De Boekenwereld. Jaargang 25
(2008-2009)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
Uit de STCNDe Short Title Catalogue Netherlands (stcn) is onze retrospectieve nationale bibliografie. De stcn neemt alle boeken op die tot het jaar 1801 in Nederland verschenen zijn. stcn-beschrijvers krijgen dus een massa geleerde Latijnse werken, theologische traktaten, Franse toneelstukjes, overheidsordonnanties, reisverhalen, gebedenboekjes, gelegenheidsgedichten en wat al niet meer in handen. Hoewel het verhaal gaat dat ze alleen titelpagina's, colofons en katernsignaturen tot zich mogen nemen, verdiepen ze zich ook regelmatig in inhoud en samenhang van de boeken. Dat resulteert in betere beschrijvingen, maar ook in deze reeks korte bijdragen in De Boekenwereld over opmerkelijke gebeurtenissen en verschijnselen uit de wereld van het oude Nederlandse boek. De stcn is gratis raadpleegbaar via www.kb.nl/stcn. | |
‘Al zou 't op de ring van de hel gedrukt worden’In 1740 verschijnt bij de Leidse drukker Johan Arnold Langerak een uitgebreide prospectus van de voorgenomen publicatie van de stadswetten, privileges en keuren van de stad Kampen, bezorgd door E.V.M.D. (= Evert Valk, Med. Doct.), vergezeld van een ‘Project van Inschrijvinge’.
ub Leiden 282 C 25
| |
[pagina 242]
| |
In zijn voorrede stelt Evert Valk dat wanneer een stad van haar ‘oude fondamenteele grondwetten’ afwijkt, zij haar ondergang tegemoet gaat. Echter, om te kunnen vaststellen of dit inderdaad het geval is, is het wel noodzakelijk dat die wetten ook openbaar zijn en toegankelijk voor iedere burger die dat wenst. Hij vindt het betreurenswaardig dat het in Kampen voor de burgerij praktisch onmogelijk is deze wetten gewaar te worden, maar gelukkig is hij erin geslaagd een afschrift in zijn bezit te krijgen waarvan hij nu alvast een voorpublicatie uitgeeft. De daaropvolgende prospectus van ongeveer tien pagina's bestaat grotendeels uit uittreksels van een handschrift van een ontwerpstadsrecht voor Kampen, samengesteld in de tweede helft van de zestiende eeuw door de toenmalige stadssecretaris dr. Herman Croeser. Door onenigheid in het stadsbestuur was dit ontwerp nooit goedgekeurd of bekrachtigd en was het sindsdien in de gemeentesecretarie blijven liggen, zodat een codificatie van het Kamper burgerlijk en strafrecht nooit tot stand was gekomen.Ga naar eind1 Aan het eind van de prospectus hekelt Evert Valk op sarcastische wijze het beleid van het stadsbestuur, vooral met betrekking tot de begeving van de stadsambten. In Kampen bestond het stadsbestuur destijds uit twee colleges: de magistraat (veertien leden) en de meente (36 leden), ook wel gezworen gemeente genoemd. De magistraat was niet alleen een bestuurlijk orgaan, maar trad ook op als rechtbank van de stad. Gaandeweg had de magistraat de meest winstgevende ambten en waardigheden naar zich toegetrokken, terwijl de meente werd afgescheept met de magere baantjes. Rond 1740 was de onvrede van de meentsleden over deze situatie zo groot dat 24 van hen een ‘acte van correspondentie’ sloten, waarbij bepaald werd dat de begeving van de meentmansplaatsen en officiën onder hen zou rouleren. De magistraat accepteerde dit samenwerkingsverband niet en zette de 24 deelnemers uit hun ambt, waardoor een ernstige bestuurscrisis ontstond.Ga naar eind2 Vermoedelijk besloot Evert Valk de ‘oude rechten’ van de stad in het licht van deze gebeurtenissen uit te geven, omdat hij ervan overtuigd was dat hieruit zonneklaar zou blijken dat de burgers, in de meente vertegenwoordigd, vanouds meer rechten hadden dan de magistraat hun thans toestond. Dit voornemen kwam hem duur te staan, want zodra de magistraat hiervan hoorde werd hij gearresteerd, tot een hoge boete veroordeeld, en genoodzaakt het manuscript terug te halen en in te leveren.
