De Boekenwereld. Jaargang 24
(2007-2008)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
‘Die Hansworstery was te zeer in het oog lopend om niet door alle verstandigen te worden afgekeurd’
| |
[pagina 67]
| |
Brief van Brest van Kempen aan minister Van Maanen, ged. 3 november 1828. Zie noot 2
Willem i, Koning der Nederlanden 1815-1840
den aanschaffen indien ter plaatse zelve daar toe gelegenheid ware’, meent Brest van Kempen. Niet alleen dit economische motief, maar ook de liefde voor de Nederlandse letterkunde, die hij ‘een bron van hogere beschaving’ noemt, is een drijfveer voor deze ondernemer om aan het Brusselse avontuur te beginnen.Ga naar eind7 De positie van de Nederlandse letterkunde in de Zuidelijke Nederlanden is nog niet systematisch onderzocht, maar over de taalpolitiek van koning Willem i is wel al veel geschreven.Ga naar eind8 Om de noordelijke en zuidelijke delen van het koninkrijk cultureel aaneen te smeden, stelde de koning in het gehele gebied het Nederlands als landstaal in. Met verschillende taalbesluiten in de jaren 1814 en 1819 dwong hij de nieuwe landgenoten in het zuiden, waarvan ook de bovenlaag van het Vlaamse gedeelte volledig was verfranst, in het publieke leven de Nederlandse taal te gebruiken. Ambtenaren die niet aan deze eis konden voldoen, werd een ultimatum gesteld, op straffe van ontslag. Wat hebben deze maatregelen voor de Nederlandstalige literatuur en de boekenbranche in het zuiden betekend? Was er sprake van samenwerking, interferentie of zelfs van integratie van de noordelijke en zuidelijke boekbedrijven? We weten dat er een aantal Noord-Nederlanders naar het zuiden is getrokken en dat deze vervolgens een grote of kleine rol speelden in het Nederlandstalige literaire circuit. Op de nieuw opgerichte universiteiten van Gent, Leuven en Luik stelde | |
[pagina 68]
| |
Willem i een leerstoel welsprekendheid, Nederlandse letterkunde en vaderlandse geschiedenis in. Die posten bezette hij met bekende schrijvers als Johannes Kinker (Luik), Lodewijk Gerard Visscher (Leuven) en Joannes Matthias Schrant (Gent). Zij mengden zich vervolgens in het zuidelijke literaire leven. Petrus van Genabeth werd door de overheid eerst naar het Waalse Doornik en toen naar Brugge gestuurd om als leraar aan het atheneum daar het Nederlands te verspreiden. Die taak nam hij breed op, want hij probeerde ook verschillende instellingen als een Maatschappij voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en een Maatschappij tot Nut van 't Algemeen van de grond te krijgen. Zijn antiklerikalisme en de Hollandse uitstraling beletten dat zijn inspanningen in Brugge wortel schoten.Ga naar eind9 De noorderlingen ondervonden veel tegenwerking bij hun werk, zo merkte ook Kinker. Een collega op de universiteit had expres zijn colleges op dezelfde uren geplaatst, zodat Kinkers beste leerlingen niet naar zijn lessen konden komen. Een andere maal vond Kinker zijn spreekgestoelte gebarricadeerd, zodat een van de studenten hem erop moest tillen.Ga naar eind10 De weerstand tegen het Nederlands en de Nederlanders met hun koning was groot. De typering van Kruseman in zijn Bouwstoffen illustreert de negentiende-eeuwse zienswijze van Noord-Nederlandse kant: ‘de Belgische broederen waren door taal, door godsdienst, door geheel andere zeden en behoeften zoo van ons onderscheiden, dat zij, wat letterkunde en boekhandel betreft, bijna niets met ons gemeen hadden. De Hollandsche boekhandel zou zich, op een enkele uitzondering na, binnen den kring onzer noordelijke provinciën blijven bewegen’.Ga naar eind11 Hoe verging het de noorderling Brest van Kempen met zijn boekhandel in Brussel? Wat voor fonds bouwde hij met zijn uitgeverij op? Is hij ingeburgerd in het Zuid-NederlandseKaart van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden 1815-1830, door Alexis-Marie Gochet
| |
[pagina 69]
| |
boekbedrijf? In hoeverre is hij daar een spreekbuis van de Nederlandse regering geworden? Om antwoord op deze vragen te krijgen, zijn hier diverse bronnen gebruikt. Allereerst is er het fonds van Brest van Kempen, waarvan nu de boeken en ook kaarten over diverse Belgische en Nederlandse bibliotheken zijn verspreid. Van de bedrijfsdocumentatie van zijn Brusselse onderneming is nauwelijks iets over, wat ons belemmert het onderzoek te baseren op bijvoorbeeld oplagecijfers en de financiële kant van zijn zaak. Brieven van en aan Brest van Kempen zijn er wel, en voor eventuele overheidssteun en -bemoeienis is het Nationaal Archief in Den Haag te raadplegen. Door deze uitgever, zijn netwerk en zijn fonds te onderzoeken, hopen we een begin van een antwoord te hebben op de vraag of en hoe de boekbedrijven in beide delen van het Verenigd Koninkrijk zijn geïntegreerd. | |
Een politieke uitgeverij?De drie nummers van Brest van Kempens tijdschrift De lans van Achilles staan bol van beledigingen aan het adres van de Courrier der Pays-Bas. De redactie van De lans bestaat uit Simon Karsten, van oorsprong Utrechtenaar en leraar aan het atheneum in Brussel, en Henri Box, commies op het ministerie van Justitie. Van de laatste geeft Brest van Kempen in 1829 het proefschrift uit.Ga naar eind12 De bijdragen in De lans zijn anoniem, maar Simon Karsten zou in elk geval aan alle drie de afleveringen hebben meegewerkt.Ga naar eind13 Dat betekent dat hij ook de vertaler moet zijn van de bijdrage van Kiehl, ‘Vrijheid der drukpers’, dat samen met het voorwoord van de vertaler het hele laatste nummer vult. Dat de redactie dit artikel in het Frans publiceerde, is opmerkelijk. Brest van Kempen liet zich bij aanvang van zijn bedrijf juist op de uitgave van de Nederlandstalige letterkundige werken voorstaan. Niet onwaarschijnlijk is dat ook de antiliberale publicist Tielman Olivier Schilperoort aan het tijdschrift meewerkte.Ga naar eind14 Olivier Schilperoort werd eveneens in Utrecht geboren, was leraar van beroep en fervent Bilderdijk-aanhanger. Hij heeft bij Brest van Kempen een aantal werken gepubliceerd, waaronder Quelques observations fondées sur les termes exprès de la loi fondamentale en het werk De Nederlandsche drukpers.Ga naar eind15 Dat de persvrijheid in de laatste jaren van de eenheid der Nederlanden een belangrijk thema is, komt in het fonds van Brest van Kempen tot uitdrukking. Van Maanen, een voorbeeldige dienaar van Willem i, beknot die vrijheid meer en meer naarmate de oppositie groeit. Naast De lans van Achilles geeft Brest van Kempen in 1828 ook een pamflet uit van de jonge student Jan Wap, een Hollander die aan de universiteit in Gent staat ingeschreven maar toch in de eerste plaats opereert als leraar Nederlandse letterkunde aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda. In 56 pagina's trekt Wap in dit Antwoord aan de verdwaalden onder mijne landgenooten van leer tegen ‘de dagbladen’ die naar zijn mening de vrijheid van drukpers misbruiken om het gezag van de overheid te ondermijnen. Met de ‘verdwaalden’ en de ‘dagbladen’ bedoelt hij natuurlijk vooral de redacteuren van de Courrier des Pays-Bas, die hij verder in de tekst ook bij naam noemt. De la langue Belgique behoort ook tot de politieke geschriften die bij Brest van Kempen verschijnen. Hierin zoekt Jan Frans Willems in een openbare brief aan Sylvain van de Weyer de confrontatie met deze redacteur van de Courrier des Pays-Bas. De tekst vormt weer een reactie op Van de Weyers brief aan Ernst Munch, bibliothecaris in Den Haag.Ga naar eind16 Willems vraagt Brest van Kempen in 1829 of hij de tekst wil uitgeven. De uitgever is zeer vereerd met dit voorstel en kan haast niet wachten het te publiceren. Hij vindt het een kostelijke gedachte om Van de Weyer, die hij spottend een ‘jonge wijsgeer’ noemt, ‘eens op zyn plaats te zetten, en zyne nietigheid te laten gevoelen.’Ga naar eind17 Willems begint zijn tirade in zijn voorwoord bij de brief als volgt: | |
