De Boekenwereld. Jaargang 25
(2008-2009)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 300]
| |
Boekbespreking
| |
Een handboek voor iedereen?Een boek dat zowel specialisten, studenten als (geïnteresseerde) leken wil bedienen (p. 2) én 85 Engelse ponden kost, verdient het om met enig wantrouwen benaderd te worden. Het werk is onderverdeeld in vier delen, waarvan het eerste, ‘Methods and approaches’, helaas nogal beknopt is. Dat het eerste hoofdstuk, ‘Why bibliography matters’, aan de basiswetenschap van de boekwetenschap is gewijd, valt toe te juichen, maar T.H. Howard-Hill kan echt niet in twintig pagina's het verschil tussen en het belang van de systematische, analytische, descriptieve, tekstuele en historische bibliografie in kaart brengen. Daar moet de echt geïnteresseerde het vooral hebben van de ‘references and further reading’. David | |
[pagina 301]
| |
Greetham hoeft mij niet te overtuigen van het belang van bibliografie en boekgeschiedenis voor teksteditie, maar het zou geen kwaad kunnen als tekstediteurs dit tweede hoofdstuk nog eens zouden doornemen. Dat er vervolgens een opstel gewijd is aan de bibliometrie (door Alexis Weedon) is prachtig, maar er moet wel iets te meten zijn en dat is vooralsnog meer het geval in de recentere periodes dan in het wat verder verwijderde verleden. En dan kan een hoofdstuk over het leesonderzoek blijkbaar ook niet ontbreken, al moet Stephen Colclough uiteraard tot de conclusie komen dat er bitter weinig bronnen zijn om de historische lezer te betrappen en dat het lezersonderzoek tot meer resultaten leidt in een periode waarin statistische gegevens beschikbaar zijn. In deel ii, ‘The history of the material text’ - onderverdeeld in ‘The world before the codex’, ‘The book beyond the West’ en ‘The codex in the West 400-2000’ - wordt een symmetrie gehanteerd in de 26 hoofdstukken: steeds worden de aspecten van productie, distributie en receptie behandeld, en die - zo mogelijk - door de eeuwen heen en in een cultuurhistorische context. Zo worden we bijgepraat over de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar kleitabletten uit Sumerië, Assyrië en Babylonië en dat naar papyrus uit Egypte, Griekenland en Rome. Daarna volgen overzichten van het boek in China, Japan, Korea, Vietnam en zuidelijk Azië. En zelfs in Latijns-Amerika blijkt de ontwikkeling van het boek toch via andere lijnen gelopen te zijn dan in Europa. De conservator van de Bibliotheca Rosenthaliana van de Universiteit van Amsterdam, Emile Schrijver, behandelt het Hebreeuwse boek en dit onderdeel sluit af met een beschouwing over het boek in de islamitische wereld. De meeste aandacht gaat uit naar de codex in de Westerse wereld vanaf 400 tot heden en hier blijkt duidelijk de Angelsaksische herkomst van deze bundel, met een aantal bijdragen over dezelfde historische periodes met betrekking tot ‘Britain’, ‘Europe’ en de ‘United States’. Na twee hoofdstukken over het geschreven boek behandelt Lotte Hellinga de incunabelperiode en David J. Shaw de zestiende eeuw. De periode tot en met de achttiende eeuw krijgt prachtige overzichten van John Feather (Engeland), Rietje van Vliet (Europa) en Russell L. Martin iii (Noord-Amerika), maar daarna wordt de periodisering wat ingewikkelder door aan de chronologie ook thematiek te koppelen (‘from few and expensive to many and cheap’) en een paar hoofdstukken toe te voegen, zoals dat van Rob Banham over de ontwikkelingen in de techniek tussen 1800 en 1970 op het gebied van papier maken, nieuwe drukpersen, stereo- en elektrotypie, boekband, monotype en linotype, kleurendruk en dergelijke, of dat van David Finkelstein over de globalisering van het boekbedrijf in diezelfde periode. Op niet geheel duidelijke gronden worden de periodes 1800-1890, 1890-1970 en 1970-2000 onderscheiden, met in de middelste periode een verdienstelijk hoofdstuk over de Europese ontwikkelingen door Adriaan van der Weel. Het boekbedrijf