De Boekenwereld. Jaargang 25
(2008-2009)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Uit de STCNGa naar voetnoot+De Short-Title Catalogue Netherlands is onze retrospectieve nationale bibliografie. De stcn neemt alle boeken op die tot het jaar 1801 in Nederland verschenen zijn. stcn-beschrijvers krijgen dus een massa geleerde Latijnse werken, theologische traktaten, Franse toneelstukjes, overheidsordonnanties, reisverhalen, gebedenboekjes, gelegenheidsgedichten en wat al niet meer, in handen. Hoewel het verhaal gaat dat ze alleen titelpagina's, colofons en katernsignaturen tot zich mogen nemen, verdiepen ze zich ook regelmatig in inhoud en samenhang van de boeken. Dat resulteert in betere beschrijvingen, maar ook in deze reeks korte bijdragen in De Boekenwereld over opmerkelijke gebeurtenissen en verschijnselen uit de wereld van het oude Nederlandse boek. | |
Edel en voortreffelijk Irna van der WekkeHenricus Cornelius Agrippa (1486-1535), ook wel bekend als Agrippa van Nettesheim, was humanist en theoloog, en had een grote belangstelling voor het occulte.Ga naar eind1 In de stcn zijn op dit moment vijftien titels van hem te vinden. Van deze vijftien titels hebben er zeven betrekking op een en hetzelfde werk: De nobilitate et praecellentia foeminei sexus,Ga naar eind2 dat voor het eerst verscheen in Antwerpen in 1529. Dit werk ‘over de edelheid en voortreffelijkheid van het vrouwelijk geslacht’ moet als gezaghebbend zijn beschouwd in de Republiek, gelet op de verschillende herdrukken en vertalingen, die - bovendien verspreid over een lange periode - het licht zagen. Er zijn vier verschillende Nederlandse vertalingen bekend. Drie verschenen er in de zeventiende eeuw (in 1601, 1611 en 1658), de vierde in de achttiende eeuw. Behalve de editie uit 1658Ga naar eind3 zijn ze alle in de stcn vertegenwoordigd. Van de achttiende-eeuwse vertaling zijn twee edities bekend; een ongedateerde en een uit 1733. Beide edities verschenen in Amsterdam, met een wel heel opmerkelijk impressum: t'Amsterdam, By 17 resp. 1733. Blijkbaar werd de boekverkoper zelf geacht de nadere gegevens in te vullen. Waarom dat hier het geval is, is niet duidelijk. Er zijn geen exemplaren bekend waarin met de pen of met een stempel een boekverkopersnaam is ingevuld. | |
Paradoxaal vrouwenlofIn haar proefschrift Tot lof van vrouwen? plaatst Simone Veld De nobilitate et praecellentia foeminei sexus in het genre van het paradoxaal vrouwenlof. Enerzijds is dit een uitloper van de middeleeuwse hoofse traditie van het vrouwenlof, waarin de vrouw op alle terreinen boven | |
[pagina 42]
| |
de man werd geplaatst. Anderzijds is er de invloed van het klassieke genre van de paradox, in Agrippa's tijd populair onder humanistische auteurs. Het genre van de paradox kent vervolgens ook weer een tweedeling. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de filosofische paradox en het paradoxale lofdicht. De filosofische paradox wil een stelling bewijzen die tegen de heersende opinie ingaat; het paradoxale lofdicht bezingt de lof van iets wat als niet lofwaardig wordt beschouwde.Ga naar eind4 Links: kb Den Haag, signatuur 30 F 19
Rechts: kb Den Haag, signatuur 2202 D 9:4 Lezen we nu de ‘Voor-reeden’ van de achttiende-eeuwse vertaling van Agrippa's werkje met de titel Vermaakelyk tractaat, waar in op een satyrische en aangenaame wyse ondersogt en aangetoond werd, dat het vrouwelyk geslagt in agting en waarde, vry meer in luister en aansien gehouden moet werden, als dat van de mannen, dan blijkt de inleider het bestaansrecht van het werk vooral te verdedigen vanuit de traditie van het paradoxale lofdicht: Al de geenen die dit tractaat komen te leesen, en moeten niet seer verwonderd syn, in opsigt van soo een seldsaame stoffe ontrent den lof der vrouwen; want dewyl het bekend is, dat [...] wel beschreeven is; door Apulejus, en Daniel Heinsius den lof van een ezel; mede door Desid. Erasmus den lof der sotten [...]. Ook soo vind men beschreeven den lof van een uyl, een vloo, [...] &c. wat reeden soude magtig weesen om met goed regt te konnen teegen spreeken, dat men niet soo wel en soude moogen beschryven den lof van het vrouwelyk geslagt [...] | |
Het tractaatAgrippa begint zijn tractaat met de stelling dat God man en vrouw allebei naar zijn evenbeeld heeft geschapen. Lichamelijk mogen ze dan verschillen, de hoedanigheid van hun ziel is gelijk. Ook wat betreft hun geest, rede en spraak is er geen onderscheid. Maar ‘in die | |
[pagina 43]
| |
andere dingen, die men in den mensch vind, buiten de goddelijcke wesendheyd van de ziel, daer in gaet de vrouw den man onbegrypelijck verre te boven’.Ga naar eind5 Vervolgens gebruikt hij de rest van het tractaat om ‘die andere dingen’ uitgebreid aan de orde te stellen.