[pagina 70]
| |
‘Mon ami, j' ai l'honneur de vous présenter ce petit ouvrage, écrit sous la forme d'une lettre à M. Sylvain Van de Weyer, mais qui s'adresse également aux autres rédacteurs du Courrier des Pays-Bas, et à tous ceux qui veulent la liberté du français, pour ne pas avoir la liberté du flamand.’Ga naar eind18 Jan Frans Willems (1793 - 1846). Collectie AMVC-Letterenhuis Antwerpen
Sylvain van de Weyer (1802-1874). Collectie Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel (S.I 42048)
Het pleidooi is bedoeld om Van de Weyer ervan te overtuigen dat de enige taal der Belgen het Vlaams is én om hem flink belachelijk te maken. De brief is in het Frans, omdat Van de Weyer weliswaar buitengewoon veel talen kent, maar het Vlaams maar matig beheerst, bijt de schrijver hem toe. In een nog niet beschreven of gepubliceerde brief van Sylvain van de Weyer aan Jan Frans Willems wuift de eerste alle beledigingen weg met de woorden: De genoemde werken van Wap, Olivier Schilperoort, Jan Frans Willems, de bijdragen in De lans van Achilles: het zijn stuk voor stuk politieke geschriften waarin meer dan eens de Courrier des Pays-Bas van Louis de Potter en Sylvain van de Weyer het mikpunt is van woede en spot. De Potter zelf wordt in 1828 veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf en een boete van duizend gulden, wegens zijn kritiek op de regering van Willem i die hij volgens Jan Wap onder andere een stel huurlingen had genoemd.Ga naar eind20 Het proces dat na zijn celstraf tot zijn verbanning zal leiden, geeft Brest van Kempen in 1830 integraal uit in twee dikke delen. In de maanden daarvoor dringt hij bij minister Van Maanen aan op maatregelen om de oppositie het zwijgen op te leggen, nu omdat de Courrier zich weer ‘van zijn gewone wapenen, list en logen’ bediend heeft en hij in de krant persoonlijk is beledigd door het zinnetje ‘quand BvK même avoit declaré qu'il n'etait pour rien dans cettes affaires’. Op | |
[pagina 71]
| |
zijn aandringen bij de minister krijgt hij overigens weinig respons, blijkt uit een wanhopige brief van de uitgever aan Van Maanen.Ga naar eind21 Saillant detail hierbij is, dat Brest van Kempen op zondag 27 juli 1828 zelf adverteerde in de krant die hij zo haatte. In een aanzienlijke advertentie maakte hij reclame voor boeken uit zijn fonds.Ga naar eind22 Advertentie van Brest van Kempen in de Courrier des Pays-Bas, numéro 209, dimanche 27 Juillet, annonces littéraires
| |
De ‘loflijke onderneming’Zoals gezegd is er in 1821, het jaar van de verhuizing van Brest van Kempen naar Brussel, nog geen sprake van nauwe banden tussen de boekhandelaar en de regering. Anders dan de hoogleraren Kinker, Schrant en Visscher trekt Brest van Kempen op eigen initiatief naar de zuidelijke Nederlanden, zonder dat hij zich verzekerd ziet van een aanstelling of een toelage van de overheid. Als hij eenmaal zijn bedrijf heeft gestart, gooit hij toch een balletje bij de koning op. Brest van Kempen stelt zich in een brief aan de majesteit voor en schrijft hem dat het prima gaat met de zaak, maar dat hij zonder hulp van bovenaf zich toch genoodzaakt zal zien zijn onderneming te staken. De boekverkoop levert namelijk niet genoeg op om zijn gezin met zes - bijna zeven - kinderen te kunnen voeden. Daarom doet hij een beroep op de welwillendheid van de majesteit om hem te steunen met ten eerste een voorschot waarmee hij meer Nederlandstalige boeken voor zijn winkel kan aanschaffen. Over de drie kantoorbediendes uit het noorden - Lambertus van Bakkenes, Jan van Heteren en Adolph Gerard Winkler Vierweg - en de twee meiden die hij in dienst moet hebben gehad, spreekt hij trouwens niet.Ga naar eind23 Daarnaast vraagt hij de goedkeuring van de koning om in de toekomst de titel van ‘Koninglijk Boekverkoper in de Hollandsche Letterkunde’ te mogen voeren. Naar aanleiding van enig onderzoek naar literaire ondersteuning in het begin van de negentiende eeuw kunnen we zien dat de vraag van Brest van Kempen niet ongewoon is.Ga naar eind24 De koning neemt in deze periode aanbiedingen van manuscripten of werken aan of tekent erop | |
[pagina 72]
| |
in en aanvaardt verzoeken van schrijvers die in zijn opdracht een werk willen schrijven. In weinige gevallen echter verstrekt hij geldelijke ondersteuningen of vereert hij schrijvers met een koninklijke titel. Maar ook de immateriële ondersteuning van de majesteit kan van groot belang zijn. Met een intekening, opdracht of zelfs een titel namens de koning kan de uitgever of schrijver andere hoogwaardigheidsbekleders benaderen, die in dat geval sneller geneigd zullen zijn tot intekening op een werk over te gaan. En dat bevordert de verkoop. Brief van Brest van Kempen aan koning Willem i, ged. 2 januari 1822. Zie noot 7
De brief van Brest van Kempen legt het gebruikelijke traject af: van de Staatssecretarie van Willem i naar het desbetreffende ministerie. In dit geval is dat het ministerie voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën, van waar minister Falck advies aan de koning moet uitbrengen. Falck wint inlichtingen over de boekhandel in bij een zekere Franstalige heer Dugniolle, wiens positieve verhaal over zijn bezoek aan de boekhandel de minister toch niet kan overtuigen. De laatste schrijft weer terug aan de koning dat het subsidiëren van boekhandels niet de taak van de overheid is en zelfs als dat wél zo zou zijn, dat een tijdelijke steun op de lange termijn Brest van Kempens boekhandel niet zal helpen te overleven. Falck redeneert dat als er een ‘zucht ontstaat of vermeerdert tot het beoefenen der Hollandsche Letterkunde’, de boekhandelaren in het zuiden daar zelf slim op moeten inspelen. Komt de vraag naar Nederlandstalige boeken niet, dan is de winkel van Brest van Kempen sowieso ten dode opgeschreven. De koning volgt het advies van de minister op en wijst beide verzoeken van Brest van Kempen van de hand, de laatste zonder opgaaf van reden. | |
[pagina 73]
| |
De uitgever is niet voor één gat te vangen en doet in 1822 nog een poging om waardering en steun bij de koning los te peuteren. Dit keer gaat het om een concreet project. Hij schrijft aan Willem i dat hij gemerkt heeft dat er in zijn winkel een vraag naar wetboeken is ontstaan, waarop hij wil inspelen. Het herstel van de landstaal is ook van toepassing op de rechterlijke macht en daarom is het voor rechtsgeleerden en advocaten noodzakelijk dat de wetboeken ook in het Nederlands beschikbaar zijn, betoogt Brest van Kempen in zijn brief De vertalingen die tijdens de Franse overheersing zijn verspreid, zijn volgens hem niet meer verkrijgbaar. Daarom wil hij toestemming, ja zelfs een machtiging van de koning om voor deze uitgave zorg te dragen. De koning vraagt hierop raad aan de minister Van Maanen van Justitie. Die ziet er wel wat in. Het levert niet alleen Brest van Kempen voordeel op, maar het zou ook ‘op het tegenwoordig tijdstip zeer bevordelijk [...] kunnen zijn om de invoering en verbreiding der Landtaal in de Zuidelijke Provinciën te begunstigen’, aldus Van Maanen. Het is daarom een ‘loflijke onderneming’, schrijft de minister aan de koning, maar er zit een vervelende kant aan de zaak: de overheid kán Brest van Kempen niet machtigen, want wetboeken en ook vertalingen van binnen het koninkrijk