| |
| |
| |
Een zegen voor de mensheid - en voor de schrijver natuurlijk
Simon de Vries (1624-1708) en de wereld van het boek
Paul Dijstelberge
Op zoek naar etsen van Romeyn de Hooghe bladerde ik door één van de dikke werken van de Utrechtse schoolmeester Simon de Vries (1624-1708), auteur van een stevige kast vol boeken die grotendeels over dramatische gebeurtenissen uit de wereldgeschiedenis gaan. In enkele van die boeken komt de drukkunst ter sprake. De Vries was een selectieve overschrijver en bewerker die schreef voor geld. Er staat nauwelijks iets nieuws in zijn werk maar paradoxaal genoeg is dit soort teksten daarom interessant. De auteur verzamelde de clichés van zijn tijd over allerlei onderwerpen en maakte er een boek van. Een hoofdstuk uit zijn Curieuse aenmerckingen der bysonderste Oost- en West-Indische verwonderens-waerdige dingen werpt een onverwachte blik op de boekdrukkunst: het beeld dat een geleerde zeventiende-eeuwse broodschrijver had van de wereld van het boek.
| |
Schrijven per katern
Bij boekwetenschap leren de studenten onder meer dat ‘het vel de eenheid van druk is’. Het is ook de eenheid waarvoor een auteur tot diep in de negentiende eeuw betaald werd en daarom loont het de moeite er hier dieper op in te gaan. Vandaag de dag ontvangen de meeste schrijvers een bepaald percentage van de bruto-opbrengst van hun werk en zo profiteren zij dus mee als hun werk het verhoopte succes heeft. In het verleden lag dat anders. Auteurs konden als (mede)uitgever optreden en zo delen in de winst - en in de risico's - van de uitgever, maar vaker ontvingen zij een vast bedrag voor hun werk. Dat bedrag werd betaald per vel druks.
Wat hield dat in? De kern is dat met een drukpers meer pagina's tegelijk werden afgedrukt op één vel papier. Papier werd per vel geproduceerd in een aantal standaardformaten die flink uiteenliepen, maar die alle groter waren dan zelfs de grootste pagina. Op de voor- en achterzijde van een dergelijk vel pasten, afhankelijk van het formaat van het boek, tussen vier en 32 pagina's. De zetter vervaardigde pagina na pagina uit losse loden letters. Deze werden samengevoegd tot regels, waarna de regels onder elkaar werden gelegd en zo de pagina vormden. Om ze in één keer te kunnen afdrukken, bracht de zetter vervolgens het gewenste aantal pagina's bijeen in de drukvorm: een houten raam waarbinnen iedere pagina precies op zijn plek lag. Hij maakte een dergelijke vorm voor de voor- en achterzijde van het vel papier. Het bedrukte vel werd gevouwen tot een katern, de katernen werden samengevoegd tot een boek. Hoe meer pagina's op een vel werden afgedrukt, hoe vaker er moest worden gevouwen en des te kleiner het boek werd.
Bij ieder formaat hoorde een standaardlettertype. Sinds jaar en dag staan in ieder boek over tekstverwerking handige vuistregels voor de desktop-uitgever: gebruik niet te veel lettertypes, zet niet meer dan vijftien woorden op een regel, houdt het aantal regels beperkt en de marges breed en pas je lettertype aan aan het soort tekst. Het zijn simpele regels met een eeuwenoude geschiedenis. Waarschijnlijk werden varianten erop al gebruikt in de allervroegste handgeschreven boeken. In de zeventiende eeuw liepen de formaten van boe- | |
| |
ken meer uiteen dan vandaag de dag en ieder formaat had zijn eigen letters. Het kwartoformaat, dat twee keer werd gevouwen zodat het katern uit vier bladen met acht pagina's bestond, lijkt in alle opzichten nog het meest op het hedendaagse boek. Het is ongeveer even groot en ook de letters, het aantal woorden per regel en het aantal regels komen redelijk overeen met wat wij gewend zijn. Het toen minstens even gebruikelijke octavoformaat - dat eenmaal extra gevouwen wordt en dus half zo groot is - komt tegenwoordig bijna niet meer voor.
