| |
| |
| |
Verschenen boeken
Stijn van Rossem, Portret van een woordenaar. Cornelis Kiliaan en het woordenboek in de Nederlanden, Antwerpen, Provincie Antwerpen, 2007, 232 p., ISBN 978 90 66251 04 5, €25
Op 18 april 2007 was het 400 jaar geleden dat de humanist Cornelius Kiliaan op het kerkhof van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal werd begraven. Cornelius Kiliaan of Van Kiel(e) (ca. 1527/30-1607) werd geboren te Duffel en was gedurende vijftig jaar als proeflezer aan de drukkerij van Plantijn verbonden. Maar zijn grote verdienste is toch de samenstelling van het eerste verklarende woordenboek van het Nederlands, het Etymologicum Teutonicae linguae uit 1599. Een eerste aanzet tot een Nederlands woordenboek was al door Kiliaan gegeven in 1573, toen zijn Thesaurus Theutonicae linguae, een vertaalwoordenboek Nederlands-Frans/Latijn, verscheen. Kiliaan schreef echter ook gedichten, bijvoorbeeld als onderschrift bij verschillende gravures van de prenthandelaren Theodoor en Philips Galle. Een Nederlandse vertaling van Guicciardini onder de titel de Beschrijvinge van de Nederlanden, verscheen postuum.
In dit fraaie boek wordt breed aandacht besteed aan het leven en werk van Kiliaan. Zo komen onderwerpen als Kiliaan als lexicografische vernieuwer, het maken van woordenboeken, de belangstelling voor taalwetenschap in de Lage Landen en het proeflezen in de Plantijnse drukkerij aan de orde. Verder is er een selectieve Kiliaan-bibliografie 1774-2007 toegevoegd en sluit een catalogusgedeelte het boek af. Het boek is fraai en rijk geïllustreerd en mooi vormgegeven. De provincie heeft kosten noch moeite gespaard om een van haar zonen te eren. Voor wie geen genoeg kan krijgen van Kiliaan: in Duffel is een wandeling te maken via het zogenoemde Kiliaan-pad. (KvO)
| |
Anneloes Timmerije, De wereld begint in Breda. Uitgeverij De Geus 1983-2008, Breda, Uitgeverij De Geus, 2008, 287 p., ISBN 978 90 4451 20 9, €12,50
In 1981 gaf Eric Visser een bundeltje politiek geladen poëzie uit van ‘dichter/arbeider’ Pierre van Vollenhoven, Jaag de vrede na. De Geus was toen nog een stichting die ook een linkse boekwinkel beheerde. Visser runde dit linkse ideaal - want meer was het toen nog niet - samen met zijn vrouw Annemie Jans. Nu, 25 jaar later, is De Geus een succesvolle uitgeverij, met een kosmopolitische uitstraling en een gerenommeerd fonds. Nog altijd bestieren Visser en Jans de uitgeverij gezamenlijk, en nog altijd zitten ze in Breda, ver
| |
| |
weg van de Amsterdamse grachtengordel waar de meeste literaire uitgeverijen huizen. De wereld begint in Breda schetst de geschiedenis van het bedrijf aan de hand van thema's als de vertalers, de paradepaardjes in het fonds, publicitaire highlights en zakelijke beslommeringen. Tussendoor staan interviewtjes met recensenten en profielen van auteurs. Het boek is royaal van kleurenfoto's voorzien. De wereld begint in Breda is met andere woorden voor elk wat wils, en zo luchtig dat het als geschiedenisverhaal tekortschiet, maar wel leuk is om te lezen. In het hoofdstuk ‘mystificaties’ wordt de affaire ‘Marek van der Jagt’ uitgediept. Zoals bekend verscheen van deze mysterieuze schrijver een veelgeprezen debuut bij De Geus, De geschiedenis van mijn kaalheid (2000). Uiteindelijk bleek Van der Jagt