| |
| |
| |
In gesprek met Herman Pabbruwe, directeur van uitgeverij Brill
Adriaan van der Weel
Herman Pabbruwe
Een van de slogans die de eerbiedwaardige Universiteit Leiden recentelijk heeft ingezet voor haar public relations offensief is ‘traditie en vernieuwing’. Opgericht in 1575 is de universiteit nu 433 jaar oud. De achterstand die uitgeverij Brill op de universiteit heeft, 108 jaar, is weliswaar niet meer in te halen, maar net als bij mensen wordt het leeftijdsverschil steeds minder betekenisvol naarmate de betrokkenen ouder worden. Hoe dan ook, met 325 jaar mag ook de geschiedenis van wat nu de Koninklijke Brill heet eerbiedwaardig genoemd worden. Oprichter Jordaan Luchtmans gaf in 1683 zijn eerste titel uit, waarna de uitgeverij ononderbroken actief is gebleven. Ook het zwaartepunt van de uitgeefactiviteiten, de wetenschap, is al die eeuwen niet veranderd, evenmin als de innige relatie met het Leidse onderzoek.
Net als de Universiteit Leiden is ook Brill een instelling die traditie paart aan vernieuwing. Brill is de oudste uitgeverij van Nederland en een van de oudste bedrijven van Nederland. Ook in de rest van de wereld zijn er trouwens niet veel uitgeverijen van een dergelijke respectabele leeftijd. Herman Pabbruwe, die sinds 2004 aan het hoofd staat van de onderneming, laat zich ontvallen dat Brill zich best zou willen meten met de university presses van Oxford en Cambridge, giganten van bijna mythische statuur. En zo vreemd is de vergelijking natuurlijk niet. Met een privilege dat dateert uit 1584 is Cambridge University Press onbetwist de oudste drukker/uitgever ter wereld. Maar Brill is speler in hetzelfde veld
| |
| |
van de universitaire persen, en wel een volstrekt onafhankelijke, en kan eveneens bogen op een lang en roemrijk verleden. De universiteit van Oxford ontving zijn privilege voor het drukken van boeken weliswaar in 1586, maar het duurde tot 1668 voor Oxford University Press in herkenbare vorm ontstond. Daarmee zit Brill oup dus stevig op de hielen. Op de vakgebieden waar Brill zijn internationale faam mee heeft gevestigd - talen in vreemde schriftsoorten, theologie, ideeëngeschiedenis - doet het internationale gezag van de uitgeverij in ieder geval niet onder voor dat van zijn oudere branchegenoten.
Herman Pabbruwes leeftijd steekt wat mager af bij die van zijn bedrijf - hij is van 1953 - maar ook in hem steekt flink wat traditie. Van het Erasmiaans Gymnasium (toen nog het Gymnasium Erasmianum, van 1328) ging hij via avondschool en staatsexamen naar de Universiteit Leiden (toen nog de Rijksuniversiteit Leiden, van 1575), en werd lid van de Leidse Studenten Vereniging Minerva (toen nog het Leids Studenten Corps, van 1839). Binnen deze ontwikkelingen op het gebied van vooropleiding en academische scholing valt zijn minder voor de hand liggende studiekeuze op: kunstgeschiedenis.
Mede onder Pabbruwes leiding heeft Brill gelijke tred weten te houden met de razendsnelle ontwikkelingen in de wetenschappelijke uitgeverij van de afgelopen jaren. Boeken blijven, in ieder geval voorlopig, de kern van het bedrijf. Maar wie denkt dat Brill daarmee blind vertrouwt op zijn lange traditie heeft het mis. In Brills weloverwogen strategie hebben de digitale ontwikkelingen wel degelijk een belangrijke plaats. De samenwerking met Google Books is uitstekend, Brill publiceert voortvarend elektronische uitgaven van zijn traditionele papieren vlaggenschepen, en de productie van boeken, tijdschriften en naslagwerken is vrijwel geheel mediumneutraal: uit hetzelfde bronbestand kunnen zowel boeken als cd-roms of online producten worden geproduceerd.