blijkt in de modernste periode zodanig geglobaliseerd dat de geografische opzet niet langer zinnig was: er zijn nu drie hoofdstukken over respectievelijk de jongste technologische ontwikkelingen (‘books and bits’), de producenten en de consumenten. Deel iii, ‘Beyond the book’, telt drie hoofdstukken die blijkbaar moeilijk in te passen waren in deel ii. James Wald schrijft over tijdschriften en andere periodieken, ‘the first original genre to arise foliowing Gutenberg's invention’. Martin Andrews wijdt een beschouwing aan het belang van efemera voor de boek- en bibliotheekgeschiedenis: prospectussen, catalogi, rekeningen, klantenboeken, advertenties, drukproeven, maar ook pamfletten, almanakken en dergelijke. Het hoofdstuk over ‘The new textual technologies’ van Charles Chadwyck-Healey had ook niet misstaan aan het eind van deel ii, want het gaat immers | |
[pagina 302]
| |
over recente technologieën op uitgeefgebied en bibliotheekautomatisering: microfiche, cd-rom, databases en het wereldwijde web. In deel iv is een aantal ‘Issues’ ondergebracht, zoals een studie door Patricia Crain over het nogal ingewikkelde begrip ‘literacy’ (‘alfabetisering’) waarover het laatste woord nog niet is geschreven en gezegd. Rowan Watson inventariseert een aantal gevallen van niettekstueel gebruik van boeken, zoals de rituele functie van bijbels, het gebruik van repen tekst als talisman, bibliotheken om mee te pronken of als teken van macht, en prachtig versierde boekbanden. Het onderwerp van het hoofdstuk van Megan L. Benton is ‘the book as art’ en zoals zo vaak gaat het hier niet alleen om het kunstenaarsboek maar ook om mooi vormgegeven boeken. De laatste hoofdstukken gaan over ‘Obscenity, censorship and modernity’, ‘Copyright and the creation of literary property’ en ‘Libraries and the invention of information’. | |
Hebben handboeken voor boekgeschiedenis een toekomst?De bundel besluit met een beschouwing van Angus Phillips over de niet voor het eerst gestelde vraag of het boek nog wel een toekomst heeft. Het antwoord op die vraag is bekend: ja hoor, er worden meer boeken gepubliceerd sinds de digitale revolutie dan ooit. De vraag of dit handboek aan zijn doelstelling - het bedienen van een publiek van leken, studenten en specialisten - heeft beantwoord, wordt niet gesteld, laat staan beantwoord. Gewoonlijk blijkt een dergelijke pretentie te hoog gegrepen en dat is met dit handboek waaraan veertig specialisten een hoofdstuk hebben bijgedragen ook wel weer enigszins het geval. Laat het duidelijk zijn: als leek op een groot aantal terreinen heb ik dit goed verzorgde, maar te spaarzaam geïllustreerde boek met veel genoegen gelezen en ik heb er veel uit geleerd. Als ik er weer iets in wil opzoeken, staat mij een goede index ten dienste en ieder hoofdstuk is voorzien van prima, zij het wat Angelsaksisch georiënteerde literatuuropgaven. De veelheid aan onderwerpen biedt ook de specialist op bepaalde onderdelen nieuwe kennis (want wie weet tegenwoordig evenveel als 39 collega's?); anderzijds zal hij teleurgesteld zijn omdat er wel heel beknopte informatie verstrekt wordt. De echte leek zal af en toe afhaken, bijvoorbeeld als in een artikel over het geschreven boek voor 1100 een paar alinea's gaan over het verschil tussen de positie van haar- en vleeszijde in niet-insulaire en insulaire codices. Ik denk dat het boek het meeste nut heeft voor de aankomende student boekwetenschap, die hier een overzicht krijgt van wat de boekwetenschappelijke supermarkt in 2007 allemaal in de schappen had. Maar de ontwikkelingen gaan zo snel dat regelmatige updates gewenst zijn. Die nieuwste ontwikkelingen zou de geïnteresseerde in de boekwetenschap zelf eenvoudig bij moeten kunnen houden via de digitale media, maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ons eigen Bibliopolis is gelanceerd in 2002, in boekvorm in 2003, maar de eerste update wordt pas dit jaar (2009) verwacht.Ga naar eind1 