vallen buiten het kopijrecht. Iedereen mag de wetboeken vertalen en op de markt brengen. Van Maanen verzint een list om Brest van Kempen alsnog te kunnen helpen, en hij stelt de koning voor om 180 exemplaren af te nemen en die vervolgens op kosten van het ministerie onder de Brusselse en Vlaamse rechtbanken te verspreiden. Daarbij gaat het trouwens alleen om het Burgerlijk Wetboek, een afname van alle wetboeken zou de kosten voor het ministerie te ver omhoog stuwen. Op 9 januari 1823 zet de majesteit zijn handtekening onder het voorstel.Ga naar eind25 Het moet het bedrijf een flinke impuls gegeven hebben, het aantal afgenomen exemplaren is bijzonder hoog voor die tijd.Ga naar eind26 In samenwerking met de drukkersfamilie Hayez in Brussel gaat Brest van Kempen in dat jaar van start met het uitgeven van een groot aantal wetboeken; er komt naast het Burgerlijk Wetboek een vertaling van het Wetboek van Koophandel, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek der Strafvordering en het Wetboek der Burgerlijke Rechtvordering. Er ligt meer werk voor Brest van Kempen in het verschiet. Op 24 augustus 1823 schrijft minister Falck het volgende aan alle raden van bestuur van de collegiën in Hasselt, Kortrijk, Poeringe, Veurne, IJperen en Mechelen en aan die van de athenea te Brugge en Antwerpen: ‘Onder de boeken, welke U bij de inspectie van verleden winter ten gebruike mijnentwege zijn aanbevolen, is de Latijnsche spraakkunst van Seiffen. Dan de hooge prijs van dat werk heeft mij doen bedacht zijn om in de plaats van het zelve eene andere ten algemeenen gebruike in te voeren, dewelke met de overige vereischten de meest mogelijke beknoptheid vereenigt en voor een matigen prijs verkrijgbaar zijn. En daar er mij geene is voorgekomen, welke aan dat dubbel oogmerk voldeed, zoo heb ik de vervaardiging van zoodanig werkje aan een bevoegden taalkenner opgedragen. Hetzelve zal bestaan uit twee gedeelten. Het eerste zal in den loop der volgende maand September in het licht verschijnen. Het zal ten titel hebben: Latijnsche Grammatica ten gebruike der athenea, collegiën en Latijnsche scholen en uitgegeven worden door den boekhandelaar Brest van Kempen te Brussel. Ik make U hiermede voorloopig bekend met uitnoodiging om te zorgen, dat die spraakkunst op de klassen, waar het onderwijs door middel van het Nederduitsch wordt gegeven, te beginnen met den aanstaanden nieuwen schoolcursus en bij voortduring algemeen worde gebruikt.’Ga naar eind27 | |
[pagina 74]
| |
Wetboek van koophandel. Uit het fransch vertaald (1823). Nieuwe verbeterde uitgave. Te Brussel, bij Brest van Kempen, boekverkooper op de Gersemarkt, no. 331. Ter drukkerij van Hayez, gebroeders en gezusters, in de Bergstraat, no. 1023. Collectie Stadsbibliotheek Antwerpen
De ‘bevoegde taalkenner’ waar Falck over schrijft is Henricus Wijnbeek. Het mandaat om de Latijnsche Grammatica uit te geven is - net als bij de wetboeken - zeer goed nieuws voor Brest van Kempen die zich, als we bovenstaande brief moeten geloven, meteen van een afzetmarkt verzekerd ziet dankzij de gunst van de minister. Het lijkt erop dat de boekhandelaar en uitgever voet aan de grond heeft gekregen bij de overheid, nu hij wat klussen krijgt toegespeeld. De koning en zijn ministers zien het bedrijf als ‘zeer doelmatig [...] en [kan] strekken [...] om aangaande de lotgevallen der Nederlanden meerdere kennis in de Zuidelijke Provincien te verspreiden. De uitvoering van het werk is ook bij uitnemendheid goed en de Heer Brest van Kempen wanneer hij met zijne ondernemingen op gelijke wijze voort gaat, zal zich daardoor al meer en meer verdienstelijk en aanmoedigingswaardig maken’ om met de woorden van minister De Coninck van Binnenlandse Zaken, Onderwijs en Waterstaat te spreken, min of meer de opvolger van Falck.Ga naar eind28 De Coninck stelt ook een ontmoeting voor tussen koning Willem i en Brest van Kempen, maar het is niet duidelijk of die daadwerkelijk plaats heeft gevonden. De waardering van de overheid strekt niet zo ver, dat de minister ook het volgende verzoek van Brest van Kempen positief beoordeelt. Integendeel. De brief is er misschien ook wel naar. De boekhandelaar wil in 1824 wederom een voorschot, maar de argumenten die | |
[pagina 75]
| |
de koning en zijn adviseurs moeten overtuigen zijn schamel. Zijn zaak heeft een grote vlucht genomen na de koninklijke ‘begunstiging’ van de wetboekuitgaven en jagen de boekhandelaar op zulke hoge kosten dat hij zijn rekeningen niet meer kan betalen, schrijft hij. Daarbij stagneert de tweede druk van het Burgerlijk Wetboek door de financiële problemen.Ga naar eind29 Hij vraagt om vierduizend gulden. Het is niet meer na te gaan hoe de financiële huishouding van het bedrijf werkelijk in elkaar stak, maar de ministers aan wie de koning advies vraagt, namelijk minister Elout van Nationale Nijverheid en Koloniën en minister De Coninck van Binnenlandse Zaken, Onderwijs en Waterstaat, zijn het er unaniem over eens dat deze hulpvraag er louter op gericht is de boekhandelaar zelf en níet zijn onderneming voordeel te brengen. Ze blijven erbij dat de overheid niet als taak heeft om individuele bedrijven financieel te ondersteunen. Daarbij komt dat de ministers vermoeden dat Brest van Kempen, nu hij aangeeft financieel krap te zitten, de schuld niet in de voorgestelde termijn kan terugbetalen. En al zou hij het kunnen, dan is het nog onwenselijk dat de boekhandel en uitgeverij afhankelijk worden van overheidssteun. De koning volgt het advies.Ga naar eind30 De opvolger van De Coninck, minister Van Gobbelschroy, volgt vanaf 1825 de uitgezette lijn jegens Brest van Kempen. In 1826 krijgt de Brusselse uitgever weer een karweitje van de overheid: de verkoop van de Nederlandse vertaling van de Pharmacopoea Belgica, waarschijnlijk bedoeld om de geneesheren in de Zuidelijke Nederlanden hun vakliteratuur ook in de landstaal aan te reiken. Het lijkt erop dat de uitgave en druk door de landsdrukkerij zal geschieden, de koning bepaalt de prijs van het werk: de winkelprijs is f4,20 en de boekverkopersprijs f3,15. Majesteit besteedt de verkoop uit aan boekhandelaar A.J. van Weelden te Den Haag én, op suggestie van Van Gobbelschroy, aan De Mat en Brest van Kempen te Brussel.Ga naar eind31 Dat Brest van Kempen intussen wel een potje bij de overheid kan breken, blijkt ook uit het advies van minister Van Maanen omtrent zijn laatste verzoek om een voorschot in 1829. Van Maanen schrijft dat de uitgever zich als doel heeft gesteld om ‘onderscheiden wetenschappelijke boekwerken’ in het ‘Nederduitsch’ te laten drukken en uitgeven, om die taal daarmee tot een gemeengoed te maken en zelfs om de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden met de boeken een plezier te doen. Volgens Van Maanen is hij hierin geslaagd - bovendien is de boekhandel de enige in zijn soort in de zuidelijke provinciën. Het feit dat Van Maanen schrijft over ‘laten drukken’, zou er trouwens op kunnen wijzen dat Brest van Kempen zelf geen drukpers heeft. Voor het eerst brengt een minister een positief advies uit over een verzoek om een voorschot. De brief van Van Maanen komt uit het geheim dossier van het ministerie van Justitie, het verzoek van Brest van Kempen zelf en het besluit van de koning zijn echter niet teruggevonden. Het is dus onduidelijk of hij ditmaal wél geld heeft gekregen.Ga naar eind32 | |
