De Boekenwereld. Jaargang 24
(2007-2008)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |||||||||||||
Uit de STCNDe Short-Title Catalogue Netherlands is onze retrospectieve nationale bibliografie. De stcn neemt alle boeken op die tot het jaar 1801 in Nederland verschenen zijn. stcn-beschrijvers krijgen dus een massa geleerde Latijnse werken, theologische traktaten, Franse toneelstukjes, overheidsordonnanties, reisverhalen, gebedenboekjes, gelegenheidsgedichten en wat al niet meer in handen. Hoewel het verhaal gaat dat ze alleen titelpagina's, colofons en katernsignaturen tot zich mogen nemen, verdiepen ze zich ook regelmatig in inhoud en samenhang van de boeken. Dat resulteert in betere beschrijvingen, maar ook in deze reeks korte bijdragen in De Boekenwereld over opmerkelijke gebeurtenissen en verschijnselen uit de wereld van het oude Nederlandse boek. De stcn is gratis raadpleegbaar via ww.kb.nl/stcn. | |||||||||||||
De gouden kunstDe naam ‘zwarte kunst’ voor de boekdrukkunst doet vermoeden dat gedrukte boeken maar sombere, kleurloze dingen zijn. Dit is gelukkig allerminst waar. We kennen allemaal wel de prachtig gekleurde atlassen en natuurhistorische werken die in Nederland zijn geproduceerd. Hierbij gaat het meestal om in zwart gedrukte gravures die met de hand ingekleurd zijn. Een aantal van deze werken heeft echter ook in kleuren gedrukte gravures, volgens een procedé dat in de loop van de 18e eeuw steeds verfijnder werd. In het nu volgende zal het echter niet over in kleuren gedrukte gravures gaan, maar over het drukken van tekst in kleur: in dit geval wel een heel bijzondere kleur, namelijk goud! In de database van de stcn kun je vermeldingen vinden van teksten die in kleur gedrukt zijn. Je kunt naast goud ook de kleuren rood, groen en bruin vinden. Deze zijn bijvoorbeeld te vinden met de zoekmogelijkheid ‘geavanceerd’, ‘alle woorden’, ‘printed’ en ‘red’. Op deze wijze worden ook de annotatievelden meegenomen in de zoekactie. Van 41 werken die op deze manier gevonden kunnen worden, is de titelpagina in rood gedrukt. Deze zijn alle uit de periode 1733-1770 en in 27 gevallen gaat het om huwelijksgedichten. Daarnaast zijn drie werken geheel in rood gedrukt, waarvan twee ook nog eens op blauw papier. Groen komt drie keer voor, alle keren op de titelpagina of het voorwerk van een dissertatie uit de tweede helft van de 18e eeuw, en bruin één keer, voor de vignetten in een druk van Hemsterhuis uit 1779. Deze telt eigenlijk niet mee, omdat het niet de tekst betreft. Hiernaast komt rood natuurlijk talloze keren voor als tweede kleur naast zwart op de titelpagina. (Zoeken op de vormdescriptor z, die staat voor meer kleuren op de titelpagina, levert 14119 treffers op.) In goud gedrukte tekst komt drie keer voor. Als eerste het titelblad van een gelegenheidsgedicht uit 1781, ten tweede enkele namen op de titelpagina van een genealogie in een zeer luxe band en ten derde de gedichten van Roelof Arends den Jongen, verschenen te Amsterdam bij Jakobus van Hoogstraten in 1757, wat ook het enige werk is dat geheel in goud is gedrukt (afbeelding 1). Dit exemplaar dook op in Museum Meermanno-Westreenianum in Den Haag en deze curiositeit misstaat niet in de collectie van de baron. In de ub Amsterdam bevindt zich overigens ook een in goud gedrukt exemplaar van dit werk, dat afkomstig is uit de collectie van de verzamelaar Bob Luza. Andere exemplaren die ik heb kunnen achterhalen zijn gewoon in zwart gedrukt. | |||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||
Gouddruk komt al voor in de incunabelperiode, maar is altijd een zeldzaamheid geweest. Dit heeft te maken met het complexe proces voor het drukken. Er zijn vier methoden om in goud te drukken: een inkt waarin bladgoud als suspensie in een medium zweeft; bladgoud dat op een klevende ondergrond wordt aangebracht; bladgoud dat door middel van een droog bindmiddel (hars of eiwit in poedervorm) met behulp van een hogere temperatuur wordt gefixeerd, zoals bij het vergulden van boekbanden; en poedergoud dat over een klevende ondergrond wordt gestrooid. Het laatste procedé is gebruikt voor de Gedichten van Roelof Arends. In dit geval is er echter geen goudpoeder, maar bronspoeder gebruikt. Dat is ook de reden waarom de letters op de titelpagina, die enige vochtschade heeft, wat zwartig zijn geworden. Verder in het boek hebben ze hun goudkleur overigens goed behouden. Afbeelding 2
