele gebruikers van belang is. Natuurlijk is een universiteitsbibliotheek geen winkel - evenmin als een deeltjesversneller dat is - maar daar is niet iedereen van doordrongen. Bij catalogusafdelingen is men voortdurend bezig met rationaliseren. Het doel is de productie te verhogen en dat gebeurt enerzijds door controle van de beschrijvingen te verminderen of af te schaffen, anderzijds door zoveel mogelijk taken af te stoten of in te perken. Controle vindt tegenwoordig nauwelijks meer systematisch plaats omdat men de ggc ziet als een soort Wikipedia met het bijbehorende zelfreinigend vermogen. Onderdelen worden afgeschaft onder het motto ‘als jullie het niet doen, doen wij het ook niet’. Ik heb vaak de vraag gekregen: ‘Hoe gebeurt dat in andere bibliotheken?’ Het ging dan om de toepassing van een of andere beschrijftechnische regel, altijd een regel die gewoon tot de standaardafspraken behoorde, maar wie weet een die zou kunnen worden afgeschaft omdat men hem ‘elders’ ook niet toepaste en het nut, door gebrekkige kennis van de beslissers, natuurlijk niet duidelijk was. De vingerafdruk is er een goed voorbeeld van. Die wordt ook, en zeer terecht, in de ggc gebruikt. Als tientallen bibliotheken samen een catalogus bouwen, is het essentieel dat je van iedere titel precies weet om welke editie het gaat en dat kan, als je de exemplaren niet met elkaar kunt vergelijken, alleen maar door te kijken of de fameuze stcn-vingerafdruk identiek is. Het maken van die vingerafdruk duurt minder dan een minuut en toch werd minstens tien keer per jaar de vraag gesteld of hij noodzakelijk was, of hij niet weg kon. ‘Want dat scheelt heel veel tijd.’ Een vraag die gek genoeg nooit werd gesteld waar het om enkele interessante bijverschijnselen van de intussen altijd maar toenemende bureaucratisering ging: controleren en vergaderen. Titels worden niet meer nagekeken maar voor het controleren van de bibliografen is een legertje teamleiders gerekruteerd dat inspecteert, overlegt, evalueert en bespreekt dat het een lieve lust is. Een afdeling die vroeger bestond uit één chef en een stuk of veertig bibliografen is nu veranderd in een piramide van leidinggevenden waarbij de aanvoerders de uitvoerders inmiddels in getal overtreffen.
Waar heeft dit nu allemaal in geresulteerd? Het zal duidelijk zijn waar het contrast tussen het oude systeem en de stcn ligt: het was natuurlijk beter geweest als men ook voor het ‘gewone catalogiseren’ al heel vroeg één beschrijfmodel had gekozen, daar een bepaalde productienorm bij aan had gehouden en aan het werk was gegaan. Eventuele exemplaargebonden, bijzondere informatie zou dan door conservatoren kunnen worden toegevoegd. Als het model van de stcn vanaf het begin als basis had gefungeerd voor het beschrijven | |
[pagina 366]
| |
van oude drukken, was het ggc nooit de vrijwel onbeheersbare vuilnisbelt geworden die het nu is. A. Comenius, Portael der saecken, Amsterdam 1673. uba Bijzondere Collecties. Comenius was een groot onderwijsvernieuwer. Niet het uit het hoofd stampen van Latijnse vervoegingen zonder te weten wat die betekenen maar het benoemen van alledaagse situaties en voorwerpen stond bij hem centraal. Bij een dergelijke, radicaal nieuwe aanpak hoorde ook een nieuw type leerboek. Met veel afbeeldingen en een functionele typografie
Want simpel en ondiplomatiek gesteld: de kwaliteit van het ggc is, waar het de oude drukken betreft, bedroevend. Ondeskundigheid is de voornaamste reden, desinteresse is een andere én het feit dat er niet één orgaan is dat met enig gezag regels en normen kan voorschrijven aan de deelnemers. Bij veel kleinere bibliotheken ontbreekt de expertise om oude drukken te beschrijven, bij de wetenschappelijke bibliotheken is de omvang van de collecties vaak zo groot dat het vrijwel onmogelijk is het werk dat nodig is te doen binnen een overzichtelijke tijdsspanne. Zelfs de kb, die de stcn onder haar hoede heeft en die toch de voornaamste hoedster is van het cultureel erfgoed, heeft een zeer onvolledige online catalogus. Hetzelfde geldt in mindere of meerdere mate voor alle grote bibliotheken, waaronder de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek. Dat maakt onze bibliotheken tot een eldorado voor onderzoekers die er de ene unieke vondst doen na de andere: bijgebonden niet-geregistreerde handschriften, aantekeningen van beroemde geleerden, unieke drukken, ze bevinden zich alle in onze bibliotheken. Leuk voor de gelukkige vinders die er soms zelfs de krant mee halen, maar in feite is het natuurlijk een onwenselijke situatie. Niet omdat je de bibliotheekbezoekers hun plezier zou moeten misgunnen, maar vanwege het feit dat het vondsten betreft. Er is niet naar gezocht, men vindt het. Want wie iets zoekt, boeken met een bepaalde provenance, een bepaald type band, geannoteerde boeken uit de zestiende eeuw, die kan deze boeken nu juist helemaal niet vinden omdat dergelijke gegevens niet werden en ook nu nauwelijks worden genoteerd. De invalshoek van de wetenschappers is de afgelopen jaren ingrijpend veranderd, maar de bibliotheken zijn niet mee veranderd. | |
