De Boekenwereld. Jaargang 24
(2007-2008)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
‘Als ik zo terugzie op mijn leven, ligt alles in het logische verlengde van elkaar’
| |
[pagina 59]
| |
Louis Putman. Foto: Nico Boink
dit werk deed zijn voorliefde voor boeken trouw. Zo organiseerde hij bij de Lloyd ook enkele bescheiden exposities van boekbanden en boekillustraties. Naast zijn werk rondde hij in de jaren zestig nog een bijzonder project af: in honderden foto's wist hij, vlak voor de afbraak, de oude stadskern van Doetinchem en de omgeving daarvan vast te leggen. Putman logeerde tijdens zijn fotosessies bij de familie van zijn stiefmoeder, die in deze plaats woonde. De foto's zijn enkele jaren geleden nog geëxposeerd in Doetinchem. Putman is een zeer markante persoonlijkheid, wat op vele foto's van hem duidelijk naar voren komt: ‘Ik poseer met plezier, ik ben misschien wel een beetje ijdel, maar op een gezonde manier. En op een foto moet je toch ook een beetje goed voor de dag komen.’
Na de oorlog ontwikkelde zich zijn interesse voor boeken pas echt. Hij herinnert zich nog goed hoe verbaasd hij was dat oude boeken gewoon in de handel waren: ‘Ik had er geen idee van, dat je boeken van vijftig of zestig jaar geleden zomaar kon kopen, dat was voor mij een openbaring.’ In die tijd was het niet duur om aan boeken van Vondel te komen, en zodoende begon Putman deze te verzamelen. Putman vertelt hoe zijn interesse voor Vondel gestalte kreeg: ‘Ik was als kind op de lagere school al zeer gefascineerd door hem. Toen ik op de katholieke broederschool zat had je de Vondelherdenking (1937, red.), ter gelegenheid waarvan mooie zwarte banden zijn uitgegeven door de Wereldbibliotheek, ontworpen door R.N. Roland Holst. De onderwijzer declameerde eruit, staande voor de klas. Die editie kon ik na de oorlog goedkoop op de kop tikken. Later heb ik in mijn verzameling steeds verder uitgebouwd. Ik heb de belangrijkste uitgaven uit de achttiende, negentiende en twintigste eeuw praktisch compleet.’ | |
[pagina 60]
| |
Max en Wilma Schuhmacher kende Putman al vanaf 1953, toen ze nog op de Nieuwe Keizersgracht gevestigd waren. Vanaf 1956 voerden zij hun zaak op de Geldersekade 107. Dankzij het werk dat zij hem boden, durfde hij uiteindelijk de stap te wagen om zijn baan bij de Lloyd op te geven: ‘Ik kende ze al heel lang, en in 1960 stonden ze net op het punt om iemand voor de administratie in dienst te nemen. Dat ben ik toen geworden, want ik wilde graag bij de Lloyd weg. Je had toen net de vrije zaterdag: die heb ik dus een aantal maanden gebruikt om bij hen te gaan werken en te zien hoe alles in elkaar zat. Het beviel me goed en al snel groeide het uit tot een volledige baan. Ik hield me naast de administratie ook bezig met het stencilen van de catalogi. Ik heb veel bij de Schuhmachers geleerd, ook de commerciële kant van het vak. Uiteindelijk groeide mijn behoefte om voor mezelf te beginnen. Ik kocht veel in op het Waterlooplein, en die voorraad vormde de basis voor het gesloten antiquariaat dat ik in 1969 begon. Ik deed alles vanuit huis. Overdag ging ik erop uit om boeken te kopen en 's nachts werkte ik bij de posterijen om in mijn levensonderhoud te voorzien.’ In 1971 kon Putman de winkel van Louis Diercks overnemen aan de Prinsengracht 234. Hier heeft hij lange tijd gewerkt, tot hij in 1985 zijn huidige winkel aan het Rusland betrok. De grote voorraad die Putman in zijn leven opbouwde, is verdeeld over ‘mijn privéhuis, een opslagruimte en de zaak’. Conchita van der Linde van Antiquariaat Boek & Glas staat Putman sinds enkele jaren bij in het opruimen en ordenen van opslag en winkel: ‘Ja, dat is heel fijn ja, we spreken enkele keren in de week af en maken zo flinke vorderingen.’