ub Leiden, signatuur 1225 H 2
Als eerste noemt hij het naamsverschil. Adam, de naam van de eerste man, betekent (slechts) aarde; de naam Eva daarentegen betekent leven. Bovendien heeft de naam Eva volgens de kabbala meer overeenkomsten met de goddelijke naam. En zo passeren verschillende onderwerpen de revue, vergezeld van meer of minder steekhoudende argumenten en sprekende voorbeelden. Agrippa noemt ondere andere de ‘eerbaerheyd’ van de vrouw, haar ‘natuurlijke mededogentheid’, haar ‘welsprekentheid’, haar ‘matigheid’, haar ‘godvrugtigheid’, haar ‘voorsigtigheid’ en haar ‘dapperheid’. De mooiste, want minst geloofwaardige, voorbeelden hebben betrekking op de eerbaarheid van de vrouw: En selfs bewaeren zy dese eerbaarheyd niet alleenlijck in haer leven maar ook in haar sterven en ook naer haer dood, gelijk als het klaerlijk blykt in die, die in het water verdrinken, volgens Plinius, die segt, dat het lighaem van een vrouw heel contrarie drijfd, als dat van de man, even als of de natuure dat haere schaemte toegaf [...] De suiverheyd van de vrouw blijkt ook klaarlijk, daer door, dat de vrouwen haer gewassen hebbende, noyt vuyligheid in het water van haer gevonden word, schoon dat sy haar daer ook dikmaels in herwast; in tegendeel dat de man, hoe suiver hy soude mogen sijn, altijd het water troubel en onrein maekt [...] Van serieuzer aard echter zijn Agrippa's theologische argumenten. Zo stelt hij bijvoorbeeld, geheel tegen de destijds heersende opvatting in, Adam verantwoordelijk voor de zondeval en niet Eva. | |
[pagina 44]
| |
De achttiende-eeuwse vertalingDe achttiende-eeuwse vertaler heeft duidelijk een eigen en eigentijds stempel op zijn vertaling gezet, door het betoog van Agrippa met een aantal voorbeelden aan te vullen.Ga naar eind6 Zo wordt bijvoorbeeld de ‘seer beroemde, en geleerde dame juffr. Anna Maria Schuurman’ ten tonele gevoerd, die gezien haar leefjaren (1607-1678) niet in het oorspronkelijke werk van Agrippa genoemd kon worden. Ook is het kenmerkend dat in de titel het woord ‘Vermaakelyk’ op de eerste plaats is gezet. Dat de uitgave van de achttiende-eeuwse vertaling de discussie nieuw leven in heeft geblazen, blijkt uit Simon van Leeuwens werk: Ernstige en boertige redenvoering, tot bewys dat de vrouwen verre van edelder dan de mannen zyn, ten voordeligste genomen in de waereld niet anders, dan een noodzakelyk kwaad zyn. Tegenstrydig met het werkje van H.C. Agrippa, die 't vrouwelyke geslagt in agting en waarde meer houdt als dat van de mannen, dat eveneens in 1733 verscheen. De auteur heeft het werk opgedragen aan ‘Alle heeren, meesters, en opperbevelhebbers der vrouwen en huysgezinnen’. Blijkbaar wilde hij weer snel (de oude) orde op zaken stellen. | |
‘Past op in 't doolen op dat gy niet stuyt’Ga naar eind1
| |
[pagina 45]
| |
Afbeelding 1. Typografische doolhof ‘Vive la thee’, in: Den vermakelijke doolhof. Exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag 583 K 5:1763:5, Den Haag 1763. Gedrukt voor de liefhebbers van een doolhof
Die sijn dorstig hert wil koelen,
'k weet een aengenamen drank,
Die gy tot in 't lijf sal voelen,
En geen hooft sal maken krank.Ga naar eind3