een pseudoniem te zijn van Arnon Grunberg. Anneloes Timmerije schrijft het verhaal hier op vanuit het perspectief van de uitgever, en dat is nieuw en verhelderend. Maar in de ontknoping van de affaire slaat ze een belangrijke schakel over, namelijk de analyse van Italiaanse onderzoekers die op basis van taalonafhankelijke tekstkenmerken konden concluderen dat Grunberg en Van der Jagt een en dezelfde auteur moesten zijn. De uitgeverij had veel baat bij de stunt van Grunberg, schrijft Timmerije. Voor Annelies Verbeke was het bijvoorbeeld de aanleiding om haar veelgeprezen debuut Slaap! Ook naar De Geus te sturen. Oscar van den Boogaard publiceerde met zijn partner Steven van Watermeulen bij De Geus een roman onder het pseudoniem Emmanuel Lipp, die ook enige publiciteit verwierf. Maar bij Winnie Sorgdrager, die haar roman Ongeschreven wetten onder het pseudoniem Victor ten Hove publiceerde in 2007, werkte het helemaal niet. De roman werd een flop. Achter in De wereld begint in Breda zit een fondslijst, die alfabetisch
is geordend op auteur. Je kunt dus niet in een oogopslag zien hoe het fonds zich ontwikkeld heeft. Ook is niet duidelijk hoe de fondslijst is samengesteld, maar een indrukwekkende lijst is het wel. (LK)
| |
Alberto Manguel, De bibliotheek bij nacht. De liefde voor boeken en de kunst van het verzamelen, Amsterdam, Ambo, 2007, 336 p., ISBN 978 90 26320 79 8, €29,95
Manguel, auteur van het bekende Een geschiedenis van het lezen, beschrijft in dit nieuwe boek in een aantal hoofdstukken verschillende aspecten van de bibliotheek, zoals de bibliotheek als ordening, als ruimte, als vorm, als geest en als fantasie. Uitgangspunt daarbij is zijn eigen bibliotheek in Frankrijk, die hij heeft laten bouwen naar twee voorbeelden die hij voor ogen had: de Long Hall Library van Sissinghurst (het huis van Vita Sackville-West in Kent) en de bibliotheek van het Colegio Nacional de Buenos Aires (de bibliotheek waar Manguel in zijn jeugdjaren vaak kwam). Daarnaast nam Manguel ook twee ideologische bouwwerken bij het inrichten van zijn bibliotheek als uitgangspunt: de Toren van Babel en de bibliotheek van Alexandrië. De Toren van Babel is volgens Manguel opgericht om tot aan de onbereikbare hemelen te geraken; een verlangen van de mensheid om de ruimte te veroveren. De bibliotheek van Alexandrië was een poging om alle talen van de hele wereld samen te brengen. Manguel doet met het inrichten van zijn eigen bibliotheek een poging alle talen van Babel te verzamelen en alle boeken van Alexandrië te bezitten. Het zal u niet verwonderen dat hem dat niet zal lukken, maar zijn ambitie is er niet minder om. Deze ambitie heeft mede geresulteerd in een onevenwichtig boek: daar waar Manguel af en toe scherp en bevlogen een betoog voert (bijvoorbeeld als hij schrijft over de voor- en nadelen van digitalisering en het gebouw van de Bibliotheca Laurenziana), verzandt zijn verhaal op andere plaatsen weer in onnavolgbare en ietwat zweverige gedachtespinsels. Manguel deinst daarbij niet terug voor grote sprongen door tijd en ruimte: op menige bladzijde schiet hij van oost naar west, van oudheid naar onze tijd en weer terug. Alles is immers geoorloofd in een persoonlijk relaas. Het levert af en toe aardige wetenswaardigheden op, maar dat maakt niet alles goed.