Het merkwaardige der Nederlandsche letterkundeDe onderneming lijkt tussen 1822 en 1830 een stevige politieke poot te hebben gekregen, niet alleen wat de contacten met de regering betreft, maar ook gezien de hoeveelheid politieke geschriften die zij uitgeeft, zoals de brochure De lans van Achilles. Toch gaf de uitgever zelf aan dat hij door liefde voor de Nederlandse letterkunde gedreven werd toen hij naar Brussel verhuisde om daar een boekhandel en uitgeverij op te zetten. Wat was dan de plek van letterkunde in zijn fonds? Om dat te onderzoeken is een meer nauwkeurige fondsbeschrijving nodig.Ga naar eind33 | |
[pagina 76]
| |
Brest van Kempen heeft minstens 83 verschillende titels uitgebracht, waarbij herdrukken, de afzonderlijke delen van meerdelige werken en vertalingen van teksten uit hetzelfde fonds niet zijn meegerekend. Dat komt omdat er over de herdrukken en meerdelige werken niet genoeg gegevens beschikbaar zijn om van dat aantal een indicatie te kunnen geven. Berry Dongelmans onderzocht het fonds van Johannes Immerzeel Junior (1776-1841), uitgever in de Noordelijke Nederlanden, en telde al deze titels wél mee. Daarmee kwam hij in onze periode 1822-1830 voor Immerzeel op een getal van 148 publicaties.Ga naar eind34 Het fonds van Immerzeel had in 1822 al wel de opstartfase achter de rug. Het blijft appels met peren vergelijken, maar voorzichtig kunnen we stellen dat beide fondsen qua aantal gedrukte titels niet veel voor elkaar onderdoen. Het fonds van Brest van Kempen bestaat uit verschillende genres.Ga naar eind35 De dichtwerken, de klassieken, het toneel, de taal- en letterkunde en de romans en verhalenbundels samen beschouwen we als ‘letterkundig werk’, en dan zien we dat dit 18% van het gehele fonds uitmaakt. De politieke teksten gaan daar met 21,6% overheen; daaronder rekenen we bijvoorbeeld de Verhandeling over het staatkundig belang der openbare opvoeding van d'Herbigny, de Verhandeling over het belang der vestingen voor den staat van Merkes en de genoemde bijdragen van Jan Frans Willems en Olivier Schilperoort. Het grote aantal verschillende wetboeken en ook de uitgaven van de processen tegen De Potter cum suis, brengen het aandeel van de juridische werken en wetten op de derde plaats. Hieruit kunnen we concluderen dat het fonds zeker een flinke literaire tak had, maar dat de onderneming hier niet op rustte. Dit laatste is mede te verklaren vanuit economische argumenten: de wetboeken en de publicaties over de actuele politieke situatie verkochten kennelijk beter. De belangrijkste ‘literair’ auteur in het fonds is Lodewijk Gerard Visscher (1797-1859), van wie Brest van Kempen in 1822, het eerste volle jaar van de onderneming, twee werkjes uitbrengt: de lierzang Aan den koning en het volk en het gedicht De herder op het slagveld bij Nieuwpoort. Visscher is net als Brest van Kempen uit Breda afkomstig en vanaf 1817 in Brussel werkzaam als belastingcontroleur.Ga naar eind36 Met Van Marie en Van Ghert, de studievrienden die Brest van Kempen ertoe hebben gebracht in 1821 naar Brussel te komen, richt Visscher niet alleen het genootschap Concordia op, maar ook het Brusselse literaire tijdschrift Argus. Jan Wap noemde Visschers huis in Brussel ‘het gastvrij middelpunt, ja, het druk rendez-vous van alle letterkundigen, dichters, mannen van kunst en wetenschap, die uit het noorderdeel des lands met de zuiderbroeders kennis kwamen maken’.Ga naar eind37 Het is zeer waarschijnlijk dat Brest van Kempen daar ook over de vloer komt, hij is immers bevriend met Van Ghert en Van Marie, uitgever van Visscher en lid van het Genootschap Concordia.Ga naar eind38 Visscher zelf omschrijft het huis van Brest van Kempen op zijn beurt met vergelijkbare woorden: ‘[Hij] heeft van zijn huis een vereenigings-punt gemaakt, waar zich al het merkwaardige der vaderlandsche letterkunde te zamen treft, en van waar het wederom, met goed gevolg, door alle provincien verzonden wordt’, doelend op zijn uitgeverij.Ga naar eind39 De uitgaven van Visscher bij Brest van Kempen zijn doorspekt met liefde voor het vaderland, de Nederlandse taal en ook het protestantisme, vaak met een wijzend vingertje naar de zuidelijke Nederlanders, zoals in De herder op het slagveld bij Nieuwpoort: Ja Belgen; leert uw kroost, dat voorgeslacht beminnen,
Die stichters van 't geluk dat Neerland thans geniet;
En brengt zich 't jeugdig hart des vad'ren deugd te binnen
Dat tevens ook dat hart aan Maurits hulde biedt!Ga naar eind40
| |
[pagina 77]
| |
De opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden, door S. Styl (1824). Derde druk. Brussel, bij Brest van Kempen. Dordrecht, bij J. de Vos en comp. Collectie Stadsbibliotheek Antwerpen;
Nieuwe gedichten van Vrouwe K.W. Bilderdijk (1829). Brussel, bij Brest van Kempen, Gersemarkt. Collectie Stadsbibliotheek Antwerpen
Nasprokkeling door Mr. Willem Bilderdijk (1830). Brussel, bij Brest van Kempen, boekhandelaar, Grasmarkt, no. 36. Collectie Stadsbibliotheek Antwerpen;
Voorwoord van Jan Wap in Bilderdijks bundel Nasprokkeling, ged. 12 juli 1830. Collectie Stadsbibliotheek Antwerpen
| |
[pagina 78]
| |
In 1823 verschijnen er bij Brest van Kempen twee toneelteksten van Visschers hand, De koningin te Breda en De verbroedering, of de Hollander en Brabander in een vreemd land, beide met de orangistische ondertoon die we van hem gewend zijn. Van dezelfde auteur verschijnt in 1825 de taalpropagandistische brochure Over het herstel en de invoering der Nederlandsche taal, dat eveneens in de lijn ligt van de orangistisch-literaire activiteiten die Visscher in Brussel ontplooit. In de inleiding prijst Visscher zijn uitgever en hij noemt diens boekhandel een belangrijke aanwinst voor de stad Brussel. Aan het eind van zijn Brusselse tijd brengt Brest van Kempen nog enkele opvallende literaire publicaties uit. In 1829 verschijnt van Vrouwe Bilderdijk de bundel Nieuwe Gedichten en een jaar later de bundel Nasprokkeling van Willem Bilderdijk, met een inleiding van Jan Wap. Bilderdijk, die in het noorden nauwelijks nog vrienden had, verleende Wap in 1828 al toestemming voor de samenstelling en redactie van de bundel Avondschemering, die bij drukker en boekverkoper Jozef Sacré in Brussel verscheen.Ga naar eind41 Sacré is een orangistisch geestverwant van Brest van Kempen en tevens lid van het genootschap Concordia. In het voorwoord dat Wap in Nasprokkeling schrijft, geeft hij aan dat de bundel al ter perse was ‘toen [Bilderdijk] het verlies zijner onvergelijkelijke Weêrhelft, als met één slag verplette en naar den dood hijgen deed; toen eene smart, die het hart verteert en het hoofd overnevelt, en alle besef in een eenig gevoel van verplettend jammer verslindt, hem niets meer overliet dan sterven’.Ga naar eind42 Wap heeft vervolgens op Bilderdijks verzoek de uitgave ‘geheel bestierd en getiteld’, omdat Bilderdijk het zelf na dit verlies niet meer kon opbrengen. Zijn engagement voor de Nederlandse letterkunde, waar Brest van Kempen de koning in 1822 over schrijft, heeft in zijn Brusselse tijd zeker vorm gekregen. Het aantal politieke manifesten neemt in zijn fonds pas toe in de late jaren twintig, als de oppositie tegen Willem i groeit. Dan overstijgt dit genre alle andere in het fonds. Kijken we naar de taal van de publicaties, dan valt in diezelfde periode nog iets anders op. In 1825 verschijnt bij Brest van Kempen de eerste Franstalige uitgave, de Sermon van Merle d'Aubigné, in 1829 zijn dat er al zes op een totaal van vijftien. Bijna dertig procent van het hele fonds is geschreven in de Franse taal, en dat is opmerkelijk voor een uitgeverij die zich op de verspreiding van ‘Hollandsche werken’ laat voorstaan. Worden er in de beginjaren veel Franstalige werken naar het Nederlands vertaald, zoals de wetboeken en de Brief van Fénélon aan Lodewijk XIV, aan het eind van onze onderzoeksperiode gebeurt dat ook regelmatig andersom, bijvoorbeeld bij de Chrestomatique Grecque van Bosscha (1829) en de laatste uitgave van De Lans van Achilles, met de bijdrage ‘Liberté de la presse’ (1829). De vertaling van een eerdere heruitgave uit 1824, De opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden van Simon Stijl, is gemaakt door Chotin, een oud-leerling van de Noord-Nederlander Petrus Van Genabeth uit Doornik.Ga naar eind43 Die vertaling, Origine et prospérité des Pays-Bas, kwam in 1828 ook bij Brest van Kempen uit. Het kan zijn dat de uitgever gaandeweg uit economische overwegingen de teugels wat heeft laten vieren als het gaat om het uitgeven van oorspronkelijk Nederlandstalig werk. Misschien werd hij door financiële nood of winzucht tot deze wending gedreven, omdat de ‘zucht naar de Nederlandsche letterkunde’ door onder andere het genootschap Concordia niet voldoende ontwikkeld was. | |