‘Wij zijn vrij goed voorbereid op de digitale ontwikkelingen die ons te wachten staan. Maar we proberen de lessen uit het verleden te leren, en we kijken daarbij vooral naar de langere golven. Zeker moet je je wel technologisch voorbereiden, zodat je zonder al te veel moeite kunt omschakelen op de dag dat het anders zal zijn, maar voorlopig zijn we het erover eens dat het boek toch wel een buitengewoon praktisch ding is. Het grafische product - de vormgegeven letter - blijft van belang, of het op papier of op plastic gedrukt is. Je kunt er gif op innemen dat er allerlei kwaliteiten uit die eeuwenoude boekcultuur zullen terugkomen in die digitale omgeving.
Wij zullen reageren op veranderingen, maar we zijn vooral geïnteresseerd in de lange golfslag. Ik ben ervan overtuigd dat - als we goed opletten - we altijd wel genoeg tijd hebben om adequaat op de veranderingen in te spelen. Sommige veranderingen kondigen zich aan, maar blijken dan niet direct door te gaan. Dat is met de “internet bubble” ook gebeurd.’
Om zijn 325-jarig bestaan luister bij te zetten, heeft Brill een fraai gedenkboek uitgegeven, met nadruk op de ‘Brill-periode’. Brill: 325 jaar uitgeven voor de wetenschap is geschreven door Sytze van der Veen, met bijdragen van Paul Dijstelberge, Mirte Groskamp en Kasper van Ommen. De Brill-periode ving aan toen het bedrijf bij ontstentenis van opvolgers in de Luchtmans-lijn in 1848 werd verkocht aan zijn bedrijfsleider, Evert Jan Brill, die het bedrijf onder eigen naam voortzette. Hij was al in dienst bij de firma Luchtmans sinds 1829, en kende het bedrijf uit en te na. Onder zijn slagvaardige leiding groeide uitgeverij E.J. Brill voorspoedig. Het drukken en uitgeven in vreemde schriftsoorten was een van de specialisaties waaraan het bedrijf zijn internationale reputatie te danken had. Ook in deze lange
| |
| |
traditie - inmiddels bijna even oud als het bedrijf zelf - komt nu, in het digitale tijdperk, vernieuwing. Dat gebeurt met een eigen letter, de Brill Text, die Brill speciaal heeft laten ontwikkelen door John Hudson van Tiro Typeworks omdat geen enkel bestaand lettertype aan de hoge eisen van Brill kon voldoen. Daarbij gaat het niet alleen om de normale eisen van leesbaarheid, maar ook om zuinigheid (de Brill Text is een ‘groene’ letter), om zoekmachine-vriendelijkheid (gebruik van Unicode) en bovenal om de enorme verscheidenheid aan tekens die het font moet bevatten. Uit Brills inventarisatie bleek dat het bedrijf zo'n zesduizend tekens nodig heeft voor de weergave in Latijns schrift van alle bekende talen. Daarnaast publiceert Brill ook nog steeds in de ‘eigen’ schriftsoorten van zo'n dertig belangrijke cultuurtalen, zoals Chinees, Hebreeuws, Grieks en Arabisch. In deze verscheidenheid is Brill waarschijnlijk uniek in de wereld. Volgend jaar worden de eerste boeken in de nieuwe huisletter gezet.
Herman Pabbruwe en burgemeester van Leiden, drs. H. Lenferink, die het jubileumboek in ontvangst neemt. Foto: Marc de Haan, Leiden
Ook de jubileumuitgave benadrukt de centrale plaats die het papieren boek de komende tijd zal blijven behouden. ‘Brill [bestaat] bij de gratie van het fysieke boek en dat zal in de voorzienbare toekomst niet anders worden. De tweede editie van de Encyclopedie van de Islam, voltooid in 2006, is ook in digitale vorm te raadplegen en hetzelfde geldt voor de derde die de uitgeverij thans onderhanden heeft. Aan het fysieke substraat van de veertien delen van de tweede en het nog onbekende aantal van de derde editie ontlenen de digitale publicaties gezag. Ook een mammoetproductie als de twintig-delige Brill's New Pauly: Encyclopaedia of the Ancient World (sinds 2002 gevorderd tot deel xii) veronderstelt naast zijn digitale verschijningsvorm het boek in zijn papieren gedaante’, schrijft Sytze van der Veen.
