Johan H. Rennefeld naar Jozef Israels, De verdronken visser, 1864. Gravure. Rijksmuseum, Amsterdam
en door uitgevers verkocht in prentenwinkeltjes, in de 19
e eeuw ontstonden bedrijven die van de reproductie een onderdeel maakten van de kunsthandel die zich in die eeuw dan ook tot een bloeiende bedrijfstak ontwikkelde. De lithografie bracht overigens ook prachtige autonome kunstwerken voort, zoals de litho's van Eugène Delacroix, Honoré Daumier en James McNeill Whistler.
De ontwikkeling van het auteurs- of copyright hield gelijke tred met de ontwikkeling van de reproductietechniek. Dat was commercieel goed voor de kunstenaars en de kunsthandel, maar de massale reproductie van kunstwerken had nog een effect. In de 19e eeuw ontstond een middenklasse die, dankzij de nieuwe media, kennisnam van de ontwikkelingen in de wereld van de kunst in de brede betekenis van het woord. Zij gingen naar theatervoorstellingen en concerten, en bezochten de Parijse salons, maar ze lazen ook tijdschriften en kranten waarin over die culturele gebeurtenissen werd geschreven. Echte schilderijen waren voor hen vaak te duur, maar kwalitatieve reproducties of facsimile's konden zij wel betalen en hingen ze thuis aan de muur, om van te genieten, maar wellicht ook om te laten zien dat ze belangstelling voor en verstand van kunst en cultuur hadden. Zo hing alles met alles samen. Dankzij de snelle ontwikkeling van de techniek ontstonden nieuwe media en maakten meer mensen kennis met kunstuitingen dan ooit tevoren. Dat leidde tot een toenemende belangstelling voor alles wat met kunst te maken had, en dat weer tot een grotere verkoop van reproducties en meer inkomsten voor de kunstenaars. Het ging zelfs zover dat gerenommeerde kunstenaars werk maakten dat speciaal voor de reproductie bestemd was.
Robert Verhoogt behandelt in zijn vuistdikke boek de revolutionaire ontwikkeling van de reproductie in de 19e eeuw aan de hand van de reproducties van het werk van drie populaire kunstenaars uit die eeuw: Ary Scheffer, Lawrence Alma Tadema en Jozef Israels. Hij begint echter wel bij het begin en legt uit wat een reproductie precies is, en wat de reproductieve prent onderscheidt van de geschilderde kopie. Niet voor niets staan onder iedere reproductieve prent de namen van kunstenaar (pinxit) en graveur (sculpsist), terwijl onder een kopie de naam van de eigenlijke schilder staat, voorafgegaan door een n (= naar). Hij vergelijkt de maker van de gravure met de vertaler van een roman: hij vertaalt én geeft tegelijk een eigen interpretatie. Vervolgens behandelt hij de lange technische ontwikkeling van de reproductie, van houtsnede tot foto. Hij slaat geen detail over en besteedt veel aandacht aan revolutionaire vernieuwingen als de fotografie, die in enkele decennia van een beperkt