Afbeelding 1
Afbeelding 3
Het procedé moet als volgt zijn geweest: het zetsel werd met een vochtig bindmiddel ingesmeerd en afgedrukt. Dan werd er bronspoeder over het bedrukte vel gestrooid. Zodra het bindmiddel droog was, werd het overtollige poeder verwijderd. Dit geeft een op het eerste gezicht strakke tekst als resultaat. Bij vergroting laat de letter een wat brokkelige rand zien en zie je de metaaldeeltjes duidelijk. Ook op het omringende papier zijn nog enkele metaaldeeltjes achtergebleven (afbeelding 2). Op enkele plaatsen kun je ook nog vegen vinden, omdat men zo af en toe het poeder al heeft weggeveegd, voordat het bindmiddel droog was (afbeelding 3). Kortom, een zeer omslachtig procedé dat dienovereenkomstig dus ook duur moet zijn geweest, wat verklaart dat het maar zo zelden voorkomt. De vraag hierbij is dus ook: waarom zijn er juist van dit werk minimaal twee exemplaren volgens dit dure proces gemaakt en wie heeft dat betaald? De dichter Roelof Arends kan dat niet zijn geweest, want die staat als arm te boek. Misschien was het de drukker, Jakob van Hoogstraaten, die bevriend met hem was. Of was het Philip Zweers, een Amsterdams dichter en toneelspeler, aan wie het boek ook opgedragen is? Het blijft gissen, maar het feit is daar dat iemand destijds voldoende reden zag om een zo luxe drukwerk te produceren.
Edwin Bloemsaat | |||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||
‘Een zware en rampspoedige brand’De 15e november 1787 zou een noodlottige dag worden voor de Amsterdamse uitgever Pieter Huart en zijn zus Maria Elisabeth, de weduwe van de boekverkoper Arend Diederik Sellschop. Vanuit een naburig pand aan de westzijde van het Rokin sloeg er brand over naar het hunne. Binnen korte tijd waren al hun bezittingen en hun gehele winkel- en magazijnvoorraad vernietigd. De twee stonden, samen met Maria's twee kleine kinderen, met lege handen op straat. Welke gevolgen zo'n brand met zich meebracht in het achttiende-eeuwse Amsterdam is voor ons vandaag de dag moeilijk te bevatten. Sinds circa 1774 werkten Pieter Huart en Arend Diederik Sellschop samen, en na Sellschops dood zorgde Maria Elisabeth voor de continuïteit van deze samenwerking. Hun fonds kenmerkt zich door veel Nederlandse vertalingen van Duits werk en door een lutherse inslag. In hun winkel waren ook veel Duitse uitgaven te verkrijgen. Doordat alles verbrandde wat op het moment van de brand in de winkel of het magazijn opgeslagen was, is een aantal uitgaven van Sellschop en Huart grotendeels, zo niet geheel, vernietigd. Hier volgt een drietal sprekende voorbeelden. Sinds 1786 gaven Sellschop en Huart werk uit van de Duitse lutherse theoloog Johann August Hermes (1736-1822). Eerst een vertaling van diens Kommunionbuch door Gerard van der Zoo, en later een Nederlandse vertaling van het in Duitsland zo goed ontvangen HandbuchAfbeelding 4: D.N. Chodowiecki, Der Abschied des Jean Calas von seiner Familie, gegraveerd door A. Hulk, Jacobszoon (UvA, OG 63-5122). Het schilderij van Chodowiecki illustreert de zaak Calas, een rechtszaak die in de 18e eeuw in Frankrijk voor rumoer zorgde en een pamflettenstrijd veroorzaakte
der Religion uit 1779. De eerste druk van het werk, in het Nederlands Godsdienstig handboek geheten, moet omstreeks 1787 zijn verschenen. Uit een bericht van intekening voor de tweede druk blijkt dat ‘ook de gehele voorraad van het in allen opzigte voortreffelyk, en voor alle Christenen zo hoogst nuttig als noodzakelyk huisboek, bekend onder den titel van Godsdienstig Handboek, uit het Hoogduitsch van den Godvruchtigen Hermes, drie deelen, in groot octavo, by hen gedrukt en uitgegeven, ten eenenmale is vernield geworden’.