[pagina 367]
| |
Er wordt gekozen voor een vlucht naar voren: je telt als bibliotheek pas mee als je kostbare digitaliseringsprojecten weet op te zetten. Tegelijkertijd heeft geen enkele grote bibliotheek zijn catalogus op orde. Dat simpele gegeven zet zelfs op korte termijn onze geesteswetenschappen op achterstand. Historici, boekhistorici en historisch letterkundigen kunnen het onderzoek dat men nu internationaal van belang vindt vrijwel niet uitvoeren. Iedere gebruiker van Picarta en vergelijkbare zoeksystemen weet: het ggc is onbetrouwbaar. Veel edities ontbreken of zijn juist ten onrechte bij elkaar gevoegd, terwijl verschillende titels naar dezelfde editie verwijzen. ‘Alle informatie hier en nu op uw eigen computer achter uw eigen bureau’ is een kreet die je vaak hoort in bibliotheekland. Voor de wetenschappers betekent het nauwelijks een vooruitgang dat hij achter dat eigen bureau titels bijeen kan sprokkelen, want hij weet niet wat hij vindt en wat erger is: hij weet ook niet wat hij niet vindt. J. Cats, Silenus Alcibiadis, Middelburg 1618. uba Bijzondere Collecties. Jacob Cats is de grootmeester van het embleem: korte teksten die op ingenieuze wijze een raadselachtige afbeelding verklaren. De gravures zijn van uitzonderlijke kwaliteit, net als het drukwerk. Voor de talen zijn verschillende lettertypen gekozen. Cursief voor het Latijn, romein voor het Nederlands en het Frans. Hans van der Hellen was de beste drukker van de vroege 17e eeuw
| |
De toekomst van het GGCIk vergeleek in het begin van dit artikel het ggc met de katholieke kerk van voor de contrareformatie - dat was mijn eerste indruk toen ik van de gespecialiseerde wereld van de stcn verliet om me met ‘gewoon’ catalogiseren bezig te houden. Men deed maar wat, of liever | |
[pagina 368]
| |
gezegd: iedereen deed het op zijn eigen manier zonder zich wat van de anderen aan te trekken. Hele bibliotheekbestanden werden erin gedumpt, soms twee keer achter elkaar. Er bleken complete catalogi in schuil te gaan waar op het niveau van de lokale bibliotheken niets van terug te vinden was. Even enthousiaste als ondeskundige catalografen leefden zich uit, dyslexie leek endemisch te zijn. Op het moment zijn in ieder geval de lege ‘spooktitels’ grotendeels uitgeroeid, er wordt - althans in Amsterdam - goed gethesaureerd én gecatalogiseerd, en de zo belangrijke exemplaargebonden gegevens worden toegevoegd. Nu het stcn-team naar een minimale omvang terugkrimpt, zoeken de getrainde bibliografen vanzelfsprekend hun heil elders. Je kunt het vergelijken met de val van Constantinopel. De ondergang van die stad veroorzaakte een exodus van Griekse geleerden die een belangrijke bijdrage zouden leveren aan de renaissance in West-Europa. Het kan niet anders of de exodus van stcn-medewerkers moet een heilzame uitwerking hebben op het catalogiseren in bibliotheken elders. Naast alle digitale activiteiten, waarvan de uiteindelijke waarde maar moet worden afgewacht, richten bibliotheken zich gelukkig weer meer en meer op de boeken. Dat is terecht, want onze bibliotheken zijn schatkamers. Niet alleen van de voor de hand liggende oude drukken, maar ook van negentiende- en twintigste-eeuwse boeken. Paradoxaal genoeg leidt de discussie over de toekomst van het boek juist tot een hernieuwde belangstelling voor het gedrukte erfgoed. De toekomst van de bibliotheken ligt dan ook niet zozeer in het ontsluiten van allerlei digitaal materiaal - dat kunnen anderen veel beter en vooral goedkoper, en zonder dat in naam van de vooruitgang duizenden boeken onder de guillotine worden gelegd -, maar in het bewaren en ontsluiten van de gedrukte materialen die in de bibliotheken aanwezig zijn. Die moeten worden onderzocht, als het even kan goed worden gedigitaliseerd en vooral goed ontsloten. Niet uit een of ander nationaal sentiment - het gaat niet om klompendansen of het blazen op de midwinterhoorn -, maar omdat ze onontbeerlijk zijn: want als we de geschiedenis niet kennen, kunnen we het heden niet begrijpen. En als we het heden niet begrijpen, struikelen we als slaapwandelaars een ongewisse toekomst binnen. De boeken, prenten en andere voorwerpen die we in onze bibliotheken bewaren vormen de voornaamste materiële neerslag van dat verleden. Nu zijn ze voor de beleidsmakers nog niet interessant, maar het zal niet lang duren voor ze het, en dat van de ene op de andere dag, wel zullen zijn. De goede en diepgaande ontsluiting van niet-digitale collecties is nu nog weinig modieus, straks is ze een voorwaarde om als bibliotheken te kunnen overleven. | |