[pagina 79]
| |
Eene vriendschappelijke zamenkomstIn het fonds zoals het er nu ligt, zijn 44 verschillende auteurs actief, de anonieme werken daargelaten. Daarvan komt het overgrote deel, namelijk 25 auteurs, uit de Noordelijke Nederlanden en maar tien uit de Zuidelijke. Van drie schrijvers in het fonds is de herkomst onbekend, en dan zijn er nog vijf Franse auteurs en één Zwitser. Deze verdeling betekent wellicht dat Brest van Kempen onder het verspreiden van de Nederlandse letterkunde het werk van de Noord-Nederlandse auteurs verstaat. En hoe verloopt de samenwerking met de Zuid-Nederlandse drukkers, boekhandelaren en uitgevers? Slechts zes keer komt hij tot een gezamenlijke uitgave. De werken van Vondel en van Cats doet hij samen met Auguste Wahlen, de Pharmacopoea Belgica met De Mat, het boek van Simon Stijl met De Vos uit Dordrecht, de Idées van Tandel geeft hij met Libry-Bagnano uit en hij werkt samen met de Amsterdammer Delachaux voor de uitgave van het werk van Verenet. Dat op bijna veertig procent van de werken niet expliciet een drukker vermeld staat, wil niet zeggen dat Brest van Kempen die boeken zelf drukt. Immers, dan zou hij waarschijnlijk bij veel meer uitgaven zijn persen aan het rollen moeten brengen, om de investering van een drukpers terug te kunnen verdienen. En dat doet hij niet, want voor veertig procent van de werken schakelt hij drukker Hayez in. Deze woont in Brussel zowat bij Brest van Kempen om de hoek. De andere drukkers met wie hij samenwerkt, komen ook allemaal uit het zuiden. Daaronder ook de drukker van het hof August Wahlen, en de uitgevers-drukkers Jozef Sacré en Libry-Bagnano uit de nabije Rue de la Madeleine. Weer anderen wonen in Leuven en ook in het Franstalige plaatsje Lessines. Veel illusies over zijn liefde voor de zuiderbroeders in het boekenvak hoeven we ons evenwel niet te maken. In zijn correspondentie met Jan Frans Willems verdenkt Brest van Kempen zijn Antwerpse collega Ratenckx ervan exemplaren van Willems' De la langue Belgique te hebben achtergehouden en schrijft: ‘Trouwens het zou t eerste staaltje van dien aard niet wezen, t welk ik van myne Belgische Confraters ondervinde.’Ga naar eind44 En over een andere Antwerpse - vrouwelijke - confrater: ‘Wat de Wed[uwe] Schoesetters tegen my heeft weet ik niet; dan ik heb met dat mensch altyd moeite.’Ga naar eind45 De samenwerking zal daarom slechts uit economisch oogpunt geschieden, hoewel bijvoorbeeld Jozef Sacré en Georges Libry-Bagnano wel geestverwanten zijn. Nee, Brest van Kempen zoekt juist de boekhandelaren in het noorden op. In 1826 balloteert de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, kortweg de Vereeniging genoemd, hem als lid. Deze Vereeniging heet bij oprichting in 1815 eerst de ‘Vereeniging tot het tegengaan van het Nadrukken van Boeken, en andere belangen des Boekhandels betreffende’, en dat is dan ook het voornaamste doel van de leden. De Vereeniging is duidelijk een Noord-Nederlands initiatief, de oprichters én de 22 leden van het eerste uur zijn allemaal van boven de rivieren.Ga naar eind46 Dat de boekhandelaren de bestrijding van nadruk nodig achten, en dat het ook alleen noorderlingen zijn die zich er druk om maken, vereist enige toelichting.Ga naar eind47 Een nadruk is een goedkoper werk, dat - meestal in het buitenland - verschijnt zonder voorkennis, akkoord of vergoeding van de auteur of de oorspronkelijke uitgever, derhalve zonder het kopijrecht van de auteur te respecteren. Hij geschiedt dus louter uit winstoogmerk.Ga naar eind48 Het nadrukken vond veelvuldig plaats in de Franse tijd, toen de boekhandelaren een harde strijd om hun voortbestaan te voeren hadden. Na de reünie van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden kwam daar niet direct een einde aan. Sterker, de maatregelen die Willem i in 1814 en 1815 neemt onder het mom van vrijheid van opinie en drukpers betekenen in feite een mogelijkheid tot enorme economische expansie voor de markt in | |
[pagina 80]
| |
nadruk. Vanaf 1817 kent Willem i ook premies aan de exportboekhandel toe, wat de uitvoer van nadrukken waarschijnlijk nog meer bevorderd heeft. Daarnaast financiert de koning de oprichting van drukkers in het zuiden. Het nadrukken wordt daar nog eens gestimuleerd door de niet-aflatende stroom Franse teksten die de drukkers in deze contreien tot hun beschikking hebben. Het nadrukken is goedkoper en sneller dan het maken van een herdruk of een vertaling; de upper class van de hele Zuidelijke Nederlanden is immers volledig verfranst en behoeft van deze teksten geen Nederlandse versie. Dat de nadruk op die manier de verfransing ook instandhoudt, spreekt voor zich. Het klinkt vrij illegaal en dubieus, maar nadrukken is in deze tijd in de Zuidelijke Nederlanden volslagen normaal. Het is in ieder geval niet normaal voor de Noord-Nederlandse boekverkopers in deze periode, zoals zal blijken. Al wordt in 1817 de wet van kopij aangenomen, die de kopijrechten van de uitgever moet beschermen, de vele uitzonderingen die er op de wet gelden én de rommelige overgang van de oude naar de nieuwe situatie maken dat de bestrijders van nadruk dweilen met de kraan open.Ga naar eind49 Het brandpunt van de nadruk is Brussel, dat driekwart daarvan voor zijn rekening neemt. Tussen de voornaamste boekhandelaren en drukkers in Brussel bevinden zich De Mat, de drukker van de academie en de universiteit van Leuven, Hayez, Wahlen en ook boekhandelaar Brest van Kempen. Vooral met Hayez en Wahlen werkt Brest van Kempen veelvuldig samen. Dat maakt nieuwsgierig. Het bedrijf van Auguste Wahlen, dat zijn zoon Adolphe in 1835 overneemt, lijkt een van de kampioenen in het vervaardigen van nadrukken, met contacten in Zweden en Noorwegen voor de export van de werken.Ga naar eind50 Houdt Brest van Kempen zich dan ook bezig met nadruk? En zo ja, wat betekent dat voor zijn rol binnen de Vereeniging? De Vereeniging heeft haar handen vol om alle mazen in het net van de wet te dichten en geeft daarbij aan dat ze niet alleen Noord-Nederlands wil opereren. In 1816 zet de Vereeniging de eerste processen tegen nadrukkers in gang, die zij meestal wint. Het komt ook voor dat twisten rondom nadruk in der minne worden geschikt. De kosten van de rechtszaken betaalt ze door het heffen van contributie, en vanaf 1823 spekt ze de kas met de onderlinge verkoop van boeken, die de leden hebben uitgegeven en die zij gratis inbrengen.Ga naar eind51 Vanzelfsprekend verplichten de leden zich door middel van hun lidmaatschap zich niet zelf met nadrukken bezig te houden.