Moeten we hieruit opmaken dat het soort intellectuele monumenten waarin Brill uitblinkt eigenlijk alleen op papier kunnen ontstaan?
‘Je moet dat citaat niet te letterlijk nemen: een boek hoeft niet van de offsetpers te komen. Wat een boek tot monument maakt, is de fixatie van de inhoud. Dat heeft trouwens alles te
| |
| |
maken met de auteur: die wil iets vastleggen voor het vak. De plek die hij daarmee voor zichzelf creëert, bepaalt of de digitale uitgave ook gezag krijgt. Daarnaast gaat het natuurlijk om de reputatie van de uitgever. Het helpt als je een sterk merk bezit.’
Het lijkt een lastig krachtenveld. Aan de ene kant verwacht de lezer - of kunnen we die tegenwoordig beter de gebruiker noemen - de dynamiek die eigen is aan het digitale medium. Tegelijkertijd wil je als uitgever zo'n virtueel product de soliditeit van een monument laten uitstralen.
‘Dat is inderdaad lastig. De Encyclopedie van de Islam is ons grootste vlaggenschip. De derde editie wordt een database, die voortborduurt op de eerste en tweede editie en ook tussentijds aanvullingen kan hebben, dus dynamisch. Toch zullen wetenschappers erom vragen dat je hem een keer bevriest. Dat is het moment dat je er een gedrukte editie van maakt. Wel krijgen we met het probleem te maken dat de jeugd steeds minder leest en meer zapt. Kennis zal wel van belang blijven - hopen we in ieder geval - maar de manier waarop die zal worden gecommuniceerd en geconsumeerd zal ongetwijfeld flink veranderen.’
Steeds vaker krijgt de digitale vorm het primaat, waarvan de gedrukte versie een afgeleide is.
‘Het eerste product dat we nu willen bereiken is een pdf- of xml-bestand. Van daaruit doen we de distributie, hetzij digitaal, hetzij gedrukt. Maar dat wil niet zeggen dat er geen boekarchitectuur onder ligt. Wat het lastig maakt, is dat je vroeger tegen je uitgever zei, ik beoordeel je op het aantal verkochte exemplaren. Nu gaat het om iets vaags als “de verspreiding van de content”. Maar uiteindelijk moet de lezer toch bepalen hoe die het best van de informatie gebruik kan maken. Je moet daar liever geen eigen targets bij stellen. Het hangt af van wat de gebruiker wil. Maar je moet er wel klaar voor zijn, en dat zijn we: met businessmodellen, marketing, distributie, rechten, contracten, de productie in xml, de hele boel. Daarmee is onze kwetsbaarheid verkleind.’
Het huidige pand van Brill te Leiden
| |
| |
Inspelen op de digitale ontwikkelingen is laveren tussen traditie en vernieuwing. Daarnaast is er een nog veel oudere tegenstelling die de uitgeverij kenmerkt. Zoals iedere wetenschappelijke uitgever wordt Brill geregeerd door het onafscheidelijke koppel Pallas, de wijsheid, en Hermes, de koopmansgeest die de wijsheid te gelde weet te maken.
Om met het geld te beginnen, Pabbruwe is optimistisch over de toekomst. Met een rendement van meer dan 200% sinds 2000 bleek Brill dit voorjaar het op elf na best presterende bedrijf aan de Amsterdamse beurs in deze periode. Maar zijn er niet ook signalen die tot voorzichtigheid manen? Wat te denken bijvoorbeeld van de niet-aflatende stroom van bezuinigingen aan de Nederlandse universiteiten? De kleine niet-westerse talen bijvoorbeeld, die bij de Universiteit Leiden zo onder druk staan vormen immers een van de kerngebieden van Brill.