Voor studenten analytische bibliografie is het vel van belang in verband met de variaties binnen een editie die veroorzaakt zijn door correcties op de pers, maar voor de drukkers en uitgevers had het een andere, praktische waarde. De zeventiende-eeuwse uitgever noemde zich geen uitgever maar ‘boekverkoper’ en dat was hij ook. Vrijwel iedere uitgever en de meeste drukkers bezaten een winkel waar zij hun eigen waar en boeken van andere uitgevers en drukkers verkochten. Om een zo groot mogelijk assortiment te kunnen aanbieden zonder veel baar geld te hoeven uitgeven ruilden de boekverkopers boeken met elkaar. Ze kochten dus geen boeken voor de verkoop zoals de boekhandelaar van tegenwoordig, maar ruilden onderling uitgaven. Dat had verschillende voordelen: hun eigen uitgaven werden op meer plaatsen aangeboden en dus door meer potentiële kopers gezien en hopelijk gekocht. Daarnaast werd het aanbod in de eigen winkel groter, wat interessant was omdat daardoor ook méér werd verkocht: er komen immers meer kopers af op een breed assortiment dan op een winkel met een beperkt aanbod. Het was een even economisch als veilig systeem want het gebeurde allemaal met gesloten beurzen. Maar boeken zijn natuurlijk niet even groot en dus ruilden de boekverkopers niet titel voor titel maar vel druks voor vel druks. Een boek dat uit 24 katernen bestond, was dan twee boeken van twaalf katernen waard.
Het lag natuurlijk voor de hand om alle met de productie van boeken samenhangende kosten per vel te berekenen: de zetters werden per vel betaald, net als de correctors; ook de drukkers die aan de pers stonden kregen een bedrag per afgedrukt vel. En de schrijver die aan de basis stond van al deze activiteiten werd eveneens per vel uitbetaald. Een auteur ontving voor zijn activiteit circa twee gulden per volgeschreven katern. Dat waren - in het geval van een kwarto - acht pagina's die samen ongeveer drieduizend woorden bevatten. Uitgaande van een oplage van vijfhonderd exemplaren betekende dat dat de schrijver vooraf ongeveer 8% van de verwachte bruto-opbrengst ontving. Maar voor extra verkochte exemplaren kreeg hij niets - al vermoed ik dat de grote bestsellerauteur van de zeventiende eeuw, Jacob Cats, flink zal hebben verdiend aan zijn activiteiten.
Er zijn echter maar weinig concrete gegevens bekend over de betaling van auteurs in de zeventiende eeuw. Het zal duidelijk zijn dat lang niet iedere auteur bij zijn uitgever aanklopte: de regent die een toneelstuk had geschreven of eigenhandig de oplossing van het wereldraadsel had bedacht, hoefde geen honorarium. Sommigen zullen geld hebben meegebracht. Dan waren er de auteurs die geen geld vroegen aan de uitgever, maar met het boek in de hand naar de lokale of provinciale overheid gingen om daar te proberen een subsidie binnen te halen in ruil voor een voorin gedrukte opdracht. Vondel was daar goed in: voor sommige stukken ontving hij een gouden ketting waarvan de waarde kon oplopen tot vijfhonderd gulden, het jaarsalaris van een dominee. Dan waren er auteurs die zelf boeken uitgaven, zoals stuurlieden die lesboeken verkochten aan hun leerlingen, boekjes die zij veelal voorzagen van een handtekening opdat men wist: dit boek is ondubbelzinnig afkomstig van de grote meester zelf.
| |
| |
| |
Broodschrijven
Maar er was nóg een categorie auteurs en dat waren de schrijvers die, in nauwe samenwerking met een uitgever verantwoordelijk waren voor de bijna onafzienbare reeksen dikke boeken over onderwerpen waar het publiek nooit genoeg van leek te krijgen: populaire geschiedenissen over ongelukken en rampen, over vreemde volkeren en hun gebruiken, boeken met overzichten van curieuze beroepen, verzamelingen stichtelijke traktaten en medische werken met recepten die je zelf maken kon voor weinig geld. Sommige auteurs vervaardigden dergelijke boeken uit oprechte belangstelling, zoals de bekende vertaler Glazemaker die de moderne filosofie in het Nederlands vertaalde en op die manier auteurs als Descartes en Spinoza onder de aandacht van de niet in het Latijn geschoolde burgerij bracht. Olfert Dapper schreef te Parijs het ene boek na het andere over landstreken die hij nooit had bezocht. Dergelijke auteurs verdienden zonder twijfel een boterham aan hun schrijverij, maar dat was niet de hoofdzaak van hun schrijven.