Brest van Kempen ontpopt zich als een zeer actief lid van de Vereeniging, die bij zijn aanmelding reeds 106 leden telt. Hij is overigens niet de eerste boekverkoper uit het zuiden die zich aansluit: François Ancelle en Schoesetters uit Antwerpen gaan hem voor, de eerste in 1821, Schoesetters in 1822.Ga naar eind52 De voorletters van Schoesetters ontbreken in de ledenlijst, zodat onduidelijk is of het nog om Jakob Simon of om zijn weduwe gaat, die na Jakobs dood in 1822 de zaak met haar zoon Jan Baptist voortzet. In ieder geval zijn beide Antwerpenaren, Ancelle en Schoesetters, lid gebleven tot de omwenteling in 1830. Ze verschijnen echter nooit op de jaarvergadering, die altijd in augustus plaatsvindt. Brest van Kempen daarentegen is er sinds zijn lidmaatschap elk jaar en laat veelvuldig van zich horen, tot vreugde maar soms ook tot ongenoegen van het bestuur. In 1826 steunt hij als één van de weinigen met een flinke bijdrage van fl. 100,- de inzamelingsactie van de Vereeniging ten bate van de vakgenoten en hun gezinnen die te lijden hebben gehad onder de tyfus- en malaria-epidemie in de provincies Groningen en Friesland.Ga naar eind53 Ook is hij fervent deelnemer aan de boekenverkoop, die altijd na de jaarvergadering gehouden wordt om de kosten van de nadrukprocessen te kunnen dekken. Minder blij zijn de confraters met zijn uitbarsting aan het | |
[pagina 81]
| |
eind van de vergadering in 1828. In een omvangrijk betoog uit hij een lange trits op- en aanmerkingen over het wel en wee van de Vereeniging, niet al te omfloerst verwoord. Zo vindt hij de Vereeniging: ‘eene vriendschappelijke Zamenkomst, ja, waar men zich verpoost en uitrust van drukke bezigheden; dan alwaar over alles gehandeld werd, behalve over de belangen van den Boekhandel, het eigenlijk oogmerk van derzelver stichting.’Ga naar eind54 Hij stelt een aantal inhoudelijke en procedurele veranderingen voor om het werk van de Vereeniging doeltreffender te maken. Ook klaagt hij er in zijn rede over dat hij zelf slachtoffer is geworden van nadruk en dat de Vereeniging hem daarbij niet te hulp is geschoten. Het bestuur werpt echter tegen dat hij dat te laat heeft laten weten, anders hadden ze nog kunnen inspringen. Meesmuilend vragen de bestuursleden zich af of Brest van Kempen in dat geval de werkzaamheden van de Vereeniging ook nutteloos en niet doeltreffend had genoemd. Over welke nadruk het hier gaat, blijft onduidelijk. In de notulen van de jaarvergadering in 1829 staat dat alle voorstellen van Brest van Kempen met meerderheid van stemmen zijn verworpen.Ga naar eind55 De uitgever uit Brussel koestert eveneens de wens om met zijn collega's, op kosten van de Vereeniging, een reeks klassieke werken uit te geven. De opbrengst ervan zou dan bestemd zijn voor de kas. Het bestuur vindt echter dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is van de Vereeniging een compagnieschap te maken. Bovendien ‘[weet ieder uwer], dat er, met den besten wil, bij de uitgave van Boeken, niet altijd een aanzienlijk debiet, en dus een zeker en belangrijk voordeel te wachten is’, zoals Brest van Kempen het had geformuleerd. Nu het bestuur ook afwijzend reageert op dit laatste voorstel, besluit Brest van Kempen de uitgave zelf te organiseren. Hij gaf in 1826 al een herdruk van de Gysbrecht van Aemstel van Vondel uit, op basis van de tekst uit 1659. In april 1830 kiest Brest van Kempen voor uitgave van het volledige werk van Jacob Cats, en wel in 13 delen octavo. Natuurlijk zou ook bij deze onderneming een blijk van waardering van de koning niet misstaan. In zijn brief aan Willem i kiest de uitgever een politieke strategie om de koning zover te krijgen de opdracht aan te nemen. Hij wijst de majesteit op het belang voor het land om de ‘nagedachtenis [...] hunner voornaamste Dichters en Schrijvers door prachtuitgaven’ uit te dragen. Heel Europa doet dat, stelt Brest van Kempen. Waarom de Nederlanden dan niet? Hij noemt het zelfs ‘achterlyk’ dat de rest van het continent de Nederlanden hierin voorbijstreeft. De koning laat zich door dit betoog overtuigen en besluit voor 12 exemplaren in te tekenen, nadat Brest van Kempen hem een drukproef heeft gestuurd.Ga naar eind56 Niet alleen de ministers die een exemplaar van de reeks onder ogen hebben gehad, maar ook de Noord-Nederlandse collega's zijn onder de indruk van deze exercitie. Kosten noch moeite lijken gespaard. Stadgenoot Wahlen, drukker van het hof in Brussel, krijgt van Brest van Kempen de opdracht om het drukwerk voor de reeks te verzorgen. Platen en vignetten ‘geteekend door de beroemdste Nederlandsche schilders en teekenaars’ sieren de tekst. Wahlen drukt de boeken op velin papier en kiest een ‘nieuwe letter’, die niet met naam genoemd wordt.Ga naar eind57 Slechts drie delen verschijnen er van de werken van Cats, dan blijken de onlusten in Brussel spelbreker. In 1833 zet de boek- en handelsdrukkerij C.A. Spin & Zoon de uitgave van de reeks in Amsterdam voort.Ga naar eind58 Ondanks de kritische toespraak die Brest van Kempen in 1828 op de jaarvergadering hield, en die we misschien een kleine misstap mogen noemen, kreeg hij juist dat jaar een grote rol binnen de gelederen van de Vereeniging: hij wordt als president gekozen in een | |
[pagina 82]
| |
commissie die ‘trachten zoude, alle moeijelijkheden of verkeerdheden, welke in den Boekhandel bestaan, op te sporen, na te vorschen, en de middelen te beramen tot verbetering derzelve.’Ga naar eind59 Het gaat daarbij in het bijzonder om de bestrijding van, inderdaad, de nadruk. In oktober 1829 komt de commissie voor het eerst in actie. Ze schrijft dan een brief naar alle leden waarin ze hun vragen te allen tijde inlichtingen te verschaffen over mogelijke nadrukgevallen. Immers, ‘dit met vereenigde krachten te keer te gaan [...] is een plicht die op ons allen rust’, aldus de commissie.Ga naar eind60 In januari 1830 dient zich het eerste geval van nadruk aan waarin de commissie van Brest van Kempen een - weliswaar marginale - rol gaat spelen. De Amsterdamse Gebroeders Diederichs beschuldigen de Brusselse Imprimerie Librairie Romantique en de drukker Feuillet-Dumus ervan, het boek Geschichtliche Darstellung der Niederländischen Finanzen te hebben nagedrukt. De heer Diederichs geeft aan dat de uitgave, die in april 1829 in Amsterdam uitkwam, geheel volgens de regels tot stand is gekomen en dat een Franse vertaling met instemming en hulp van de auteur vervaardigd is, reeds ruimschoots