de artikelen over typografische vormgeving, of over de geschiedenis van enkele exemplaren van een boek, tot en met het verzamelen van boeken, en over complete bibliotheken. Daarbij waarschuwt hij dat deze bundel niet gezien moet worden als een vertaling van zijn Engelstalige bundel Technique and design in the history of printing, in 2004 verschenen bij uitgeverij Hes & De Graaf. Zeven van de negentien stukken zijn eerder gepubliceerd in De Boekenwereld en zouden voor deze bundel herschreven en hier en daar ook uitgebreid zijn. Dat laatste geldt zeker voor het artikel over Bodoni (De Boekenwereld 22, 2005-2006, p. 300-302), omdat dat voorafgegaan wordt door een deel dat eerder in een Italiaanse bundel over Europese boekenmusea is gepubliceerd. En bij vergelijking van de artikelen over ‘De (Franse) boekenwereld rond 1820’ (De Boekenwereld 21, 2004-2005, p. 144-147) is te constateren dat de auteur inderdaad een nieuw geschreven stuk inlast. Vreemd genoeg is dat typografisch - wellicht onbedoeld - ook zichtbaar. In de artikelen over Vesalius (in samenwerking met Ruud Bouthoorn, De Boekenwereld 14, 1997-1998, p. 218-230) en Fénelon (De Boekenwereld 23, 2006-2007, p. 24-27) kan ik echter alleen enkele redactionele wijzigingen constateren, die overigens geen verbetering betekenen, want de redactie in De Boekenwereld kon naar mijn smaak al niet beter. Verdere vergelijking van toen en nu heb ik achterwege gelaten, want ook herlezing van de artikelen verschaft een liefhebber veel genoegen.
Wat echter wel enigszins verbaast, is de uitvoering van deze nieuwe bundel. In het verleden is Frans Janssen behoorlijk verwend door de crème de la crème van de Nederlandse boekverzorging bij de uitgaven van zijn boeken. De eerdergenoemde bundel Technique and design in the history of printing geldt daarin als een absoluut hoogtepunt. Het werd immers vormgegeven door Bram de Does, opgemaakt en gezet door Chang Chi Lan-Ying en gedrukt door Jan de Jong. Het resultaat van het productieproces van deze Nederlandstalige bundel kan daarna niet anders dan een teleurstelling zijn, ook valt dit boek in een geheel andere prijsklasse.
De gekozen lettertypen DTL Fleischmann en Futura ND zijn absoluut prettig leesbaar en het boek (niet gebonden, wel genaaid) valt goed open, net zoals het boek op de foto die het omslag siert. Het omslag in zwart, grijs, wit en vuurrood is weliswaar niet lelijk, misschien zelfs wel functioneel, maar weinig fantasievol (zie de rubriek ‘Covers with books’, 13, op de site www.boekendingen.nl). Vanwege de titel zoek je onwillekeurig, maar vergeefs, naar een goud- of koperkleurig element in de vormgeving. De opmaak van de illustraties is ronduit hinderlijk te noemen. Hier gold blijkbaar alleen het adagium: we willen de illustraties zo groot mogelijk in beeld brengen, met een absolute verstoring van de bladspiegel als gevolg. Voeg daaraan een zodanig slechte druk toe, dat zowel tekst als illustraties een zweem van fluweel krijgen alsof het mezzotinten zijn, en míjn teleurstelling is in ieder geval compleet.
De auteur heeft zijn bundel een motto meegegeven dat afkomstig is uit de correspondentie van de Antwerpse gebroeders Verdussen, uitgevers-drukkers-boekverkopers in de zeventiende eeuw: ‘sulcken boecken sijn in d'een handt gout datse in de andere handt maer coper en wesen’. Uitgeverij Bert Bakker is een grote uitgeverij die onze cultuurgeschiedenis onder de aandacht brengt van een breed publiek met kaskrakers als Frits van Oostrom en Herman Pleij. Maar het lukt uitgeverij Bert Bakker blijkbaar niet om dit boek van Frans Janssen zonder steun van subsidiërende fondsen uit te geven. Zouden kleine uitgeverijen die fondsen niet harder nodig hebben? Hoewel Janssen het motto en daarmee de titel anders uitlegt, krijg ik toch het idee dat de uitgever onder het mom van goud en koper zich voor een (nikkelen) dubbeltje een plaats op de eerste rang van de boekenwereld probeert te verwerven. De inhoud van dit boek verdient een zorgvuldiger (beeld)redactie, opmaak en druk. En als de uitgever er zoveel succes mee heeft dat hij besluit tot een tweede druk, zou een bewijsexemplaar voor de universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam voor geleverde illustraties er toch ook nog wel vanaf kunnen (zie de grote stempel op de titelpagina van Vesalius' De humani corporis fabrica, p. 111).
Astrid C. Balsem