Dat ligt anders bij het type auteur waar Simon de Vries een goed voorbeeld van is. Het is de compilator die, beschikkend over een fikse bibliotheek van de meest uiteenlopende primaire bronnen, zijn boeken schrijft, het ene na het andere, het een nog dikker dan het ander. Op een prent van Van Vianen staat hij voor een stevige boekenkast. Gevuld met zijn eigen werk? Of met de boeken waar hij het allemaal uit overschreef? Simon de Vries was in de zeventiende eeuw de ongekroonde koning van dit genre. Als we naar het oeuvre van De Vries kijken valt een aantal zaken op. Hij gaf een tijdlang zelf boeken uit, waarbij hij dan als vertaler of schrijver zelf de inhoud verzorgde. Het ging om kleine boekjes, die gedrukt zijn in kleine lettertjes, zodat er veel tekst op een pagina gaat: bijna tweemaal zo veel als bij een kwarto het geval was. Een katern van een dergelijk boek bevatte viermaal zo veel tekst als een katern van het twee keer zo grote kwarto. Economisch gezien een goede keuze voor een uitgever die weinig te besteden had, maar een die slecht in smaak zal zijn gevallen bij de broodschrijver die viermaal zo veel tekst moest produceren. Als uitgever gaf De Vries dus andere boeken uit dan als auteur! Want toen een eind was gekomen aan zijn avonturen als uitgever, publiceerde De Vries verder bij de Utrechtse uitgever Ribbius en dat waren meestal kwarto's.
De titels die De Vries bij Ribbius uitgaf, kunnen worden geplaatst onder de noemer ‘Vreselijke en roemruchte geschiedenissen van alle tijden, plaatsen en volkeren’. Wie ze las, stak het een en ander op over verre en vreemde landen waar, zoals eenieder weet, alles anders was dan thuis. Aardrijkskundige, historische en antropologische kennis werd gecombineerd met de persoonlijke drama's die kenmerkend waren voor het wisselvallige leven van hooggeplaatsten. Niet voor niets kent het Nederlands spreekwoorden als ‘Hoge bomen...’ en ‘Wie hoog stijgt...’ Nu overkwam de regenten of stadhouders in de Republiek gelukkig maar weinig onheil: de gebroeders De Wit werden vermoord door het grauw en ook het lot van stadhouder Willem ii leende zich voor een anekdote in de stijl van De Vries, maar daarbij bleef het in de Republiek. Terwijl tweeduizend kilometer verderop de sultan te Istanbul van het ene moment op het andere kon besluiten al zijn vijfhonderd vrouwen en concubines in de Bosporus te verdrinken of zijn honderden halfbroers te laten wurgen.
De boeken van De Vries werden geïllustreerd door Romeyn de Hooghe wiens losse tekenstijl en gevoel voor drama de boeken nog aantrekkelijker moeten hebben gemaakt. De Vries verdiende aan zijn boeken minimaal tweeduizend gulden en dat was een aantrekkelijk bedrag voor een schoolmeester die meestal nog minder verdiende dan de hiervoor genoemde dominee.