Wat op de achterzijde van De bibliotheek bij nacht een ‘fascinerende reis door Manguels geest,
| |
| |
geheugen en onmetelijke kennis van boeken en beschavingen’ wordt genoemd, zou ik toch vooral een wat overvolle speurtocht door tijd en ruimte willen noemen. Manguel stapelt enthousiast verschillende historische perioden, geografische gebieden en personen in zijn betoog op elkaar, waardoor de rode lijn niet altijd even goed te volgen is. De auteur en de uitgever hebben bij dit boek niet de keuze kunnen of willen maken tussen het weergeven van een persoonlijk verhaal van Manguel en een wetenschappelijke verhandeling (wat het m.i. niet is, maar vaak wel pretendeert te zijn). Ik ben ervan overtuigd dat als het boek wat meer van de al te persoonlijke mijmeringen van Manguel was ontdaan, een wat helderdere structuur had gekregen (bijvoorbeeld door gebruik van tussenkopjes) en rijker en beter geïllustreerd zou zijn, het een heel aardige studie zou hebben opgeleverd. (KvO)
| |
Gerd Renshof, Old bindings. Oude boeken in olieverf, Zeist, Uitgeverij Christophoor, 2007, 64 p., geïll., ISBN 978 90 62388 44 8, €17,50
In Old bindings. Oude boeken in olieverf wordt Gerd Renshof voorgesteld als de enige kunstschilder in Europa die boekenstillevens in olieverf schildert. Renshof, autodidact op één jaar kunstacademie te Den Bosch na, heeft van het schilderen van oude boeken zijn levenswerk gemaakt. In 1982 schilderde hij zijn eerste boekenstilleven. Een vijftal oude boeken uit de nalatenschap van zijn oma dienden als inspiratiebron. Inmiddels heeft hij naar schatting zo'n 550 keer een oud boek geschilderd. ‘En waar ik ook kom, ik zoek altijd naar oude boeken die ik nog niet heb. Ik schilder ze maar één keer letterlijk na, daarna ga ik ermee spelen. Ik maak ze dikker of dunner, of ik verzin er dingen bij. Zo blijft het voor mezelf boeiend.’
Hiermee volgt Gerd Renshof zeventiende-eeuwse kunstenaars als Hercules Segers, Jan Lievens, Wallerant Vaillant en Rembrandt. Meestal werden in de zeventiende eeuw boeken op schilderijen en prenten gecombineerd met vanitas-symbolen, zoals een schedel, een kaars of een zandloper. Dit herinnert ons eraan dat het leven op aarde slechts kort is en dat menselijke kennis nietig is vergeleken met de wijsheid van God.
De exemplaren op de schilderijen van Gerd Renshof zijn altijd ‘oude vervallen boeken, gescheurd, aangevreten door boktorren’. Het merendeel van de boeken heeft een leeftijd van 250 tot 350 jaar, het oudste exemplaar in zijn bezit is meer dan vierhonderd jaar oud. Voor Gerd Renshof kunnen de boeken niet kapot genoeg zijn. Inhoud is geenszins van belang, het gaat hem louter om ‘de sfeer die een boek uitstraalt: de kleur van de rug, de versieringen die erop aangebracht zijn, de opgelopen beschadigingen’. Oude boeken een tweede leven als schilderij geven. Men zou dus eveneens van vanitas-symbolen kunnen spreken: de tand des tijds blijft in Renshofs schilderijen niet onopgemerkt.
Of er een diepere betekenis in de schilderijen van Renshof schuilt, wordt echter niet duidelijk.
| |
| |
Gerd Renshof, Geen plaats voor Hugo (z.j.)
Meer dan een korte impressie van zijn oeuvre is Old bindings niet. Met 29 paginagrote afbeeldingen (waarvan 22 boekstillevens), een summiere introductie, een korte uitleg van zijn zeventiende-eeuwse schilderstechniek en een biografisch overzicht is het boek compleet. Grootste ontbrekende schakels zijn het woord van Renshof zelf en de jaartallen van zijn schilderijen.
Zijn website (www.gerdrenshof.com) wijst uit, dat hij overal op zoek is naar oude boeken met een bijzondere kleurstelling, een nieuwe maatverhouding of verrassende beschadigingen. Titels op de ruggen van de boeken zouden voor hem een mogelijkheid zijn om persoonlijke belevenissen, de namen van favoriete schrijvers of ‘humor’ te verwerken. Met dit in het achterhoofd zouden titels als ‘Spinoza’ en ‘De dichter’ (stilleven met een boek van Dylan Thomas) voor zich moeten spreken. ‘Geen plaats voor Hugo’ roept echter vraagtekens op. Een begeleidende beschrijving ontbreekt volledig, terwijl er achter dit schilderij toch een verhaal zou moeten zitten. Hetzelfde geldt voor stillevens met titels als ‘Historie van Edward’, ‘Toren van een vestingstadje’ en ‘Bedrieglijke folianten’. Naar hun betekenis kunnen we alleen maar gissen. Alleen de vondsten van deze boeken zouden al aardige anekdotes moeten opleveren, nu blijft het slechts plaatjes kijken. Het blijft eveneens onduidelijk of de stillevens uit 1982 dateren of 25 jaar later geschilderd zijn. Er is niet een bepaalde ontwikkeling zichtbaar in de getoonde stillevens. Alle stillevens zijn variaties op elkaar betreffende compositie, kleur en samenstelling, en ze zouden alle in hetzelfde jaar geschilderd kunnen zijn.