De tweede druk verscheen in 1789, twee jaar na de brand. Van de eerste druk is geen overgeleverd exemplaar bekend. Een ander oorspronkelijk Duits werk dat bij Sellschop en Huart uitkwam, was de Nederlandse vertaling van Klopstocks Der Messias door Christiaan Groeneveld. De uitgave van dit populaire werk zou in drie afleveringen verschijnen. Op de lijst van intekenaren stonden ongeveer 130 namen. Het eerste deel verscheen in 1784, het tweede volgde in 1785. | |||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||
Toen het derde en laatste deel gereedstond om aan de intekenaren afgeleverd te worden, brak de brand uit, met het gevolg dat de gehele oplage vernietigd werd. Pas in 1791 kwamen de uitgevers met een herdruk van het gehele werk, wederom gefinancierd door intekening. Op de lijst van intekenaren stonden behalve degenen die al voor de eerste druk getekend hadden ook nog circa 120 nieuwe namen, grotendeels van boekhandelaren. Misschien was dit wel de manier om een collega-boekverkoper die in financiële moeilijkheden zat, een steuntje in de rug te geven. De Duitse lutherse predikant Philipp Ludwig Statius Müller werkte vanaf 1745 een tijdje in Nederland, eerst in Amersfoort en later in Leeuwarden. Nadat hij vanwege een geschil in 1754 met de Leeuwardense kerk brak, werd hij hoogleraar aan de universiteit van Erlangen, waar hij colleges gaf in uiteenlopende vakgebieden, waaronder botanica, logica, politieke wetenschappen en Nederlands. Sinds 1762 werkte hij samen met Arend Diederik Sellschop. In 1763 verscheen bij Sellschop Müllers werk Veel hoofden veel zinnen, of Wysgeerig onderzoek van het verschil der menschelyke gemoederen. Dit filosofische werk schreef Müller in het Nederlands. Mede daarom duurde het ook zo lang tot de laatste aflevering van het werk (in 1776) kon verschijnen. Kennelijk vloeide die taal hem toch niet meer zo gemakkelijk uit de pen. In 1779 verscheen er een tweede druk, een titeluitgave van de eerste druk. Deze uitgave was vermeerderd met een gravure (afbeelding 4) door de Nederlandse graveur A. HulkAfbeelding 5: D.N. Chodowiecki, Der Abschied des Jean Calas von seiner Familie, gegraveerd door J.C Dornheim (UvA, 385 D 15)
Jacobszoon, waarop het beroemde schilderij van Daniel Nikolaus Chodowiecki Der Abschied des Jean Calas von seiner Familie te zien is. In 1792 verscheen bij de weduwe Sellschop en Pieter Huart de vierde druk van Veel hoofden veel zinnen. In het voorwoord berichtten de uitgevers: ‘de derde druk was bynaa voor de helft aan den man gebragt, toen een rampspoedigen brand [...] het overschot hiervan geheel vernielde’. De titelpagina van de vierde druk siert eveneens de afbeelding van de zaak Calas door Chodowiecki. Echter deze keer niet door A. Hulk Jacobszoon gegraveerd, maar vervaardigd in Leipzig door Johann Carl Dornheim (afbeelding 5). Zou de plaat van Hulk Jacobszoon, samen met de andere bezittingen van de uitgevers in de brand zijn vergaan? Ook van de derde druk van Veel hoofden veel zinnen is tot nu toe nog geen exemplaar opgedoken. Weet dus wat u in handen heeft als u ergens in een antiquariaat een eerste druk van Hermes' Godsdienstig handboek, een eerste druk van het derde deel van Klopstocks De Messias, of een derde druk van Veel hoofden veel zinnen vindt! | |||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||
‘Dat niet iedereen even geschikt was voor zulk een onderneeming’
|
- | voor een riem papier: 5 guldens, 5 stuivers; |
- | voor het zetten, per blad: 5 guldens; |
- | voor het drukken, per riem: 2 guldens; |
- | voor het vergaren, per riem: 4 stuivers; |
- | voor het innaaien ‘als in marmer papier doorgestooken word’: 3 centen; |
- | voor het innaaien ‘op bandjes’: 1 stuiver. |
Deze prijzen golden ook als hij voor de directeuren werkjes drukte die hij vrij mocht verkopen, maar die gratis aan de leden werden verstrekt.