‘De bezuinigingen aan de universiteit zijn niet mis. Het sluiten van disciplines is een reëel gevaar. Die krijg je niet terug. Daarbij moet je bedenken dat een beslissing die op korte termijn misschien een bezuiniging oplevert, op de lange termijn wel eens averechts kan uitpakken. Wie had de huidige bloei van de talen en culturen van China kunnen voorzien? Die had niet kunnen gebeuren als Chinees was gesloten toen het klein was. Aan de andere kant, wij zijn bij Brill gewend aan krimpende oplagen. Ook in een krimpende markt valt nog veel te doen, al dwingt het het bedrijf soms naar de nissen binnen grote wetenschapsterreinen.’ Pabbruwe ziet andere manieren om te groeien dan door het uitbrengen van meer titels.
Herman Pabbruwe spreekt in museum De Lakenhal, Leiden
‘Neem backlist mining. We hebben net een catalogus filosofie gemaakt. Toen we ons fonds goed doorlichtten, bleken we veel meer filosofische boeken te hebben uitgegeven dan we zelf dachten. Alleen waren die verschenen als theologie of klassieke talen. Zo hebben we nog andere nieuwe ideeën: boekgeschiedenis, visual arts, literatuurgeschiedenis, (meer) taalkunde. Op veel van deze gebieden is Brill al veel langer actief, zij het niet onder die vlag.
| |
| |
Wat je onder de rubriek oudtestamentische studies hebt uitgegeven, kan ook taalkundige waarde hebben. Dat geldt dus ook voor de nu aan de universiteit bedreigde talen, waarbij de nieuwe media interessante mogelijkheden bieden, met name op het gebied van beeld en geluid.’
Ook internet biedt interessante extra mogelijkheden.
‘Titels blijven om te beginnen langer in zicht. Verder leidt digitalisering tot grotere efficiency. Dat maakt het mogelijk om leaner and meaner te opereren, al is daar wel een eind aan. Wat ook leuk is, is dat we met elektronische middelen communities kunnen bouwen. Voor de boeken van Hotei hebben we bijvoorbeeld een liefhebbersgroep gevonden die bestaat uit leken. Die is bereikbaar met e-maillijstjes, listservs en blogs.’
Maar Pabbruwes optimisme geldt niet alleen Hermes. Ook voor Pallas voorziet hij een mooie toekomst. Vooral op het gebied van de humaniora - waar de grootste kracht van Brill ligt - ziet hij groei.
‘In de verhouding tussen humaniora en harde wetenschappen lijkt een lichte verschuiving zichtbaar te worden. Afgelopen tijd zat de groei in de bètahoek, samen met engineering en technologie. Nu lijkt het alsof er ruimte ontstaat voor een nieuw elan van de humaniora. Nog relevanter is dat de humanities een zeer stabiele factor in onze maatschappij vormen. En er zijn factoren die dat nog kunnen versterken. We zullen steeds meer naar het milieu gaan kijken, opnieuw naar samenlevingsvormen gaan kijken, ons afvragen wat we gaan doen met grote thema's zoals migratie, herverdelingsvragen. Linksom of rechtsom kom je dan toch in de buurt van de oude Brill-terreinen.
Daarnaast is er het verschijnsel van de opkomende economieën, zoals Brazilië, Rusland, India, China, dat met hernieuwd vertrouwen en belangstelling voor de eigen cultuur gepaard gaat. Een groeiende economie betekent ook een groeiende kenniseconomie. In een aantal van die opkomende economieën heeft Brill vast een paar voetjes in het zand gezet. Het duurt allemaal nog wel even, maar het gebeurt wel. Grote verschuivingen van economische zwaartepunten brengen ook herverdelingsvraagstukken met zich mee. Dat zijn sociale kwesties, maar ook levensbeschouwelijke, ethische, juridische, en dus kom je op terreinen van religiestudies, internationaal recht, mensenrechten. Dat zijn typisch Brills uitgeefgebieden.
Nog veel filosofischer, je kunt je afvragen of Brill met zijn grote collecties oud materiaal - we hebben door de overname van idc nu zo'n honderd miljoen pagina's archivalia en primaire bronnen van over de hele wereld - niet een grote rol zou kunnen spelen als het gaat om het bestuderen van dat soort macro-ontwikkelingen, met verschuiving van zwaartepunten en de groei en afname van het belang van culturen.’