Het ideale handboek voor de student moet mijns inziens echter meer omvatten dan wat dit Companion te bieden heeft. Dat hoeft niet allemaal in één band, maar ik zou de eerste twee hoofdstukken van deel ii van dit boek graag willen vervangen door Greethams Textual scholarship.Ga naar eind2 Daar geeft hij in negen hoofdstukken gedegen inleidingen in de voor de boekwetenschapper en filoloog onmisbare basisvaardigheden vanaf ‘finding the text’ (enumeratieve en systematische bibliografie), via ‘making the text’ (over het maken van handschriften en gedrukte boeken), ‘describing the text’ (descriptieve bibliografie), ‘reading the text’ (paleografie en typografie), ‘evaluating the text’ (tekstuele bibliografie), ‘criticizing the text’ (tekstkritiek) naar ‘editing the text’ (teksteditie). En hoewel Greetham 83 dichtbe- | |
[pagina 303]
| |
drukte pagina's ‘selected bibliography’ geeft, zou ik toch ook graag in het handboekenpakket opgenomen zien de literatuursyllabus over analytische en descriptieve bibliografie van Tanselle van Columbia University.Ga naar eind3 Vertaald naar de Nederlandse situatie heb ik geen overwegende bezwaren tegen opname van het boek van Eliot en Rose voor de wereldwijde achtergrondinformatie in een handboek voor een breder publiek. Voor Nederland wordt daaraan Bibliopolis toegevoegd, aangevuld met een dergelijk overzicht voor het geschreven boek. In plaats van Greetham moet er iets vergelijkbaars komen voor de Nederlandse situatie: voor de systematische bibliografie (het opsporen van gedrukte bronnen) een geactualiseerde Kouwenhoven,Ga naar eind4 voor het opsporen van geschreven archivalische bronnen iets wat lijkt op de Archiefwijzer,Ga naar eind5 voor de titelbeschrijving (het beschrijven van bronnen) eindelijk eens een uniform systeem voor de diverse disciplines, voor de diverse objecten (codices, oude en moderne gedrukte boeken, prenten, foto's, kunstvoorwerpen, digitale publicaties) en in verschillende situaties (in een bibliografie, in voet- of eindnoten). Voor het lezen van de bronnen is kennis nodig van de paleotypie en paleografie. Er is een flinke hoeveelheid paleografische atlassen en er zijn digitale cursussen voor oud schrift. Het leren lezen van de oude drukletter is minder gestructureerd. Een overzicht door de eeuwen heen van geschreven en gedrukte bronnen die van belang zijn voor boekhistorisch onderzoek, zou toch een aardig naslagwerk kunnen opleveren. De analytische en descriptieve bibliografie zijn zo langzamerhand toe aan een op de Nederlandse situatie toegesneden handboek. We kunnen niet eeuwig blijven leunen op de inmiddels gedateerde en op de Engelstalige situatie geënte handboeken van Bowers en Gaskell. En voor de bibliograaf die door wil stoten naar de teksteditie is er het handboek van Marita Mathijsen.Ga naar eind6 In dit tijdsgewricht zou het natuurlijk onzin zijn om dit handboekenpakket voor de boekwetenschapper (professioneel of amateur) op papier uit te geven. Dat moet digitaal omdat dat allerlei mogelijkheden biedt tot linken op het web, het incorporeren van animaties en filmpjes en het uitvergroten van plaatjes voor bijvoorbeeld paleografische doeleinden. Probleem daarbij is, dat als instituties zich ermee bezig gaan houden, de flexibiliteit meteen uit het systeem verdwijnt (zie Bibliopolis, dat digitaal even lang op een update moet wachten als een gedrukt boek op een herdruk). Wat we nodig hebben, zijn een paar bevlogen boekwetenschappers die handig genoeg zijn om het aangeleverde materiaal van vele collega's in een prachtig digitaal naslagwerk om te zetten én dat vervolgens regelmatig te updaten. ‘Laat honderd bloemen bloeien’ - de oude Mao wist het al. Nu de techniek zo eenvoudig is geworden dat ook de leek met smaak professioneel werk kan afleveren, staat niets ons in de weg: honderd bloemen, een beetje water en wat liefdevolle aandacht: een boekhistorische teeltuin zonder weerga zal het resultaat zijn! |
|