Maar als we beter kijken (daarvoor moeten we dit blad draaien), valt op dat de tekst specifiek gemaakt is voor een gedrukte doolhof. Net als een echte doolhof heeft dit gedicht kruisingen, T-splitsingen en doodlopende wegen. Op het punt van een splitsing verandert het rijmschema van een kruisrijm naar een slagrijm. Zo wordt het onmogelijk uit de rijmwoorden af te leiden welke kant men op moet om verder te lezen. Ook de doodlopende wegen zijn in het gedicht verwerkt. Zo eindigt een doodlopend spoor bijvoorbeeld met de regel, ‘Hoe? Wat raak ik hier in 't naauwe!’, of met de vraag, ‘Ben ick het spoor hier mis?’ Deze doolhof is een product van de ‘theeziekte’ die in Nederland vanaf het eind van de zeventiende-eeuw hoogtij viert. Theekransjes zijn vooral bij dames uit de burgerij geliefd en er verschijnen veel publicaties die zich met dit fenomeen bezighoudend.Ga naar eind4 In kluchten wordt de spot gedreven met theedrinkende dames en er komen bladen uit waarin men de laatste nieuwtjes met betrekking tot thee kan lezen, zoals de Darmstadse thee-courant (1675) en de Oost-Indische thee-post (1687). Deze parodieën op tijdschriften dienen, net als Het doolend thee-besoek, of het klyn Hollands thee-bosje, de theedrinkers tijdens de theevisites te vermaken. Het Vive la thee-doolhof met identieke tekst komt ook voor in een bijlage van een Rotterdamse almanak voor het jaar 1763.Ga naar eind5 Op de titelpagina van deze bijlage Den vermakelijken | |
[pagina 46]
| |
doolhof is ook een echte doolhof afgebeeld (zie afbeelding 2). We zien hier dat er zowel binnen als buiten de doolhof een uitkijkpunt is gecreëerd waarvandaan men de dwalenden in de doolhof kan observeren. In het midden is een paviljoen dat het eindpunt vormt en dat te vergelijken is met de indiaan in onze typografische doolhof. Waarom men in deze theedoolhof gekozen heeft voor een indiaan als middenpunt blijft onduidelijk. De thee werd toentertijd uit Azië geïmporteerd. Een indiaan belichaamde kennelijk de exotische ideeën die men had bij de herkomst van de modieuze drank die thee toen was. Afbeelding 2. Titelpagina van Den vermakelijke doolhof. Den Haag 1763
Doolhoven en almanakken blijken een geliefde combinatie. Vanaf het midden van de achttiende eeuw zien we vooral in almanakken uit Utrecht en Deventer regelmatig christelijke doolhoven.Ga naar eind6 In de elk jaar weer verschijnende liedbijlage ‘Davids harp, speelende alderhande lof-sangen, ende geestelijcke liedekens’ vormen zij een constante factor. Wie nu denkt dat de typografische doolhof een modeverschijnsel uit de 18e eeuw is, heeft het mis. In de Nieropper almanach na den nieuwen en ouden stijl, op 't schrickel-iaer, 1676 vinden we een politiek getinte doolhof met een medaillon met een afbeelding van Willem iii in het midden en de titel: ‘d'Oranje Toets-steen, tegens de valsche Louysen’. Echter, deze doolhof is strikt gesproken geen echte doolhof, maar een labyrint. Hij heeft namelijk geen doodlopende wegen en splitsingen, maar leidt de lezer, als deze blijft volhouden, automatisch naar het doel. De tekst in doolhofvorm heeft zijn oorsprong in de christelijke exegese.Ga naar eind7 Het dwalen symboliseert hier de weg van de mens door de zondige wereld, met als doel de juiste weg naar God te vinden. Het middenpunt is in deze christelijke doolhoven dan ook vaak de hemel of het paradijs. |
|