Het is niet vanzelfsprekend dat een uitgever buiten zijn vak ook nog een diepgaande persoonlijke relatie met boeken heeft, maar dat is in Pabbruwes geval wel zo. Dat hij voorzitter is van de Vrienden van het Museum van het Boek heeft alles te maken met zijn bibliofiele belangstelling.
‘Ik ben een eekhoorn. Ik vind het snuffelen en het speuren fascinerend. Waarnaar? Vooral kunstboeken. Verder heb ik een voorkeur voor boeken waarin ik iets kan opzoeken. Die ik niet hoef te lezen van a tot z. Waarin ik kan bladeren. Catalogues raisonnées van kunstenaars
| |
| |
en andere overzichtswerken. Ik heb nog niet zo lang geleden een oude liefde herontdekt. Die heet Jozef Cantré, een tijdgenoot van Masereel. Die had ik als middelbare scholier al op het oog omdat hij een bibliofiele uitgave had verzorgd van een van de auteurs die ik toen verzamelde, Karel van de Woestijne. Hij was een houtsnijder, illustrator en beeldhouwer. Op rommelmarktjes, bij De Slegte en andere antiquaren ben ik hem gaan verzamelen. Dan trekt een lange stoet Nederlandse auteurs voorbij: Marsman, Ter Kuijle, Slauerhoff Vestdijk. Maar ook een heleboel uitgeverijen, zoals De Sikkel, De Waelburgh, Nijgh & Van Ditmar, Kampen, en vooral De Gemeenschap. Dus dat werd een hobby, en nu heb ik een heel rijtje. Toen vroeg ik me af wat hier zo aantrekkelijk aan was. Dat was voor mij de vraag of het feit dat de illustrator een beeldhouwer was maakte dat hij anders illustreert dan misschien een schilder. Zo ben ik kunstenaarsboeken van beeldhouwers gaan verzamelen. Beeldhouwers die grafiek maken: etsen of litho's. Het is geen grote verzameling, maar ik vind het wel spannend. En het is leuk om te zien dat alle grote twintigste-eeuwse beeldhouwers, zoals Zadkine, Henry Moore, Marino Marini, het hebben gedaan. Van grote oplagen tot heel kleine.
Toen ik ontdekte dat het kloppende hart van het twintigste-eeuwse kunstenaarsboek Parijs was, ben ik me ook gaan verdiepen in de École de Paris. Toen ben ik van beeldhouwers bij schilders terechtgekomen. Het verschijnsel van het kunstenaarsboek vind ik een heerlijk gebied en ik probeer nog wel een beetje vast te houden aan de beeldhouwers, maar ik ben wel veel breder geworden. Wat het meest op mijn belangstellingssfeer lijkt is de Koopmancollectie van de kb.’
Karel van de Woestijne, De nieuwe Esopet (1933). Omslagontwerp Jozef Cantré
Op de middelbare school was Pabbruwe een veellezer.
‘Als middelbare scholier ging ik de antiquaren af om de Slauerhoffen en zo te krijgen, maar ook nieuw werk, zoals van Jef Geeraerts. Ik las alles wat vast en los zat, waaronder veel van
| |
| |
Vlamingen. Dat kwam doordat we altijd naar Zeeuws-Vlaanderen met vakantie gingen. Ik ben nu een slechte boekenlezer, maar een uitstekende bladeraar. Ik ben veel meer visueel ingesteld geraakt. Ik heb altijd belangstelling voor kunst gehad. Ook als jongetje al. Maar misschien ben ik te ongeduldig geworden. Misschien ben ik een exponent van de zapcultuur avant la lettre. Maar ik ben een enorme plaatjeskijker en bladeraar. Ik houd nog steeds van boeken, maar mijn belangstelling is verschoven van literatuur naar kunst en kunstgeschiedenis.’
Daarmee begint Pabbruwe trekken te krijgen van de lezer van de toekomst. Een zapper, een bladeraar die bovendien nog eens meer gericht is op het visuele dan op de tekst. Wat vindt Pabbruwe van het fenomeen van het verdwijnende lezen? Het hapsnap, zappend lezen moet toch bedreigend zijn voor een uitgever, om nog maar te zwijgen van de in de hele westerse wereld droef stemmende cijfers over het leesgedrag.