| |
| |
Drama's uit het leven van hooggeplaatsten: het populairste genre teksten van alle plaatsen en tijden. De losse en barokke tekenstijl van Romeyn de Hooghe leende zich bij uitstek voor dit soort afbeeldingen. ub Amsterdam
Schrijven voor geld: je ziet hem in zijn werkkamer zitten, brandende kaarsen of oliepitten op tafel, een vel papier voor zich, omringd door de boeken waaruit hij pagina na pagina vertaalde of samenvatte dan wel uitwerkte en die hij voorzag van zo veel extra woorden als hij maar kon. Een van de aardige trucjes die De Vries toepaste om zijn tekst aanzienlijk uit te breiden was het invoeren van sprekers. Daarvan moest immers voortdurend de naam worden genoemd terwijl ze eenvoudig van allerlei bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden konden worden voorzien. Ze bevonden zich ergens (een heuveltop, een kamer of een studeervertrek, de openbare weg), stelden vragen die zich voor herhaling leenden, konden opmerkingen maken of commentaar leveren dat dan weer om een toelichting vroeg, enzovoorts. De tekst werd er zeker twintig procent langer van. Dat waren woorden waar geen zwaar denkwerk voor nodig was (‘Zo,’ sprak Edelhart, terwijl hij aan tafel ging zitten en zijn vrienden gewichtig aankeek, ‘waar waren wij gebleven?’) en ze gaven de auteur ook nog eens een enorme vrijheid waar het de structurering van zijn werk betrof. Normaal gesproken vereiste een tekst een strenge retorische structuur: een opening die werd gevolgd door een samenvatting, het eigenlijke betoog, een korte herhaling en een conclusie. Een samenspraak kon, net als een echt gesprek, alle kanten opwaaien. Natuurlijk diende de schrijver over een speciaal talent te beschikken om dit soort teksten te kunnen schrijven, maar als je het bezat, werd schrijven
| |
| |
even eenvoudig als ademhalen. Dat hij het er druk mee had, moge blijken uit zijn inleidende opmerkingen over drukfouten: niet alleen waren de knechten van de drukkerijen niet meer zo goed als vroeger, hij had ook nog enkele andere boeken in bewerking.
De boeken van Simon de Vries staan in een lange traditie, waar zowel Plinius Maior als moderne tijdschriften bij horen: sensatie en populaire wetenschap in hapklare brokken gepresenteerd. Je leest het in een vergeten uur en steekt er wat van op, dat je onthoudt omdat de schrijver mooie beelden gebruikt die de lezer bijblijven: ‘Je kunt de prachtigste landhuizen bouwen maar ooit zullen ze instorten, zelfs de bloeiendste tuin verdort in de herfst, maar boeken... die blijven altijd bestaan!’ Eenmaal gepubliceerd, is een tekst er voor de eeuwigheid. Je hoeft geen boekhistoricus te zijn om te beseffen dat dat een onzinnige mededeling is. Dat de overlevingskans van boeken in Nederland groter is dan die van landhuizen - laat staan van tuinen - staat echter als een paal boven water. Van de teksten uit een zeventiende-eeuwse catalogus vind je het overgrote deel nog terug in onze grote bibliotheken, al is het soms in één enkel exemplaar; dat geldt niet voor de fraaie buitenplaatsen die rijke burgers in dezelfde periode lieten optrekken: van de vele duizenden die er ooit zijn geweest resteert nog een fractie.
| |
| |
| |
De wereld van het boek volgens een veelschrijver
Het hoofdstuk over boeken in De Vries' Curieuse aenmerckingen, is iets meer dan dertig pagina's. De Vries behandelt in ongeveer twaalfduizend woorden de geschiedenis van handschrift en boek van de hele wereld. Waarom in dit boek? Hij begint met de mededeling dat een deel van de inhoud eerder door hem was behandeld in zijn Groot Historisch schouwtooneel, maar dat hij er nu wat uitgebreider op in wil gaan. Dat hij hier terugkomt op de geschiedenis van handschrift en boek heeft te maken met het onderwerp dat hij behandelt: de geschiedenis van Azië. Hij gebruikt de geschiedenis van het boek in het westen als vergelijkingsmateriaal voor die van het oosten. Je verwacht dan dat hij beide zal contrasteren, maar dat is niet het geval: ze staan naast elkaar en er is maar één moment waarop hij verschijnselen tegenover elkaar plaatst. Dat is wanneer hij het heeft over de techniek van het boekdrukken. Een grondige analyse van de verschillen tussen de rol van het boek in oost en west door een zeventiende-eeuwer zou natuurlijk prachtig zijn geweest. Ook vandaag de dag vliegen wetenschappers elkaar nog altijd in de haren over het historisch belang van het Chinese boek voor de wereld, over de werkelijke uitvinders van de boekdrukkunst en het al dan niet vermeend Eurocentrisme waar velen in het westen mee behept zijn. Wat het uit citaten aaneengeregen stuk van De Vries echter duidelijk maakt, is dat de zeventiende-eeuwers geen last hadden van de westerse superioriteitsgevoelens die in de negentiende eeuw de verhoudingen tussen verschillende volkeren zo grondig konden vergiftigen.