Het is jammer dat Gerd Renshof niet meer aandacht en ruimte aan begeleidende en verklarende teksten heeft gegeven. Achter boeken en de zoektocht naar boeken schuilen altijd mooie verhalen waarin de bibliofiele lezer zeker geïnteresseerd zal zijn. Dit in contrast met de aandacht voor de vormgeving, die Renshof zelf voor zijn rekening nam. Met zorg is de cover gemaakt: het omslag is een schilderij van een op de titelpagina opengeslagen perkamentgebonden boek, wederom in Renshofs realistische stijl.
Samenvattend kan deze publicatie beschouwd worden als een curiosum, dat net als de schilderijen van Renshof onder een bepaald bibliofiel publiek zeker in de smaak zal vallen. Met name de decoratieve waarde valt te roemen. ‘Men valt voor de sfeer. Bij boeken voelen mensen zich thuis’, geeft hij zelf aan als de formule voor het succes. (Aafke Groothuis)
| |
| |
| |
Warna Oosterbaan, Dit boek moet kapot. Ingeleid door Ronald Breugelmans, Leiden, Burgersdijk & Niermans, 2008. Niet in de handel
Ook dit jaar verscheen weer een mooi nieuwjaarsgeschenkje van de Leidse boekhandel annex veilinghuis Burgersdijk & Niermans. Afgelopen jaren werden vooral literaire teksten in deze boekjes gepubliceerd, maar dit jaar is gekozen voor een actueel onderwerp. Het plan van Hans Jansen, directeur Research van de kb, om ruggen van boeken af te snijden om ze sneller te kunnen digitaliseren, deed heel wat stof opwaaien. Er ontstond haast een soort pamflettenstrijd die ons aan de negentiende eeuw doet denken. De tekst die in dit boekje is afgedrukt, verscheen eerder als ‘Vernietig het boek om het te redden’ in NRC Handelsblad van 22 november 2007. Voor deze publicatie paste de auteur de tekst aan en werd er een uitgebreid voorwoord aan toegevoegd van Ronald Breugelmans, die jarenlang als conservator Westerse gedrukte werken aan de ub van Leiden was verbonden. De kritiek op het plan van Jansen is niet mals, maar zeker niet onterecht. De meeste bibliotheekmensen zijn best bereid over nieuwe ideeën van gedachten te wisselen, maar willen dat niet doen via de pers, zoals Jansen dat wel heeft gedaan. In dit proces moeten ook de inhoudelijke experts betrokken worden en mogen niet alleen de managers de boventoon voeren. De inleiding van Breugelmans is knorrig, zoals hij zelf schrijft, maar daarbij is hij toch redelijk en bij vlagen humoristisch. (KvO)
| |
Hans Engberts en René Hesselink, Oude Gracht 234. Winkeldagboek 2003-2007. Utrecht, Uitgeverij IJzer, 2008, 181, (10) p., ISBN 978 90 86840 19 9 (ingenaaid) en 978 90 86840 20 5 (gebonden), €17,50 en €25
Het valt niet mee, het bemannen en bestieren van een winkel-antiquariaat. Zulks kan ik als langjarig ervaringsdeskundige ten volle meevoelen met de heren van Hinderickx & Winderickx, wier tweede winkeldagboek onlangs is gepubliceerd. Maar naast heel veel vaak hilarische petite histoire
is er ook wel erg veel en erg repeterend klein leed. Ga dan toch wat anders doen, wil je ze regelmatig toeroepen, maar ja, de heren hebben niet doorgeleerd, dus blijven ze veroordeeld tot hun winkel en vooral ook tot elkaar. Die Shakespeariaanse tragiek maakt ongetwijfeld de charme van het boek uit, maar de bijna van elke bladzijde afspattende boodschap dat het in het leven tobben blijft, werkte althans op mij af en toe erg vermoeiend. Een en ander lijkt ook kompaan Engberts te beseffen, als hij zich op 1 april (!) 2004 afvraagt: ‘Ik kan toch niet blijven doorurmen over de klanten die niet deugen of wel deugen en over de altijd weer tegenvallende omzet (...) en over deze of gene kleinigheid de middenstand betreffende?’ Anderzijds moet men wel bewondering hebben voor het feit dat beide heren het ondanks alles al zo lang met elkaar uithouden. Dat is onder antiquaren, bekendstaand als solistische eigenheimers, bepaald geen vanzelfsprekendheid.