‘Als de wetenschappelijke lezer anders gaat lezen, moeten we daarop inspelen. Ik maak me er niet al te veel zorgen over. Behalve nieuwe uitdagingen biedt internet ook veel nieuwe kansen. We kunnen met internet nieuwe markten bereiken, en daarvoor hoef je niet eens ver buiten de humanities te kijken. Neem een voorbeeld: filosofie. Stel dat we dat gaan uitgeven. Dan hebben we het over filosofie voor filosofen. We weten al dat classici en religious studies daar een bijdrage aan leveren. Met database publishing kun je je bereik ook buiten je primaire doelgroep zoeken. Misschien zelfs wel, via Google, naar een lekenpubliek. We merken dat de vragen op internet ook vaak gesteld worden door de niet-wetenschappers. Doordat je ze laat browsen, zien ze vanzelf of het iets voor ze is. En als je dat met gebruikmaking van nieuwe technologieën zonder grote extra investeringen, bijvoorbeeld met weinig voorraad, kunt doen, ben ik hoopvol dat je nog steeds voortgang kunt maken met een bredere verspreiding van het werk. En dat is uiteindelijk ook wat een auteur interesseert. Iedereen wil onder de ogen komen van zijn vakgenoten, maar vindt het vreselijk leuk als hij ook buiten zijn directe kring verspreiding vindt.’
Heb je gemerkt dat de markt al verbreed is sinds Brill actiever is op internet? Zie je een duidelijk effect?
‘Dat kan ik nog niet zeggen. Wat we wel merken sinds we met Google Books meedoen, is dat titels langer in het zicht blijven, gevonden worden door full text-indexering, terwijl ze vroeger al veel eerder alleen nog via bibliotheekcatalogi, dus alleen via de metadata, of citering gevonden werden. Dat full text indexeren doen we op grote schaal, ook voor oude boeken. Dat heeft de levensduur wat opgerekt en met printing on demand kunnen we blijven leveren. Wat ik niet kan beoordelen is of dat het leengedrag in bibliotheken ook beïnvloed heeft. Het zal best tot een andere vraag aan het leiden zijn. Wat je in ieder geval aan je auteurs kunt zeggen is “als je bij Brill publiceert, blijf je altijd in print”.’
En hoe zit het met digitale boekversies op internet? Als het e-boek aanslaat komen teksten in de ‘digitale soep’ terecht, met het totaal andere lees- en gebruiksgedrag dat daarmee samenhangt. Iedereen heeft de neiging het web te beschouwen als een grote gratis bron van kennis. Wat doe je dan als uitgever?
| |
| |
‘Het is de vraag waaraan je je aandacht geeft. Mij lijkt van belang dat het element van verificatie en autorisatie blijft bestaan. Dat je in die soep nog wel kunt onderscheiden waar begin en eind is, dat je de samenstelling en herkomst kunt vaststellen. Als je de integriteit verliest, wordt het linke soep. We zullen dat zappen wel moeten faciliteren, en het knippen en plakken ook, want zo werken we allemaal. Maar bij die granulaire benadering moet je nog steeds die kleine stukjes kunnen identificeren. Liefst ook nog de hele context. Maar dat wordt lastig. Wij zeggen bijvoorbeeld wel, maak je boeken niet te dik, maar als ze wel dik zijn, zorg in ieder geval dat ze benaderbaar zijn. Dat is een rol die we wel moeten gaan spelen. Maar wij zijn vrij goed voorbereid, want we hebben zowel boeken als tijdschriften, die al behoorlijk granulair zijn.’