Dat de prospectus waarschijnlijk al in 1739 door Langerak is uitgegeven en niet in 1740, blijkt uit een eigenhandig door Valk ondertekende, gedrukte brief aan de gezworen gemeente van Kampen, gedateerd 30 december 1739 met een ps gedateerd 12 januari 1740 (Knuttel 17143), waarin hij zich beklaagt over de kwalijke behandeling die hij op het stadhuis heeft ondergaan en die naar zijn mening een grove inbreuk op zijn burgerrechten vormde. Ook legt hij uit hoe het precies gegaan is: enkele jaren geleden had hij een manuscript gekocht, ‘in de Broederstraat, daar thans Valkenier woond, op een openbare Auctie, het welke van de Stads-wetten schreef’. Dit manuscript was echter tamelijk onleesbaar. Enige jaren later kocht hij op een andere veiling ‘een keurlyk Manuscript, zo duidelyk en klaar, als nog nooit gezien heb’. Uit dit handschrift had hij de uittreksels van de Kamper wetten en privileges gemaakt en naar Joh. Arn. Langerak in Leiden gestuurd die de prospectus slechts als een ‘Project van Intekening’ had uitgegeven. Voorts stelt hij dat als de magistraat hem toestemming tot drukken geeft, hij van plan is het werk aan de gezworen gemeente op te dragen en ieder lid daarvan met ‘een net gebonden exemplaar te vereeren’. Zijn enig doel is er voor te zorgen dat de stadswetten van Kampen ‘door last van Raad en Meente eindelyk eens uitgegeven worden’. | |
[pagina 243]
| |
Een uitgebreid verslag van deze conflicten en gebeurtenissen is te vinden in Histories verhaal, van het geen te Campen in den Jare 1740. en 1741. is voorgevallen tussen Raad en Meente, vervat in twee Brieven van een Gemeensman van die Stad aan eengoed Vrind in Holland geschreven, en door deselve Vrind met twee Brieven beantwoord, vol van staatkundige en historische aanmerkingen, Noodzakelyk voor alle ware Liefhebbers van Vryheid om te weten [...] Gedrukt voor den Aucteur (1741). Van Doorninck, Vermomde en naamlooze schrijvers I, col. 158 veronderstelt dat de auteur van dit hele werkje Evert Valk zélf moet zijn geweest, aangezien niemand anders zoveel details van deze kwestie zou kunnen weten. Links: ub Leiden THYSPF 14084
Boven: ub Leiden THYSPF 14197 De tweede uitgave van dit verslag (Knuttel 17413) heeft als impressum ‘Te Grolle, by Jasper Jochems Keer-weer, 1743’, een fictieve naam waarachter - eveneens volgens Van Doorninck - waarschijnlijk de Leidse drukker van het Corpus Juris Campensis contractum, Johan Arnold Langerak schuilgaat. In deze tweede druk zijn hier en daar ‘enige aanmerkingen bygevoegd, tot opheldering van dees en geene zaaken, voornamentlyk, omdat het Tonneel te Campen zeer veranderd is’. Dat wil zeggen, de ruziënde facties in het stadsbestuur hadden zich in 1743 verzoend en de rust was min of meer wedergekeerd. De allerlaatste van deze bijgevoegde aanmerkingen heeft betrekking op de uiteindelijke publicatie van de Kamper stads wetten. In de eerste uitgave uit 1741 was nog sprake van de hoop van de Kampers dat het werk ‘mag uit komen, al zou 't op de ring van de Hel gedrukt worden’ met vermoedelijke uitgave van het werk ‘binnen driejaren’. In de tweede uitgave van 1743 is dit veranderd in ‘binnen weinig jaren’, waarbij een asterisk glorieus vermeldt: ‘Dit is tot een onuitsprekelyk Vreugde en blydschap van alle brave en welmenende Burgers thans alreede gebeurd.’
Wellicht berust deze voetnoot op ijdele grootspraak, want een dergelijke uitgave is tot nu toe niet bij de stcn gesignaleerd. Ook J.C. Bijsterbos maakt er geen melding van in zijn uit- | |
[pagina 244]
| |
gave van dr. Croesers Ontwerp-Stadregt van Campen (1892). Integendeel, hij benadrukt dat het ontwerp nooit werkelijk bekrachtigd is, maar heeft wel een oordeel over het vonnis over Evert Valk, ‘dat niet aan den veroordeelde werd meegedeeld; eene handeling, die het despotismus der toenmalige regering in een helder daglicht plaatste en tevens een bewijs oplevert van den weinigen moed der burgerij’. Eveneens in 1743 verschijnt met hetzelfde fictieve impressum nog een felle aanklacht tegen het Kamper stadsbestuur, getiteld Verhandelinge over het regt van seclusie, nevens een Verhaal wat daar omtrent in 't Jaar 1728 te Campen is voorgevallen... met Aantekeningen verrykt door E.F.Z.D. (Knuttel 17414). Hierin wordt verhaald hoe geheel ten onrechte een zekere Lucas Bols, al vele jaren burger van Kampen, als lid van de gezworen gemeente werd geweerd, omdat hij oorspronkelijk uit Amsterdam kwam. Ook dit sarcastische werkje wordt toegeschreven aan Evert Valk en de eigenlijke druk aan Johan Arnold Langerak in Leiden. Later in Haarlem gevestigd, publiceert Evert Valk onder zijn eigen naam in 1745 bij I. van der Vinne een medisch werk over de Loop-ziekte die te Kampen [...] heeft gewoed, in 't jaar 1736. Hierin beschrijft hij op professionele wijze een dysenterie epidemie, die door ‘een kwaadaardig soort van bloed-loose Diertjens’ zou zijn veroorzaakt, waarbij hij verwijst naar Anthonie van Leeuwenhoek en diens onderzoek hieromtrent. Uit zijn voorrede tot dit werk blijkt dat zijn belevenissen in Kampen destijds de auteur nog steeds hoog zitten. Weer beschrijft hij verongelijkt hoe hij op een veiling een afschrift van de Kamper stadswetten had gekocht, dit wilde uitgeven wat hem werd belet door de magistraat van Kampen, ‘op een Wyze die geen klyn Gerugt heeft veroorzaakt’. Vooral de manier van rechtspleging betreffende zijn persoon destijds heeft hem zo veel schrik aangejaagd, dat hij het niet raadzaam achtte nog iets uit te geven, zolang hij in Kampen woonde, ‘van wat natuur het ook mogt zyn, want die zig aan heet Waater brand vreest zelfs ook voor het koude’. Daarom was hij in 1741 naar Haarlem verhuisd, ‘in voorneemen om onder de Bescherming van die Regeering een stil en gerust Leeven te leiden, en om aan al de Waareld te doen zien, dat ik niets bedoelde als myn Even-naasten, zoo wel als myn zelven, Dienst te doen, on-danks al het geen myne Vyanden te Kampen van my uit-gestrooid hebben’.
Nynke Leistra |