aangekondigd in de Zuid-Nederlandse kranten als Le Belge, Le Courrier des Pays-Bas en het Journal de la Belgique, en gereed voor distributie. Enige dagen geleden nu heeft Diederichs een aankondiging van een andere Franse vertaling van hetzelfde werk onder ogen gehad, die hij heeft aangevraagd en gekregen. In een brief aan het Vereenigingsbestuur - dus níet aan de commissie van Brest van Kempen - vraagt hij de Vereeniging om hulp bij dit overduidelijke geval van nadruk.Ga naar eind61 Omdat de kosten van een proces op kunnen lopen tot maar liefst fl. 300,-, besluit het bestuur van de Vereeniging daarvan af te zien en de zaak op te dragen aan Brest van Kempen, als president van het ‘opsporingsteam’ en zogenaamd corresponderend lid van de Zuidelijke Nederlanden. Hij moet proberen of hij in de zaak een minnelijke schikking kan vinden. Het loopt uit op een slappe vertoning. Brest van Kempen geeft op de jaarvergadering van 1830 aan, dat hij ‘om onderscheidene redenen, niets had kunnen aanwenden, ten einde naar genoegen die zaak te doen afloopen’, waarop de vergadering besluit de verdere behandeling weer aan het bestuur over te laten. De opstand in de Zuidelijke Nederlanden belet haar in deze zaak nog iets uit te richten.
Brest van Kempen treedt op tegen nadruk in Brussel, terwijl hij te midden van nadrukkers woont en ook met hen samenwerkt. We noemden al de drukkers Hayez en Wahlen, maar hij werkt ook met De Mat en Weissenbruch, die beide nadrukkelijk als nadrukkers bestempeld worden.Ga naar eind62 Het blijft een vreemde spagaat, die nog merkwaardiger wordt als we ontdekken dat Brest van Kempen in 1827 intekeningen verzamelt voor de Collection de proverbes dramatiques, een nadruk van Hayez. Ook verkoopt hij in datzelfde jaar de nadruk van - let wel - Diederichs van het Essai sur l'art d'être heureux in zijn boekwinkel. Een jaar eerder liet hij de etser Vivien de Bruxelles een portret van Napoleon kopiëren uit het boek Napoléon devant ses contemporains - het is jammer genoeg niet duidelijk met welk doel. Als klap op de vuurpijl bezorgt hij in 1829 met zijn Brusselse collega's een nadruk van de Traité de chimie élémentaire, théorique et pratique van de baron L.-J. Thénard.Ga naar eind63 Hij heeft de verleiding niet kunnen weerstaan zich zelf aan een nadruk te wagen. De jaarvergadering van de Vereeniging in 1831 staat in het teken van de Belgische omwenteling. Het bestuur beziet de situatie met gemengde gevoelens. Aan de ene kant betreurt ze de ‘groote verliezen’ die zijn geleden, maar ze is ook ‘eenigszins bemoedigd’ door het vooruitzicht bevrijd te zijn van ‘die hatelijke, ons opgedrongene stiefbroeders’ die alle initiatieven ter bevordering van de handel in boeken bij iedere gelegenheid de kop indrukten.Ga naar eind64 Ook legt de commissie van Brest van Kempen verantwoording af. Ze is sinds | |
[pagina 83]
| |
haar oprichting twee jaar geleden niet veel opgeschoten. Dat komt met name door de geografische verspreiding van de commissieleden, zegt ze. Dat is wat vreemd, omdat in de bijeenkomst waar de commissie werd benoemd eerst sprake was van een puur Amsterdamse afvaardiging. Wilde de Vereeniging bij nader inzien toch een Zuid-Nederlandse bijdrage, of heeft Brest van Kempen zich ertussen gewurmd om zelf de vaart in de Vereeniging te brengen die hij in 1828 wenste? Of wilde hij zijn confraters uit Brussel én zichzelf juist uit de wind houden? We weten het niet. Ook staat er in het verslag dat ‘het belangrijk aandeel, hetwelk het Hoofd der Commissie in de omstandigheden des Vaderlands gehad heeft’ mede de oorzaak van het disfunctioneren van de commissie is geweest. Op welk aandeel van Brest van Kempen de commissie doelt, is niet beschreven. De verantwoording van de commissie in het verslag heeft precies de toon waarmee Brest van Kempen zich in zijn brieven aan uitgever Suringar, Jan Frans Willems en minister Van Maanen bedient. Vermoedelijk is de tekst van zijn hand. Er staat dat de Vereeniging niet moet treuren over het verlies van de Zuidelijke Nederlanden, het einde van de nadruk in Nederland is met de afscheiding nabij. De rampen die het Noord-Nederlandse boekbedrijf de laatste jaren hebben overspoeld, waren niet door de commissie alleen te stelpen. De commissie geeft eerlijk toe dat ze niets heeft bereikt, dat er niet meer in zat en dat ze niet weet wat nu nog te doen. Ze geeft haar mandaat terug en de Vereeniging zal andere middelen moeten aanwenden om haar doelen te bereiken. ‘Bruxelles. Attaque de la place Royale par les troupes hollandaises en Septembre 1830.’ Litho van Paul Lauters. Collectie Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel (S.II 118128)
| |
De afrekening‘Te gereeder besloten wij hiertoe ook ten gevalle des tegenwoordigen Uitgevers, die als gezeten Burger en Boekverkooper in het befaamde Brussel, door de schendige muitzucht der Belgische Vrijgeestigheid uit zijn eerlijk bestaan verdreven, zoo zeer als iemand verdiende, in onze herbergzame streken, ten spoedigste onttrokken te worden aan eenen staat van werkeloosheid, waarin hem de drang der geweldige omstandigheden geheel onschuldig gebragt heeft, opdat hij eenige bezige afleiding mogte vinden, die hem, althans voor eerst, eene eenigzins blijdere stemming van geest zou kunnen bezorgen.’Ga naar eind65 | |
[pagina 84]
| |
De schrijver van deze tekst - de uitgever zelf? - spreekt hier over Brest van Kempen, die als slachtoffer van de muitzieke Belgen uit Brussel is gevlucht. Hij geeft deze tekst uit om als werkeloze van de straat te blijven en zelfs om er een beetje van op te vrolijken. Het gaat hier om de Almanak voor Hollandsche blijgeestigen uit 1831, een van de eerste uitgaven die Brest van Kempen in Amsterdam verzorgt, en bouwt voort in de teneur van De lans van Achilles van een paar jaar eerder: het zijn orangistische, anti-Belgische politieke geschriften, ditmaal grotendeels verpakt in fictieve bijdragen. Het werk is een variant van de Almanak voor blijgeestigen die drukker Jozef Sacré vanaf 1826 uitgaf. Deze startte de uitgave ervan te Aalst, de tweede jaargang verscheen reeds in Brussel waar hij zich met zijn twee zussen gevestigd had. Na 1830 zetten de Gebroeders Diederichs uit Amsterdam de uitgave van de Almanak voor blijgeestigen voort. In februari 1831 belandde Sacré voor korte tijd in de gevangenis, vanwege het aanplakken van een anti-Belgisch pamflet. In deze periode houdt Brest van Kempen contact met zijn vroegere confrater uit Brussel, getuige een brief van Suringar aan Brest van Kempen van 2 februari 1832, waarin de eerste vraagt of Brest van Kempen een briefje aan Sacré wil doorsturen, omdat Suringar het adres niet heeft.Ga naar eind66
