De Boekenwereld. Jaargang 24
(2007-2008)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Uit de STCNDe Short-Title Catalogue Netherlands is onze retrospectieve nationale bibliografie. De stcn neemt alle boeken op die tot het jaar 1801 in Nederland verschenen zijn. stcn-beschrijvers krijgen dus een massa geleerde Latijnse werken, theologische traktaten, Franse toneelstukjes, overheidsordonnanties, reisverhalen, gebedenboekjes, gelegenheidsgedichten en wat al niet meer, in handen. Hoewel het verhaal gaat dat ze alleen titelpagina's, colofons en katernsignaturen tot zich mogen nemen, verdiepen ze zich ook regelmatig in inhoud en samenhang van de boeken. Dat resulteert in betere beschrijvingen, maar ook in deze reeks korte bijdragen in De Boekenwereld over opmerkelijke gebeurtenissen en verschijnselen uit de wereld van het oude Nederlandse boek. De stcn is gratis raadpleegbaar via ww.kb.nl/stcn. | |
Hollander te bloot voor in de klas!
| |
[pagina 167]
| |
Afbeelding 1 (uba ok 62-4280)
Afbeelding 2 (kb 2214 F 31)
Detail A
Detail B
dezelfde plaats wordt afgebroken. Ook de A van Anno is op dezelfde wijze afgebeeld en de naam Manfré staat op dezelfde plaats als de naam Bleau (Detail A). Een verschil dat direct opvalt is het andere drukkersmerk. Het tellurium van Bleau is vervangen door een monogram van ineengevlochten letters, waarschijnlijk een S en een P. Er is echter nog een zeer betekenishebbend verschil. Beide saters in de editie van Manfré dragen een lendendoek. Bij Blaeu zijn ze daarentegen in volle glorie te bewonderen (Detail B). Was de republiek in het midden van de 17e eeuw nu zoveel ruimdenkender dan Italië in de 18e eeuw? Misschien wel, maar er is een meer voor de hand liggende verklaring voor de lendendoek. In andere drukken van Manfré luidt het impressum vaak Padova, ex typ Seminarii, apud J. Manfré. Staat de ‘SP’ van het drukkersmonogram misschien voor Seminario Padovese? We hebben hier dus kennelijk te maken met een drukje dat voor jeugdigen is bedoeld, wier blik en gedachten natuurlijk niet ‘vervuild’ mochten worden door aanstootgevende details. En, o ja, waarom Amsterdam...? Misschien zag Manfré het als eerbetoon aan de firma Bleau om hun plaatsnaam te laten staan onder de voor hen ontworpen titelpagina, maar waarschijnlijker is het dat hij gewoon wilde meeliften op de alom geroemde kwaliteit van de Hollandse klassieke teksten uit die tijd.
Edwin Bloemsaat | |
[pagina 168]
| |
Opdracht aan Aagje Deken, ondertekend door Diligentiae Omnia
Bij mijn stcn-werkzaamheden aan het achttiende-eeuwse boekenbezit van de ub Leiden trof ik een exemplaar aan van de ‘Latina Grammatica’ van Vossius uit 1711 (1264 E 34:1). Volgens de catalogus staat daarin een handtekening van Nicolaas Beets. Dat klopt. Er is ook een (kalligrafische) aantekening van Beets zelf in te vinden, waaruit blijkt dat hij dit boek in 1829 gebruikte. Hij was toen ongeveer 15 jaar oud. Ik vind het een bijzondere gewaarwording dat boek in handen te houden: een exemplaar van Beets zelf, door hemzelf gebruikt. Een vergelijkbaar gevoel kreeg ik bij een exemplaar van de ‘Proeve van Taal- en Dichtkunde’ van B. Huydecoper, verschenen te Amsterdam in 1730 (1260 E 8). Voorin is een handgeschreven opdracht uit 1770 te vinden gericht aan Aagje Deken, ondertekend door Diligentiae Omnia. Hieruit blijkt dat zij dit boek heeft gekregen als een soort beloning voor dichtwerk en tevens als verdere aansporing. Deken was toen rond de 29 jaar. Kennelijk was ze lid van Diligentiae Omnia of wilde ze daar lid van worden. Het Amsterdamse Diligentia (1765-c. 1791) was een klein genootschap, waarvan de leden zich keerden tegen de publieke desinteresse voor poëzie door regelmatig avonden te houden over het nut van de letteren. Men rebelleerde tevens tegen de heersende religieuze en wijsgerige opinies. Binnen dit verlichte genootschap waren vooral mannen enthousiast met literaire theorie bezig. De leden ontmoetten elkaar tweewekelijks. Het genootschap had een besloten karakter. Men publiceerde niet of nauwelijks en schreef geen prijsvragen uit. Het niveau van de redevoeringen was over het algemeen hoog.Ga naar eind1 | |
[pagina 169]
| |