De Vries begint met enkele voor de hand liggende observaties omtrent de rol van het boek in de samenleving: boeken konden een zegen zijn maar meestal vormden ze een plaag, want al brachten ze veel goeds, ze werden nog meer misbruikt door vuilschrijvers die de staat ondermijnden en de zeden bedierven. Nu was De Vries streng: ook de toneelstukken, waarvan er in de Republiek ruim vijftienduizend zouden verschijnen, en eenvoudig vermaak, zoals spelletjes of anekdotes, vielen onder het zedenbederf. ‘En de Duivel heeft de boekverkopers en drukkers zodanig in zijn net gekregen, dat ze niets liever drukken dan schandelijkheden. Want in deze verdorven eeuw koopt iedereen die. Het is dubbele diefstal want de boeven stelen je geld en je ziel.’ Het is of je een dominee over porno op internet hoort preken. Nu bestaat een groot deel van het oeuvre van De Vries uit meer vermaak dan lering, met hier en daar zelfs een zweem van zedenbederf. Hij voldoet dus bepaald niet aan zijn eigen normen. Of ‘eigen’ normen? Het is een overgeschreven cliché, een verzuchting die een geleerde pater honderdvijftig jaar eerder had geslaakt.
Hierna gaat De Vries over op de techniek, met een overzicht van het maken van verschillende papiersoorten, het gebruik van verschillende schrijf- en tekeninstrumenten en andere technische zaken die betrekking hebben op het handschrift. Voor de gemiddelde lezer van dit blad vermoedelijk interessant maar voor de papierhistoricus bevat het niets nieuws: indianen schreven op bladeren en papyrus groeide in de Nijl, terwijl het lompenpapier, dat ook in het westen werd gebruikt, in de eerste eeuw na Christus was uitgevonden in China. Maar De Vries noemt zijn bronnen en daarmee wordt dit boek interessant voor de wetenschapsgeschiedenis. Overigens moeten die bronnen, ook waar hij ze niet noemt, makkelijk te vinden zijn omdat hij, gezien de stijlwisselingen, alles letterlijk vertaalde. Juist compilatiewerken laten zien hoe ontdekkingen tot gemeengoed worden. Het meest opvallende is wát men wist - wat een burger in zijn leunstoel zonder al te veel moeite te weten kón komen over de wereld.
Natuurlijk schuwt De Vries ook hier de anekdote niet: zo werd ooit te Constantinopel een boek bewaard dat geschreven was op drakenhuid. Op deze uitzonderlijke boekrol stond
| |
| |
in gouden letters het verzamelde werk van Homerus. Helaas ging de bibliotheek waarin deze boekrol werd bewaard in vlammen op tijdens de beruchte kruistocht van 1205 en zo was het unieke werk van ruim veertig meter lengte samen met 120.000 andere onvervangbare werken vernietigd.