Een taak van de drukker was tevens om de belangrijkste boekverkopers in de diverse steden waar zich departementen van het genootschap bevonden, te voorzien van materiaal dat door particulieren gekocht kon worden.
De huisdrukker van de Maatschappij in 1779 was Jan Bosch uit Haarlem. Deze overlijdt op 10 oktober 1780 en men gaat op zoek naar een opvolger. Er zijn drie kandidaten: Jan van Walré junior, Nicolaas Beets en Cornelis van der Aa. De voorkeur gaat uit naar Jan van Walré jr. (deze was reeds werkzaam bij Jan Bosch en had diens zaak overgenomen) en met hem wordt een gesprek gevoerd over de voorwaarden, die onder andere een licentieverhoging naar 20 gulden per blad behelzen. De jonge drukker (1759-1837) aarzelt of hij zich wel kan onderwerpen aan de condities, maar stemt uiteindelijk toe ondanks ‘de zwarigheden die hij maakte’ en wordt officieel benoemd op 6 maart 1781.
Op 24 juni 1782 echter wordt in de directeurenvergadering een brief besproken van de drukker waarin hij vraagt ‘hem te ontheffen van enige zo niet alle lasten, die hem als drukker [...] zijn opgelegd en waarmee [...] Jan Bos niet is bezwaard geweest’. De directeuren zeggen toe met hem te gaan praten en dat leidt voorlopig tot een verdere samenwerking, want Jan van Walré wordt een terugkerend agendapunt bij het verschijnen van nieuwe delen van
de ‘Verhandelingen’ en voor de eerder vermelde prijsafspraken.Ga naar eind2 In april 1787 is er enige irritatie aan de zijde van de Maatschappij merkbaar als de drukker aankondigt ‘geruimen tijd buiten 't land te gaan reizen’ terwijl de platen voor deel 23 en 24 nog niet gereed zijn. Ook de verkoopprijzen die hij voorstelt voor deze delen zijn in de ogen van de directeuren te hoog: het zal het ‘debiet van de verhandelingen niet bevorderen’.
De brief die de Maatschappij op 1 februari 1792 ontvangt en die de directeuren noopt tot een buitengewone vergadering, mag dan ook geen verrassing heten. In deze brief schrijft Jan van Walré dat hij afstand wil doen van het drukkerschap; zijn omstandigheden en het economisch klimaat na de dood van Jan Bosch zijn dusdanig veranderd, dat het hem niet lukt zich van ‘het aanzienlijk fonds der verhandelingen op de minst schadelijke wijze te ontdoen’. Wellicht steekt hij de hand in eigen boezem als hij met betrekking tot zijn opvolger opmerkt ‘dat niet iedereen even geschikt was voor zulk een onderneeming’.
De directeuren willigen zijn verzoek in, maar gaan niet direct akkoord met het voorstel van Jan van Walré om het fonds over te dragen aan Johannes Allart in Amsterdam - ze zijn van mening dat ‘hun’ drukker in Haarlem moet zijn gevestigd. Het compagnonschap van Allart met de Haarlemse Christiaan Plaat brengt de oplossing. Zij worden op 7 februari 1792 aangesteld en daarmee eindigt de samenwerking van de maatschappij met Jan van Walré, die zoals later zal blijken, liever dichter dan boekdrukker was.
Maria van den Broek
Bronnen
Oprichtingsstatuten, d.d. 21 sept. 1779, voor de verzelfstandiging van de Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappye der Weetenschappen te Haarlem. - ub Utrecht. - S FOL 1461:31.
Notulen Noordhollandsche Maatschappye der Weetenschappen 1781-1792. - Noord-Hollands Archief Haarlem.
De dichter Jan van Walré / H.Ph. Visser 't Hooft. - Haarlem, Erven F. Bohn, 1920.
- eind1
- Tot 1797 blijft de Oeconomische Tak onder de vleugels van de maatschappij. Pas in 1797 wordt een eigen bestuur geïnstalleerd en verandert de naam in Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij.
- eind2
- Op 7 april 1782 overlijdt zijn vader Jan van Walrée de Jonge; de toevoeging junior verdwijnt daarna. De tweede e in de achternaam was al eerder verdwenen.