Onbekend is welk werk Aagje Deken heeft ingestuurd. Haar eerste gepubliceerde werk dateert uit 1773. (Wellicht dat een onder initiaal uitgegeven werk, verschenen in de Vaderlandsche Letteroefeningen in 1772, ook van haar hand is). De handgeschreven opdracht is volgens BuijnstersGa naar eind2 van de hand van de toneelauteur Lucas Pater (1707-1781). Deken wordt hierin zoals gezegd tot vlijt aangespoord en dient voorts op maat en klank te passen, en een zuivere taal en een nette stijl te hanteren. Het dankvers dat Deken voor dit geschenk maakte, vinden we in het hierboven genoemde werk van Buijnsters. De bewering van Marleen de Vries dat bijna alle Nederlandse literatoren voor korte of lange tijd lid zijn geweest van een letterkundig genootschap, met uitzondering van Betje Wolff en Aagje Deken, klopt dus niet helemaal. Ik vraag me af waarom Deken tot zo'n mannenbastion wilde doordringen. Zo'n tien jaar later prijst ze, samen met Betje Wolff-Bekker, alleen nog economische instellingen aan, geen letterkundige!Ga naar eind3 Op dit soort momenten is het jammer dat de stcn principieel de ideal copy beschrijft en die bevat geen handschriftelijke aantekeningen, ex-libris, bijzondere band, enzovoort. De stcn-ers hebben in de loop der tijd heel veel bijzondere dingen gezien die helaas niet in de beschrijvingen terugkomen. Gelukkig is daarvoor deze rubriek in het leven geroepen...
Frank Peeters | |
Leidse drukken in de Stompwijkse kerkSinds kort staan in onze boekenkast drie folianten uit de voormalige bibliotheek van de katholieke kerk in Stompwijk, gekocht op de Haagse boekenmarkt. Het gaat om werk van Franciscus Lucas van Brugge: Commentarius in sacro-sancta quatuor Iesu Christi Euangelia. Ut et reliqua, majorem ad S. Scripturae lucem, opuscula omnia. Auctore... Francisco Luca Brugensis.... Editio altera.... Cura & studio G.V.V. Antverpiae, typis Christiani Vermey, 1712.Ga naar eind1 Franciscus Lucas (1548/49-1619) was één van de meest gezaghebbende bijbelgeleerden van zijn tijd. Hij was verantwoordelijk voor de Latijnse Vulgata-edities door Plantijn en zijn erven uitgegeven tussen 1574 en 1590 en voor de Concordantie op de Vulgata van 1617. Daarnaast schreef hij diverse tekstkritische ‘opuscula’. Het commentaar op de evangeliën, 1606-1616, wordt beschouwd als zijn belangrijkste werk.Ga naar eind2 In veel theologische naslagwerken wordt vermeld dat Lucas' Commentarius van 1712 is uitgegeven in Leiden. Ze volgen daarbij de opgave van de bio/bibliografie van H. Hurter, die Leiden noemt en zelfs Antwerpen als plaats van uitgave verzwijgt.Ga naar eind3 Dat deze uitgave van Lucas' Commentarius inderdaad met Leiden is verbonden, blijkt uit de dedicatie van de bezorger van de tekst. Gerardus van Velden (op de titelpagina aangeduid met G.V.V.) dagtekende de opdracht aan zijn broer Martinus met: Leiden, 20 juli 1711.Ga naar eind4 De Van Veldens komen uit een aristocratische Leidse familie die na de Reformatie trouw bleef aan de rooms-katholieke kerk en een belangrijke rol had in de deels ondergrondse katholieke gemeenschap. Genoemde Martinus Stephanus van Velden was hoogleraar in | |
[pagina 170]
| |
Leuven en later kanunnik in Luik. Martinus lag herhaaldelijk overhoop met Leuvense collega's over zijn (vermeende?) sympathie voor denkbeelden van Copernicus en Descartes. Hij zocht daarom steun bij Christiaan Huygens, die hij ook op Hofwijck in Voorburg bezocht. Leidse kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders steunden Martinus met een getuigschrift in 1707.Ga naar eind5 Ze refereerden daarin aan twee andere goed-katholieke Van Veldens: Martinus, pastoor van Stompwijk, die als martelaar in 1639 het leven liet na een mishandeling door een politieambtenaar, en Paulus, bijgenaamd de Goede, priester in Leiden en stichter van het Salvatorhofje aan de Steenstraat. Het getuigschrift heeft als eerste ondertekenaar Hugo Franciscus van Heussen, deken van het Utrechts kapittel, dus in de top van de kerkelijke hiërarchie. Tot Van Heussens kennissenkring behoorde ook de katholieke Leidse rechtsgeleerde Albert van Velden.Ga naar eind6 Van Heussens gunstig oordeel over de Van Veldens zal ongetwijfeld ook hebben gegolden voor Gerardus, de uitgever van Lucas' commentaar. Franciscus Lucas' Commentarius, 1712. Dedicatie van de uitgever Gerardus van Velden aan zijn broer Martinus