Chinese acrobaten waren ook in de zeventiende eeuw vermaard. Het is jammer dat De Vries geen afbeelding heeft laten maken van een Chinese drukkerij of van een pakhuis waarin de houtblokken werden bewaard waarmee boeken werden gedrukt - dat zou minstens even spectaculair zijn geweest. ub Amsterdam
Op deze zeer korte inleiding tot de wereldgeschiedenis van het handschrift volgt een vergelijkbare geschiedenis van bibliotheken. De opsomming van de inhoud van de Chinese keizerlijke bibliotheek moet op de zeventiende-eeuwse calvinistische lezer grote indruk hebben gemaakt. Onze catalogi uit de vroegmoderne tijd volgen grofweg het stramien ‘theologie, filosofie, recht, geschiedenis, geografie, letterkunde’ maar bij de Chinezen stond
| |
| |
de geografie van het land bovenaan, gevolgd door de boeken over de keizer en het ambtenarenapparaat, beschrijvingen van de bevolking, boeken over de geschiedenis van China, Chinese godsdienstige gebruiken, spelen en kunsten. Moraal en recht, zo belangrijk in het westen, kwamen in de opsomming niet voor. Ze maakten in China blijkbaar deel uit van de kosmische wereldorde die vanzelf sprak en daarom niet als opzichzelfstaande onderwerpen behandeld hoefden te worden. De Vries noemt enkele beroemde Europese bibliotheken van zijn eigen tijd (Rome, Florence, Venetië en Neurenberg), maar stelt vast dat er nooit een bibliotheek is geweest die ook maar in de buurt kwam van de grote Alexandrijnse bibliotheek. Sommigen stelden het aantal titels van deze bibliotheek op zevenhonderdduizend en er waren, aldus De Vries, critici die dat aantal veel te groot vonden. Maar, schrijft hij, kijk eens naar de piramiden. Zou een volk dat zulke monumenten had gebouwd niet in staat zijn de grootste bibliotheek ter wereld te stichten?
Om het nut van de boekdrukkunst aan te prijzen, maakt De Vries een aardige vergelijking: ‘We balsemen lijken met kostbare kruiden uit Arabië zodat ze niet zullen verrotten, maar de geest behoefde die kruiden niet want die leefde voort in onsterfelijke boeken!’ Kortom, wie schrijft, die blijft.
Maar de christelijke inborst van De Vries verloochent zich niet. Ook als alleen de bijbel was gedrukt, zou de boekdrukkunst als de grootste uitvinding ooit hebben gegolden. En, zo voegde hij eraan toe, zonder boekdrukkunst geen reformatie. Een opmerkelijke constatering, die je veel tegenkomt bij moderne historici en vermoedelijk maar weinig in de zeventiende eeuw. Daarna volgt weer een opsomming van citaten: de drukpers was de bron zonder welke de geleerdheid zou verdorsten, het was de enige moderne uitvinding die gelijkgesteld kon worden aan de wonderen van de klassieke oudheid, de grote drukkers waren Estienne, Manutius en Froben. Die namen van drukkers maken overigens duidelijk dat men in de zeventiende eeuw meer waarde hechtte aan geleerdheid dan aan typografische vormgeving. Nu maakten alle drie de drukkers prachtige boeken, Manutius is zelfs de drukker van de Hypnerotomachia Poliphili, dat geldt als het mooiste boek dat ooit is gedrukt, maar waar is de uitvinder van de romein, Jenson? Waar zijn Koberger en de grote vernieuwer Ratdolt? Gutenberg komt wel voor bij De Vries maar dan in de boevenrol die iedereen die voor 1970 op de lagere school heeft gezeten nog kent.
Want de drukkunst was natuurlijk nergens anders uitgevonden dan te Haarlem. Denk aan het bekende verhaal van Costers wandeling in de duinen met zijn neefjes, hoe hij een letter sneed uit boomschors die hij later zou afdrukken op papier met een taaie inkt die zijn zwager had bereid. Het eerste boek dat Coster had gedrukt bestaat nog: De Spiegel onser Behoudenisse. Het is echter zeer zeldzaam. De eerste letters waren van hout, maar die had Coster al snel vervangen door exemplaren van lood en tin. De diefachtige meesterknecht Faust stal de uitvinding van Coster tijdens een koude kerstnacht terwijl de uitvinder met zijn gezin in de kerk zat. De boef vluchtte door de sneeuw naar Mainz. Aldus vertelt De Vries Hadrianus Junius na, die dit verhaal als eerste publiceerde in zijn geschiedenis van Haarlem. De Vries laat de bewijzen van Junius achterwege - die waren te wijdlopig en te specialistisch - maar toont wel een afbeelding van de gedenksteen waarmee Haarlem zijn beroemde burger eerde. Hij geeft Mainz echter de eer de drukkunst zo te hebben geperfectioneerd dat deze als het ware opnieuw was uitgevonden en een commercieel succes werd. Gutenberg in de rol van Bill Gates!