Natuurlijk moet elke sneuper dit boek kopen, en dat niet alleen vanwege citaten als ‘Heeft u ook boeken over de geschiedenis van de gloeilamp vóór Edison?’ Vooral voor antiquaren in spé is het dagboek verplichte lectuur, want wie van hen na lezing nog steeds antiquaar-met-winkel wil worden, moet dat beslist doen. Dan behoor je namelijk tot een steeds zeldzamer, bewonderenswaardig soort ondernemer. (FWK)
| |
| |
| |
Roomse ruzie. De splitsing tussen De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap. Bezorgd door Sjoerd van Faassen en Salma Chen. Beeldredactie Bernard Asselbergs, Uitgeverij Vantilt/Nijmegen - Letterkundig Museum/Den Haag, 2007, Achter het Boek nr. 40, 472 p. geïll., ISBN 978 90 77503 74 4, €34,90
Voor bibliofielen zijn de eerste vier decennia van de vorige eeuw een walhalla van mooie boeken en idealistische uitgevers. A.A.M. Stols, Charles Nypels, Zilverdistel, Palladium, C.A. Mees en uitgeverij De Gemeenschap zijn namen van uitgevers, reeksen, typografen aan wie dit tijdvak zijn bibliofiele reputatie dankt. Aan studies over deze periode geen gebrek. Over uitgeverij en het gelijknamige tijdschrift De Gemeenschap verscheen onlangs het boek Roomse ruzie. Het is niet het eerste boek dat aan De Gemeenschap is gewijd. In 1978 promoveerde Harry Scholten op het tijdschrift, in 1986 verscheen een schrijversprentenboek over De Gemeenschap en Lex van de Haterd - die onlangs een proefschrift over De Gemeenschap verdedigde aan de UvA - publiceerde in 2004 al een monografie over blad en uitgeverij. En nu dus Roomse ruzie, een bronnenpublicatie van de hand van Sjoerd van Faassen en Salma Chen, uitgegeven in de reeks ‘Achter het Boek’ van het Letterkundig Museum. Het onderwerp van deze uitgave is de breuk in het modern-katholieke tijdschrift De Gemeenschap, die zou leiden tot de oprichting in 1933 van het tijdschrift De Nieuwe Gemeenschap. De twee tegenpolen waren dichter Jan Engelman (1900-1972), die artistieke vrijheid centraal stelde, en Albert Kuyle (pseudoniem van Louis Kuitenbrouwer 1904-1958), die een religieus engagement voorstond. Anton van Duinkerken (pseudoniem van W.J.M.A. Asselbergs, 1903-1968) wierp zich op als vredestichter en samenbinder, maar koos uiteindelijk partij voor Engelman. Kuyle besloot daarop een nieuw tijdschrift te beginnen. De daaropvolgende ‘hoeksche en kabeljauwsche twisten’ gaven de nodige reuring in de literaire wereld, culminerend in een woedeaanval van A. den Doolaard (pseudoniem van Bob Spoelstra, 1901-1994) om een column van Van Duinkerken: ‘perfide
uitingen, als waartoe je je, zonder onderteekening natuurlijk, de laatste dagen verlaagde, zal ik weten te bestraffen in de mate die zij verdienen’ en dreigend voegde Den Doolaard daar aan toe: ‘voorlopig blijf ik in het land, en lees alles.’