Aangetekend moet worden dat Van Heussen zelf niet geheel vrij van verdenking was: hij sympathiseerde met Jansenistische ideeën. In 1687 was zijn verhandeling over de aflaat op de Romeinse Index van verboden boeken geplaatst.Ga naar eind7 Een gecorrigeerde uitgave verscheen in 1690 in het Latijn te Rotterdam bij Joannes van Weert en in het Nederlands te Antwerpen bij Joannes van Weert. De plaatsnaam Antwerpen is hier uiteraard gefingeerd. De uitgave hoort daarom ook thuis in de stcn. Van Weert probeerde op deze manier de Noord-Nederlandse protestantse autoriteiten te misleiden. Hetzelfde deed Christiaan Vermey bij zijn uitgave van Lucas' Commentarius. Deze drukker en boekverkoper was van 1705 tot 1724 werkzaam in Leiden, maar heeft nooit een bedrijf in Antwerpen gehad. Toch vermelden veel van de titels uit zijn fonds Antwerpen als plaats van uitgave. Dergelijke vermommingen spelen de catalogiseerders van nu nog steeds parten. Het stcn-team zal ernaar streven zo veel mogelijk van dergelijke ‘Antwerpse’ drukken op te sporen en in de stcn op te nemen. De Stompwijkse kerkbibliotheek is ontstaan in het begin van de achttiende eeuw en opgeheven in 1937. In het gemeentearchief van Leidschendam bevindt zich een inventarislijst van de titels met een overzicht van de bibliotheken waarover het Stompwijkse bezit is verdeeld.Ga naar eind8 Het betrof ruim duizend titels, waaronder 150 ‘Jansenistiana’. Naast het Commentarius van Franciscus Lucas waren er nog twaalf andere drukken van Christiaan Vermey in de bibliotheek. Het gaat dan vooral om Van Heussens Batavia Sacra, 1714, en Historia episcopatuum, 1719, en Nederlandse vertalingen daarvan. Het ‘project Van Heussen’ en Vermey's rol erin is een apart bibliografisch verhaal waard. Duidelijk is dat het project moet worden gezien tegen de achtergrond van de controverse over de status van de katholieke kerk in Noord-Nederland. Zijn de Noordelijke Nederlanden missiegebied (het standpunt van Rome) of | |
[pagina 171]
| |
een gewoon (aarts-)bisdom met eigen jurisdictie (het standpunt van de Jansenistische Van Heussen c.s.)? Op 5 augustus 1716 is Batavia Sacra op de Index geplaatst.Ga naar eind9 De ruzie heeft geleid tot het ontstaan van het Kerkgenootschap der oud-bisschoppelijke cleresie (de oud-katholieke kerk) met Van Heussen aan het hoofd. Vermey's uitgave van Lucas' Commentarius riep niet zo'n ingrijpende controverse op, maar geeft wel blijk van de moderne inzichten van de Leidse uitgevers. Lucas' tekstkritisch werk aan de Vulgata-tekst van de bijbel is door het Plantijnse huis tussen 1574 en 1618 uitgegeven en door Gerard van Velden verzameld en als opuscula omnia toegevoegd aan het commentaar op de evangeliën. Lucas' taalkundige en tekstkritische observaties zijn tot in het midden van de negentiende eeuw onovertroffen geweest.Ga naar eind10 De uitgave door Van Velden getuigt daarom van een wetenschappelijk-kritische houding. Dat blijkt ook als hij, om het belang van Lucas' werk aan te tonen, zich beroept op de lovende uitspraken van Richard Simon en Louis Ellies Du Pin. Het werk van beide auteurs is door Rome op de Index geplaatst vanwege hun vooruitstrevende ideeën, die voorboden waren van de Verlichting. De aanwezigheid van Vermey-drukken in de Stompwijkse kerkbibliotheek geeft enig inzicht in de boekhandel van het begin van de achttiende eeuw. Sinds lang is een vergelijkend onderzoek naar parochie- of statiebibliotheken gewenst. Door de kerkhistorici Rogier en Polman worden in dit verband zes bibliotheken genoemd: Begijnhof van Amsterdam, Jezuïetenstatie van Leeuwarden, Begijnhof van Haarlem, Dominicanenstatie van Haarlem, parochie Uitgeest en parochie Stompwijk.Ga naar eind11 Een voorlopige conclusie op grond van wel zeer beperkte gegevens: Vermey's uitgave van Lucas was rijk vertegenwoordigd, want aanwezig in het Amsterdamse Begijnhof (nu ub Amsterdam), Leeuwarden (nu Tresoar) en Stompwijk. De invloed van de Leidse katholieke kring, waarvan Van HeussenGa naar eind12, Vermey en de Van Veldens deel uitmaakten, op de Noord-Nederlandse kerk is evident. De Stompwijkse bibliotheek is er het bewijs van.
Heleen van Lopik |
|