Daarna gaat De Vries weer verder over China. De boekdrukkunst was daar al veel ouder en dateerde uit de eerste eeuw na Christus. Het verhaal ging dat enkele Nederlandse kooplieden uit China via Moskou naar het westen waren gereisd met Chinese gedrukte boeken
| |
| |
in hun bagage. Die hadden ze aan ene Jan Gutenberg verkocht, die vervolgens was gaan experimenteren tot hij het geheimzinnige procedé opnieuw had uitgevonden. In dit alternatieve scheppingsverhaal ontbreekt Coster dus! De Vries merkt over de dubbele uitvinding op (vanzelfsprekend in het kielzog van buitenlandse schrijvers) dat ontdekkingen op twee plaatsen kunnen worden gedaan en dat de Chinese manier van drukken zo verschilt van de Europese dat er van invloed of overname geen sprake kan zijn geweest. De beschrijving van de Chinese manier van drukken, overgenomen van een geleerde jezuïet die het met eigen ogen had gezien, is verder niet interessant. Al is het wel aardig om te zien welke informatie ex-uitgever Simon de Vries vermeldt. Hij schrijft dat het snijwerk dat aan een vel Chinese karakters te pas komt evenveel tijd in beslag neemt als het zetten van een vorm, terwijl er volgens het Chinese systeem ongeveer vijftienhonderd vellen per dag kunnen worden gedrukt. De Chinezen schilderden de te drukken tekst op een blad dat ze vervolgens op een plank plakten. Nadat het was gedroogd werd het wit weggesneden. Voor het drukken werd geen pers gebruikt, zoals in het westen. In de erop volgende beschrijving van het drukken in Europa noemt De Vries een productiecijfer van drieduizend vellen. Dit getal komt aardig overeen met moderne schattingen. De Vries kende het vermoedelijk uit zijn dagen als uitgever, net als zijn beschrijving van het werk van de zetter die nu eens niet lijkt te zijn overgeschreven: de zetters waren zo vingervlug dat je hun handen haast niet zag bewegen. Ze grepen de lettertjes vliegensvlug uit de letterkasten, voegden ze tot zinnen aaneen, voor je het wist waren het pagina's, katernen, boeken!
Overigens noemt De Vries een in het oog springend voordeel van de Chinese werkwijze: de vormen bleven altijd bestaan en dus konden ze boeken afdrukken naar behoefte. Daardoor was een drukker niet verplicht veel exemplaren af te drukken en dus veel geld te investeren in papier. Bovendien spaarde het distributie van het gebruikte zetsel uit. In het westen moest dat worden gewassen, losgekooid, waarna alle lettertjes weer werden ondergebracht in hun ‘huisje’ (zoals De Vries het noemt; een benaming die me wel ontroert). Iedereen kon drukken op de Chinese manier, je hoefde het maar één keer te zien om het te kunnen nadoen. Daarom waren de boeken in China goedkoop en overal verkrijgbaar. Toch was de westerse manier van drukken volgens De Vries superieur. Ingewikkelder en moeilijker was die zeker, maar in China was voor het afdrukken van een enkel boek een pakhuis vol houten platen nodig waar de westerse drukker kon volstaan met enkele letterkasten.
| |
Tot slot
De schrijvende schoolmeester De Vries verdiende een aardig bedrag met boeken waarvoor de reclameslogan uit de jaren zestig ‘Lees feestelijk, groei geestelijk’ lijkt te zijn uitgevonden. Op zoek naar kopij reisde hij in zijn studeerkamer de hele wereld af en voegde hij de, meestal oorspronkelijk in het Latijn gepubliceerde, kostbare en zeldzame werken samen tot vlot geschreven dikke boeken die de burger kon betalen en waar deze wat van leren kon. De Vries voegde er incidenteel eigen observaties aan toe en altijd gebruikte hij zijn gezond verstand. De boeken werden geïllustreerd door niemand minder dan Romeyn de Hooghe die met zijn dramatische prenten een extra dimensie toevoegde aan de verhalen van De Vries. De drukkunst heeft De Hooghe niet geïllustreerd, maar in drukkerijen gebeurde dan ook weinig dramatisch. Het drama was voorbehouden aan de boeken zelf.