Dat literatuur- en boekhistorici zich zo hardnekkig voor De Gemeenschap blijven interesseren, valt te verklaren uit de fraaie en vooruitstrevende verzorging van zowel het tijdschrift als het gelijknamige boekenfonds, maar ook door de ‘Werdegang’ van Albert Kuyle en zijn aanhang, die verblind werden door het fascisme en wier rol na de oorlog uitgespeeld was. Roomse ruzie biedt iedere geïnteresseerde de gelegenheid om zelf na te lezen wat er destijds precies gezegd en geschreven is. Deze ‘documentenbiografie’, waaraan overigens een 63 pagina's tellende inleiding is toegevoegd, bevat niet alleen correspondentie maar ook notulen van redactievergaderingen, prospectussen, gegevens uit agenda's, kattenbelletjes, allerlei programmatische teksten en niet in de laatste plaats heel veel schitterend illustratiemateriaal. Het is een complex boek, ook door de gekozen structuur die je noodzaakt om
| |
| |
heen en weer te bladeren. Maar bovenal is het een rijk boek, dat met zijn achttal bijlagen, alsook een lijst van bronnen, een verantwoording, bibliografie en een register in feite een monument geworden is voor de roomse ruziemakers van weleer. (LK)
| |
Robin Myers, (a.o.), eds., Books on the Move. Tracking Copies through Collections and the Book Trade, New Castle & London, Oak Knoll Press & The British Library, 2007, 180 p., ISBN 978 0 7123 0986 8, €37
In deze bundel is een aantal bijdragen samengebracht die tijdens de jaarlijkse conferentie over de geschiedenis van de handel in boeken op 1 en 2 december 2006 in Londen als lezing werden uitgesproken. Centraal daarbij stond de bibliografische zoektocht naar de lotgevallen van hele collecties en van individuele exemplaren door tijd en ruimte. Het is vaak opmerkelijk hoe weinig bekend is hoe boeken en bibliotheken spoorloos verdwenen zijn, maar evengoed is het opmerkelijk hoe sommige boeken juist behouden zijn door de eeuwen heen. James Raven heeft dit ook al in Lost Libraries (2004) duidelijk gemaakt. In diverse bijdragen, variërend in onderwerp van de 16 e tot de 20 e eeuw, belicht een aantal auteurs de vaak opmerkelijke lotgevallen van boeken als speelbal van roof, oorlogen, verkoop, veiling, enzovoort. Peter Beal, jarenlang expert op het gebied van Engelse manuscripten bij Sotheby's, schreef een lezenswaardig artikel over de vernietiging, verspreiding en herontdekking van manuscripten. Daarbij put hij rijkelijk uit zijn persoonlijke ervaring. Het levert een mooi verhaal op dat het hart van de verzamelaar en handelaar sneller doet kloppen. Wie droomt er immers niet van een waardevol manuscript tevoorschijn te toveren uit een stapel ogenschijnlijk waardeloos oud papier of uit een laatje van een secretaire? Ook de bijdrage van Angela Nuovo over de bibliotheek van de Italiaanse humanist Gian Vincenzo Pinelli zal niemand onberoerd laten. Pinelli bracht een verzameling boeken bijeen die uitsluitend voor onderzoek en onderwijs was bedoeld. Vele geleerden maakten dankbaar
gebruik van deze uitzonderlijke bibliotheek. Toen Pinelli overleed, begon de ellende pas goed. De erfgenamen plaatsten de verzameling van Padua over naar Napels. Bij het transport over zee, werd een van de boten door Turkse piraten overvallen en tot zinken gebracht. Daarbij gingen een derde van de bibliotheek en alle wetenschappelijke instrumenten verloren. Eenmaal in Napels aangekomen, stierf de erfgenaam en werd besloten de bibliotheek te verkopen. Kardinaal Federico Borromeo kocht de verzameling en bracht de boeken over naar Milaan (de tocht over land duurde zeven maanden). De boeken raakten verspreid over de bestaande collectie van de Bibliotheca Ambrosiana en doubletten werden afgestoten. Maar dat was nog niet alles: bij een bombardement op Milaan in 1943 werd de Bibliotheca Ambrosiana verwoest en dat betekende ook het einde van de bibliotheek van Pinelli. Maar er zijn altijd lichtpuntjes: in verschillende Italiaanse verzamelingen duiken toch af en toe boeken op uit de verzameling, die door de annotaties van Pinelli te identificeren zijn.