Details van enkele jaarverslagen van uitgeverij Brill
Wie hem over zijn vak hoort spreken kon wel eens tot een andere conclusie komen, maar Pabbruwe vindt niet dat hij een ‘volgroeide uitgever’ is: ‘Ik ben maar een paar maanden uitgever geweest. Wiskunde: echt iets voor mij.’ Dat was tijdens zijn eerste baan in de uitgeverij, een management traineeship bij Martinus Nijhoff begin jaren tachtig. (Nijhoff was een
| |
| |
paar jaar eerder overgenomen door Kluwer.) Dat hij zichzelf een generalist noemt, is niet zo vreemd in het licht van de brede waaier aan functies die hij in de uitgeverij heeft bekleed. In de loop van ruim vijfentwintig jaar heeft hij achtereenvolgens gewerkt in productie, automatisering, logistiek, abonnementenadministratie, marketing, verkoop en distributie. Toen hij in dat laatste onderdeel veel te maken kreeg met bibliotheken raakte hij gefascineerd door de public-relationsaspecten die daaraan kleefden, wat hij noemt: ‘de dialoog met klanten’. Maar dat hij weinig eigen uitgeefervaring heeft, doet niets af aan de breedheid van het overzicht dat hij heeft verkregen. Behoudens een korte periode in de Verenigde Staten als zelfstandig adviseur, doorspekt met een aantal commissariaten, heeft hij vanaf 1985 alleen nog leidinggevende posities bekleed, bij Wolters Kluwer in Nederland en de Verenigde Staten. Eerst bij Kluwer Academic, toen Rechtswetenschappen en ten slotte Health & Science. Sinds 2004 is hij directeur van de Koninklijke Brill.
Twee grote activiteiten hebben Brills jubileumjaar speciale luister gegeven: enerzijds de tentoonstelling ‘Leiden, Stad van Boeken’, anderzijds de publicatie van de Brill-geschiedenis met alles wat daarbij kwam kijken.
‘De sponsoring van die tentoonstelling was een puur zakelijke beslissing: nog eens een lampje op onze uitgeverij richten. Aandacht vragen voor Brill. Wij afficheren ons met wetenschappelijke boeken: dat is ons product. Zo steunen we Brill-fellows bij het Scaliger Instituut in Leiden uit het geld dat we besparen door geen kerstkaarten meer te sturen. Het hele beeld moet duidelijk maken wie we zijn en willen zijn. De keuze van sponsorships, maar ook de vormgeving van onze communicatie en marketing moet het beeld bepalen. De kwaliteit van grafische producten speelt dus een rol, net als zorgvuldigheid, duurzaamheid en de lange termijn. Maar ook onze presentatie aan de aandeelhouders, die we op de langetermijnaspecten van het bedrijf willen aanspreken. Vandaar ook de boekhistorische bijlagen van Paul Hoftijzer in onze jaarverslagen.
Een tweede pijler van ons jubileum was het archief. Terwijl het oude archief van Luchtmans al goed ontsloten was in de kvb, had het Brill-archief al jaren overdekt met duivenpoep op de stoffige zolder van het oude gebouw aan de Nieuwe Rijn en daarna in containers liggen wachten. Dus hebben we ervoor gezorgd dat dat ook netjes in orde komt en dat we op basis van dat archiefmateriaal ook de bedrijfsgeschiedenis konden aanvullen. Sytze van der Veen heeft er intensief gebruik van kunnen maken voor Brill: 325 jaar uitgeven voor de wetenschap. Zo is er een aantal dingen bij elkaar gekomen. We wilden ook een fondsreconstructie maken. Daar wordt nog aan gewerkt. We gebruiken daarvoor tevens onze website www.brill.nl. Wie denkt een nog onbekende titel te kunnen toevoegen, kan rekenen op een leuk cadeau.’
In dit feestjaar van Brill heeft ook Pabbruwe zelf het een en ander te vieren. Zojuist is hij herbenoemd als directeur - een benoeming die volgens de Code Tabaksblat iedere vier jaar door de aandeelhouders moet worden bekrachtigd. Ook het voorzitterschap van de Groep Uitgevers voor Vak en Wetenschap van het Nederlands Uitgevers Verbond dat hij onlangs heeft aanvaard, mag weliswaar in de eerste plaats gewoon een intensieve extra taak betekenen. Maar het is wel een eervolle taak, die het vertrouwen toont dat zijn collega's in hem hebben. Al mag hij zichzelf dan wel geen uitgever noemen, er zijn kennelijk genoeg collega's die van mening zijn dat hij er wel een is - en een goede ook.
| |
| |
Afbeelding van een ongesneden en ongevouwen vel van een boek in duodecimo, ub Amsterdam
|
|