Het is lastig het vertrek van Brest van Kempen uit Brusssel te reconstrueren en de verschillende bronnen op waarde te schatten, maar het lijkt erop dat hij zich in bovenstaande passage van de Almanak in zijn slachtofferschap wentelt of daarin gewenteld wordt. Kruseman laat in zijn Bouwstoffen van 1886 de reden van Brest van Kempens vertrek in het midden door te zeggen dat de boekverkoper in 1831 wederom naar Amsterdam is verhuisd.Ga naar eind67 Ene J.C.K. memoreert in de literaire vraagbaak De navorscher van 1866 de uitgever in één zinnetje, dat luidt: ‘Brest van Kempen, door de Belgische onlusten uit Brussel gedreven, waar hij boekverkooper was’.Ga naar eind68 Het meest expliciet hierover is baron Camille Buffin in zijn Mémoires et documents inédits. Hij schrijft over de verwarde boekhandelaar Brest van Kempen die tijdens de opstand in Brussel de prins van Oranje in Brussel wil spreken. Brest van Kempen heeft de benen genomen om te ontsnappen aan de woedende menigte die op het punt staat zijn huis te vernielen. Een paar dagen heeft hij zich al verborgen gehouden, in de overtuiging dat men hem van het leven wil beroven.Ga naar eind69 Zijn vrees heeft vermoedelijk te maken met de onvrede die de opstandelingen botvieren op alles wat orangistisch is, vanaf de opvoering van de opera La muette de Portici in de Muntschouwburg te Brussel op de avond van 25 augustus 1830 - de viering van de verjaardag van Willem i. Deze voorstelling brengt de gemoederen van de toeschouwers zo sterk in beweging dat er anti-Hollandse relletjes uitbreken, die tot de Belgische Opstand leiden. Die relletjes worden vanuit Hollands perspectief beschreven in de bijdrage ‘Brussel, in julij, augustus en september, 1830. Uit eenen gemeenzamen Brief’ in de genoemde Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen. Daarin schrijft een zekere Maria over haar ervaringen tijdens haar verblijf in die stad aan haar vriendin Karoline, beide personages zijn waarschijnlijk verzonnen. Op de Marché-aux-Herbes raakt Maria bijna buiten westen door een steen die een opstandeling door de ruit van haar koets werpt. Laat dat nu net de straat van Brest van Kempen zijn - wederom de vermoedelijke auteur van deze bijdrage. De steen was bedoeld voor de Libry-Bagnano, uitgever van de koningsgezinde krant Le National.Ga naar eind70 De plundering van zijn drukkerij aan de Rue de la Madeleine, bij Brest van Kempen om de hoek, geeft de schrijver van dit tafereel beeldend weer: ‘De meubelen werden uit de ramen naar beneden gesmeten en verder op straat aan spaanders geslagen, en het geheele magazijn van papier en boeken, waaronder de | |
[pagina 85]
| |
“Palais de Mgr. Van Maanen, ministre de la Justice à Bruxelles incendiée le 26.8.1830.” Litho van H. Mogford. Collectie Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel (S.II 53119)
kostbaarste werken, op eene baldadige wijze van een gescheurd. Hiermede werd een paar uren, zonder eenige verhindering, doorgebragt.’Ga naar eind71 Dat er ook met Brest van Kempen zo is afgerekend, is niet waarschijnlijk. Want zeker is dat hij bij zijn vertrek zijn boeken en meubels in Brussel heeft achtergelaten. In maart 1831 keert hij namelijk naar het zuiden terug om deze op te halen. Vanuit het ‘Vlaamsch hoofd’, de Nederlandse enclave in Antwerpen, vraagt hij eerst de koning en later aan minister Van Maanen om een vergunning zodat hij ‘vrij van regten’ zijn spullen eerst van Brussel naar Antwerpen, en vervolgens met een ‘Hollandsch vaartuig’ van Antwerpen naar Amsterdam kan vervoeren. Die toestemming krijgt hij ook.Ga naar eind72 In de brief aan Van Maanen schrijft hij uitgebreid en bevlogen over de toestand die hij in de prille lente van 1831 in Antwerpen en Brussel heeft aangetroffen. De laatste stad noemt hij zelfs ‘een uitgebeend ligchaam zonder physische of moreele krachten, dat slechts wacht op ontbinding.’Ga naar eind73 De woede over de opstand, maar ook het vertrouwen in het herstel van het Verenigd Koninkrijk is duidelijk voelbaar in zijn woorden: ‘Die Hansworstery was te zeer in het oog lopend om niet door alle verstandigen te worden afgekeurd. [...] Het zal U dus niet verwonderen, als ik U verzeker dat het verlangen om de wettige orde, de regering van onze goeden Koning zoodra mogelyk hersteld te zien dagelyks by alle Standen veld wint en het ons vele moeite kost om zich langer in te houden. - Welligt is het krachtigste wapen om dat te bevorderen hun te laten woelen en tobben, en nauwer en nauwer intesluiten.’ Het zal, zo meent Brest van Kempen, zonder hereniging met Nederland slecht met de Belgen aflopen. Terug in Amsterdam blijft de uitgever vol wrok. Naast de anti-Belgische Almanak voor de Hollandsche blijgeestigen, barst ook het aan hem toegeschreven werk De nieuwe rarekiek van de bespottingen en beledigingen jegens de zuiderburen. Het is een dialoog | |
[pagina 86]
| |
tussen Arlekijn, de Belg, en Teunis, de Hollander. Ter illustratie hier twee coupletten, waarin de Belgische generaals met garnalen worden vergeleken: Arlekijn.
[...]
Hum is die Belgisch braaf soldaat.
Hum is die Generaal, mijn eere,
Die de invincibles kommandeere,
Hum fekte voor de liberteit.
Teunis.
Wat henker, kerel! wat je zeit.
Heit Brabant zukke Garrenalen?
Dan most je er maar een zooi van halen
En kooken ze iens in gloeijend lood,
Ligt wierd heur zwarte ziel dan rood.Ga naar eind74
‘La maison de Mr. Libry-Bagnano dans la nuit du 25 au 26 Août 1830’. Litho van Jacques Sturm. Collectie Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel (S.II 84149)
Lang zal Brest van Kempen niet in Amsterdam blijven kniezen. Op 8 september 1833 wordt hij per Koninklijk Besluit benoemd tot ambtenaar 1e klasse voor Oost-Indië. In het najaar zwaaien zijn vrienden uit de boekenbranche hem voor vertrek alle lof en gelukwensen toe. Auteur Adriaan van der Hoop en boekverkoper Westerman schrijven afscheidsgedichtenGa naar eind75 waarin ze hun vriendschap breed uitmeten. Op 26 juni 1834 komt de bark ‘De Gezusters’ aan in Batavia, met aan boord Jacobus Johannes Brest van Kempen, samen met zijn vrouw Maria Frederica en hun kinderen Cato, Carolina, Jans, Mientje, Karel en Koo.Ga naar eind76 Eenmaal daar wordt Brest van Kempen in november benoemd tot directeur van de Landsdrukkerij. |
|