| |
| |
Astrid Balsem schreef een artikel over een boek dat nu deel uitmaakt van de rijke collectie van Isaac Vossius. Zij traceert de tocht van een exemplaar van Steuco's Perinni philosophia (Bazel 1542) oorspronkelijk uit het bezit van Andreas Dudith (de Hongaarse Erasmus). De collectie van Vossius leent zich uitstekend voor dit soort naspeuringen. Vossius kwam uit een geleerd milieu, was zeer reislustig, was onder andere verbonden aan het hof van Christina van Zweden en had een enorme bibliotheek waaraan voortdurend nieuwe boeken werden toegevoegd en waaruit ook boeken werden afgestoten. Balsem volgt het boek van Bazel via Lyon, Breslau, Stockholm, Den Haag naar Londen om uiteindelijk in Leiden een laatste thuishaven te vinden. Het levert een spannend en informatief verhaal op. Andere zeer leesbare bijdragen gaan onder andere over de collectie van Gerard en Johan Meerman en de Antwerpse verzamelaar en bibliofiel Gustave van Havre. (KvO)
| |
Toon Tellegen, Grafisch Nederland 2008. Een nieuwe tijd, Amstelveen, Grafische Cultuurstichting, 2008, 152 p., geïll., ISBN 978 90 70809 06 5, €49,50
Voor het eerst in de inmiddels lange traditie van het kerstnummer van Grafisch Nederland diende één geschreven tekst als uitgangspunt voor de jaarlijkse tour de force van drukkers en grafisch ontwerpers/vormgevers in Nederland. Toon Tellegen verzorgde de tekst in de vorm van een, voor dit doel geschreven, novelle, Een nieuwe tijd. Aan negen ontwerpers de taak om het te verbeelden en aan de drukkers om die verbeelding fysiek te maken.
Het verhaal laat zich als volgt samenvatten: een excentrieke arbeider uit een kalkfabriek met tegendraadse opvattingen over geloof en God, raakt geestelijk verward en pleegt uiteindelijk zelfmoord.
De titel van de novelle is tweemaal in identieke, grote schreefloze kapitalen op het voorplat gedrukt: eenmaal in blinddruk en daaronder, net niet in het lood, in offset nog eens, in een soort afgesleten steenstructuur. Daaroverheen in wit in
de bovenste helft van het voorplat de naam van de auteur, titel en de verschillende ontwerpers.
Het kerstnummer is duidelijk verdeeld in twee stukken: de tekst en de verbeeldingen. Tellegens tekst zelf is zeer klassiek en leesbaar opgemaakt en vormgegeven door Noortje Boer en Hans Wolbers (Lava Grafisch Ontwerpers), met als enige grote frivoliteit dat de tekst zich bevindt op een blindgedrukt vlak met daaromheen ruime blanke marges. In het colofon achterin is de blinddruk herhaald. De aanwezige tekst bevindt zich daar in de marges in plaats van in het vlak. Dat is stringent gedaan, waardoor de tekst van het colofon soms boven in de pagina raar afbreekt alvorens onder het vlak verder te gaan.
Twee elementen keren terug bij alle ‘verbeeldingen’. Ten eerste is het chronologische verloop van de novelle een duidelijke inspiratiebron gebleken. Alle ontwerpers hebben ervoor gekozen aan hun ontwerpen een duidelijk begin en einde mee te geven. Daartussenin is in mindere of meerdere mate een verloop aangebracht. Ten tweede keert de kleur wit telkens terug in verschillende gradaties.
Vittorio Roerade maakte verschillende voorstel- | |
| |
lingen in uiteenlopende gradaties wit op wit papier en wit geverfd canvas. Elsbeth Diederix fotografeerde een liggende dode man in witte kleren op een witte grond en spreidde deze als een panorama uit over twaalf pagina's. Bouwe van der Molen (Lava) toont de groeiende waanzin en de uiteindelijke dood van de hoofdpersoon door middel van het aanzwellen, afnemen en vervormen van lijnen; iets soortgelijks laat het ontwerp van David Benque zien, dat gebaseerd is op een speciaal gecomponeerd muziekstuk. Twee ontwerpen zijn gebaseerd op figuratieve associaties die twee ontwerpers kregen bij de tekst; Harmen Lieburg toont witte figuren op zwart papier, die sterk doen denken aan memento mori-symboliek (o.a. zandloper, motten en skeletten) en Paul Faassen toont de mogelijke gedachten van de hoofdpersoon in full colour. Het collectief Rauser heeft een soort animatie gemaakt door een kleine, steeds iets veranderde, getekende scène in de linker benedenhoek en uitdijende uitsneden in de bladzijden. Ten slotte heeft René Knip een nieuw soort schrift ontwikkeld, dat sterk doet denken aan Hebreeuws, en daarmee figuren vormgegeven die verwijzen naar de oorspronkelijke tekst, zoals schoorstenen, slangen, vissen, kruizen en een brug. (Maurits Vroom)
|
|