| |
| |
Zie over het leven van De Vries: A. Baggerman. Een drukkend gewicht. Leven en werk van de zeventiende-eeuwse veelschrijver Simon de Vries. Amsterdam 1993. De Short-title Catalogue, Netherlands telde op moment van schrijven 83 uitgaven van De Vries, voor een groot deel heruitgaven van de circa twintig titels die hij heeft geschreven. |
Zie verder mijn artikel De Cost en de Baet. Uitgeven en drukken in Amsterdam rond 1600, waarin gedetailleerd wordt ingegaan op het productieproces en de bijbehorende kosten. Via www.dbnl.org. |
Typografen schreven vanzelfsprekend dikke boeken over hetzelfde onderwerp. Huib van Krimpen, Boek over het maken van boeken. Amsterdam 1986 is een standaardwerk over vormgeving en drukken. De typografische aanwijzingen in handleidingen voor tekstverwerken verdienen een studie. |
Zie verder P.J. Verkruijsse. Mattheus Smallegange (1624-1710): Zeeuws historicus, genealoog en vertaler. Descriptieve persoonsbibliografie met een verantwoording van de gevolgde partiële interne collatie, Amsterdam 1993. De inleiding van dit proefschrift geeft in kort bestek de beste inleiding tot de analytische bibliografie. |
Zie B. van Selm. Een menighte treffelijcke boecken, Utrecht 1987 voor gedetailleerde analyses van de boekhandel. |
De cost en de baet, op. cit (noot 2). |
Oplagen in de zeventiende eeuw liepen behoorlijk uiteen van enkele honderden exemplaren voor een wetenschappelijke uitgave tot de vele tienduizenden bijbels die een uitgever als Atthias liet drukken. 500 is een willekeurig maar niet onrealistisch getal voor de gemiddelde oplage.
|
De al genoemde Cats was ook een regent. Hoewel niets bekend is over zijn verdiensten aan zijn immens populaire boeken, verdenk ik hem ervan daar flink aan te hebben verdiend aangezien hij een enorme geldwolf was. Het lijkt me niet waarschijnlijk dat hij al het geld dat de honderdduizenden exemplaren van zijn gedichten opbrachten aan zijn uitgever gunde. |
Dit jaarsalaris van de dominee ontleende ik aan het pamflet Bewys, dat het een predikant met zyn huisvrouw alleen niet mogelijk en is op 500 guldens eerlijk te leeven. [S.l., s.n., na 1658]. |
Zie voor een breder overzicht van het fenomeen broodschrijver Lisa Kuitert. ‘In den beginne was de schrijver: maar dan?: de beroepsauteur in boekhistorisch onderzoek’, Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis, vol. 1 (1994), p. 89-106. Ook raadpleegbaar via www.bibliopolis.nl. Voor een gedetailleerde beschrijving van de bedragen die auteurs in de achttiende eeuw ontvingen: A. Baggerman. Stank voor dank. Broodschrijvers in dienst van de Dordtsche uitgeversfirma A. Blussé. Via www.dbnl.org. |
Zie voor de titels van De Vries de Short-title Catalogue, Netherlands, die wereldwijd bereikbaar is via www.bibliopolis.nl. |
De meeste bronnen noemen jaarsalarissen voor schoolmeesters tussen de 300 en de 400 gulden eventueel aangevuld met betaling in natura zoals woonruimte, het gebruik van weilanden of drank en voedsel. Voor het door De Vries verdiende geld heb ik globaal het aantal katernen berekend dat hij heeft volgeschreven en dat getal vermenigvuldigd met twee. |
De imposante lijst van werken waaruit De Vries putte, gaat vooraf aan zijn werk en wordt na 8 pagina's met ruim 200 titels besloten met ‘En noch veelerley
andere. Register 8*3-recto |
De Cost en de baet, op. cit. (noot 2), onder meer noot 26 waar een auteur wordt verweten tegen spellingsvernieuwing te zijn omdat zijn teksten er korter van zouden worden - en de schrijver dus meer moest produceren voor hetzelfde bedrag!. |
Voorberigt 5*3-recto. |
Het beslaat de pagina's 626-657. |
De Vries noemt een tweede bron die spreekt van 5000 afdrukken per dag. |
|
|