De terugkeer van de STCNHet belang van de stcn ligt in dit verband voor de hand: als voorbeeld en als bron van inspiratie. Want als we meer willen met onze cultuurschatten dan ze bewaren, zullen we ze moeten ontsluiten. Het systeem van de stcn vormt daarvoor de ideale basis. In enigszins aangepaste vorm kan het door het ggc worden overgenomen, zodat ook daar hoge productiecijfers kunnen worden gehaald zonder dat er concessies worden gedaan aan de kwaliteit. Wie weet kan door de kb een supra-bibliothecair bureau worden opgericht, dat regels formuleert en dat de kwaliteit van de catalogus bewaakt. Het ligt dan voor de hand dat de stcn daar een belangrijke rol in krijgt. Dan de tweede rol van de stcn. Titels, boeken, ze maken deel uit van uniforme edities, maar het zijn, als je goed kijkt, individuen en hoe ouder ze zijn, des te meer individuele trekken ze vertonen. Daarom is het belangrijk dat de stcn straks werkelijk wordt voltooid. | |
[pagina 369]
| |
Door alle exemplaren van alle edities op te sporen waar ter wereld ze ook zijn. We zullen dus niet alleen goed voor het internationale culturele erfgoed moeten zorgen dat we hier, in Nederland, bewaren, we zullen er ook op uit moeten trekken, de wereld in, om het Nederlandse erfgoed elders te registreren. J. Ladmiral, Effigies penis humani, Leiden 1761. uba Bijzondere Collecties. In de achttiende eeuw zocht men naar technieken om in kleur te kunnen drukken, als vervanging voor het met de hand inkleuren. Ladmiral was een pionier die gekleurde mezzotinten vervaardigde: een etstechniek waarbij de kleuren in de zeer fijne groeven van de plaat werden aangebracht waarna die kon worden afgedrukt en nog met de hand werd bijgewerkt
Over de bijdrage van de Nederlandse cultuur aan de menselijke beschaving in het algemeen wordt vaak een beetje lacherig gedaan. Nu hoort bij werkelijke beschaving de bestudeerde achteloosheid die wat van gewicht is gewichtloos doet schijnen. Door in kaart te brengen wat we hebben voortgebracht, wat van ons is, zal die bijdrage aan de cultuur, aan de verlichting en aan tolerantie duidelijk zijn, voor ons en voor de anderen. Hans Gruijs, die aan de wieg stond van de stcn, noemde de aanwezigheid van een nationale bibliografie een teken van beschaving voor een land. Daarnaast vormt een nationale bibliografie een bijdrage aan kennis en cultuur waarvan het belang maar moeilijk kan worden overschat. De grote lijnen van wetenschap en beschaving bestaan bij de gratie van een oneindig aantal minieme details. Die moeten gesignaleerd worden en geordend. Er bestaat bij mijn weten geen nationale bibliografie die te vergelijken is met de stcn. Voor sommigen zou dat een reden zijn te zeggen: ‘Schaf dan maar gauw af.’ Feit is natuurlijk dat we hier, net als in de zeventiende eeuw met allerlei zaken van vergelijkbaar belang - zoals vroeger met de voc en onze nationale bank - minstens honderd jaar voorlopen op de rest van de wereld: als nationale bibliografieën een teken zijn van beschaving, zouden wij de beschaafdste natie ter wereld vormen. Ik denk dat we dat ook zijn. | |
[pagina 370]
| |
P. Heyns, Le miroir du Monde, Amsterdam 1598. uba Bijzondere Collecties. Een kleine atlas voor een breed publiek met alle kaarten uitgevoerd in houtsnede. De afwezigheid van wegen maakt al duidelijk dat dit geen atlas is om mee op reis te gaan. Iedere kaart gaat vergezeld van een korte landbeschrijving. Die beschrijvingen zijn in verschillende lettertypen uitgevoerd, naar gelang de lengte van de teksten. Opvallend is de aanwezigheid van een plattegrond van de ‘Brittenburg’ - het Romeinse fort dat lag op de grens van de beschaafde wereld
De bij dit artikel geplaatste afbeeldingen zijn uit de stcn geselecteerd voor de tentoonstelling Best Verzorgde Boeken, van 1 juli tot en met 20 september 2009 te bezichtigen bij Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. |
|