Putman is nooit getrouwd geweest. Altijd alleen, maakt dat een mens niet eenzaam? ‘Neen, nee, nee... ik heb het nodige meegemaakt, maar echt eenzaam, nee, dat is een heel ander terrein. Wel heb ik op mijn zevende mijn moeder zien sterven in het ziekenhuis en dan ben je toch een verlaten wezen, al besef je dat op dat moment nog totaal niet.’ Putman, die altijd een zekere distantie lijkt te houden, lijkt het iets te dichtbij te komen als ik hem vraag wat dit met hem heeft gedaan: ‘Ik heb het allemaal bewust meegemaakt, was de oudste van vijf kinderen die inmiddels allemaal dood zijn, en ik had als enige onze moeder nog echt bewust gekend. Dat maakte mij apart maar... (denkt even na en laat stilte vallen)... ach ja, daar kun je op voortborduren, maar ik ben altijd bezig gebleven, en dat helpt je erdoorheen. Ik heb me nooit verveeld, natuurlijk ook dankzij de boeken. Bovendien heb ik het voordeel, dat ik nooit een gezin heb hoeven onderhouden. Daardoor kon ik al mijn tijd en middelen aan de boeken besteden. | |
[pagina 61]
| |
altijd ontzettend interessant gevonden. Het is nog steeds mijn favoriete afdeling. Wat het zo boeiend maakt, is dat dit materiaal ook veel vertelt over de emancipatie van de arbeiders, want het was met hen in de negentiende en begin twintigste eeuw echt droef gesteld, en dat is toch door de opkomst van socialistische partijen en vakbonden veel verbeterd. Maar die armoede die men vroeger in arbeidersgezinnen kende, dat is echt onvoorstelbaar. Je verbaast je nog dat men het overleefd heeft!’ Putman vertelt hoe deze fascinatie zich ontwikkelde: ‘Na de oorlog raakte ik in politiek geïnteresseerd. Ik was voor de oorlog lid van de Jozef-gezellenvereniging, onderdeel van de internationale Adolph Kolping-beweging. Dit was van oorsprong een handwerkersgezellenorganisatie, opgericht door Kolping, een schoenmakersknecht die op latere leeftijd priester werd. De wandelgezellen trokken heel Duitsland door en daarvoor werden gezellenhuizen opgericht, waar ze onderdak vonden. Enfin, toen ik dus lid was van deze beweging, ben ik mij steeds meer gaan verdiepen in pauperisme, armoedebestrijding, de geschiedenis van de arbeiders en het socialisme. In deze tijd kwam ik ook tot het inzicht, dat de staat in feite amoreel is. Het gaat alleen maar om belangen, niet om mensen. De Verenigde Staten en de voormalige Sovjet-republieken vind ik hiervan de grote voorbeelden.’ Wat zijn andere hoofdthema's in de collectie van Putman? ‘Eigenlijk heb ik vooral een algemene voorraad, maar ik denk dat ik daarbinnen nog wel een aantal sterke specialisaties heb, zoals literatuur, moderne kunst, boeken over boeken, judaïca en een behoorlijk grote afdeling topografie.’ Putman typeert zichzelf het liefst als ‘verzamelaar voor verzamelaars’: ‘Ja, dat is mijn activiteit, daar kom ik voor in beweging. Ik heb het liefst mensen als klant die maar weinig tijd hebben om zelf te verzamelen. Het kan daarbij om alle mogelijke onderwerpen gaan. Zo heb ik een verzamelaar gehad die alles over ratten en muizenvallen verzamelde, ik noem maar wat. Zo'n collectie kan heel uitgebreid worden, het kunnen bijvoorbeeld ook sprookjes zijn die over ratten gaan.’ Wat hem hierin onderscheidt, is zijn creatieve vermogen om nieuwe invalshoeken te vinden binnen verzamelingen: ‘Iemand heeft bijvoorbeeld alle mogelijke drukken van een schrijver als Nescio of Elsschot, maar er is natuurlijk veel meer verschenen over zo'n schrijver. Daar ga ik dan naar op zoek. En dat kunnen recensies, reclamefolders of foto's zijn, maar bijvoorbeeld ook iets heel simpels als een AO-deeltje, die reeks die via scholen wordt verspreid. Dit is maar een voorbeeld, maar toch lukt het me steeds om voor verzamelaars iets te vinden wat zij zelf over het hoofd hebben gezien of waar ze niet op kwamen. Het leuke daarvan is, dat het ook nog eens weinig geld kost om op die manier te verzamelen. En het vraagt veel meer van je creativiteit. Het maakt het gewoon interessanter. Zeker voor mij, omdat ik in veel onderwerpen van mijn klanten zelf ook geïnteresseerd ben. Op die manier heb ik toch een bepaalde feeling ontwikkeld voor wat nog in een verzameling ontbreekt, en ik weet daar bijna altijd feilloos mee om te gaan. Kijk, iedereen kan eerste drukken van Couperus gaan verzamelen, dat is een kwestie van geld. Maar om nou een vergeten schrijver te vinden, zoals een Gerard van Hulzen, ik noem maar even | |
[pagina 62]
| |
een figuur die mij erg aanspreekt, dat is de kunst. Kom daar maar eens aan! Het gaat daarbij misschien niet om dure boeken, maar het is er bijna niet meer. En ach, het ligt ook aan de generaties. Die komen en gaan, en die bepalen het aanbod. In de jaren vijftig en zestig lag het Waterlooplein vol met boeken, onder andere uit bibliotheekjes van moderne arbeiders. Gorter is een goed voorbeeld, maar er zijn natuurlijk talloze andere socialistische publicisten geweest die door arbeiders gelezen werden. Nu is het alweer veel lastiger om die boeken te vinden, omdat die generaties uitgestorven zijn. En trouwens, op het Waterlooplein komen bijna geen inboedels meer, dus veel interessante boeken zie je er ook niet meer vandaag de dag.’ Putmans klanten zijn verzamelaars, instituten en losse klanten. Niet zelden stapten mensen met een bijzonder verzoek de winkel binnen: zo vroegen de filmmakers van Soldaat van Oranje aan Putman om brochures en bladen uit de jaren veertig te verzamelen, die in de film als decorstukken te zien zijn. Ook verzorgde hij materiaal voor De zoon van Louis Davids en Ciske de Rat. Toeval was dat niet, volgens Putman. ‘Nee, die filmwereld is maar klein, men kent elkaar en geeft zo'n tip door. Zo gaat dat.’ Verzamelaars weten dat Putman nieuw materiaal voor hen bewaart: ‘de meesten komen eens in het halfjaar, en ik geef ze dan de eerste keus in wat ik gevonden heb op hun gebied’. Een bijzondere klant vormde jarenlang het Amsterdamse gemeentearchief. ‘Ja, dat was een grote afnemer. Ik verzamelde altijd reclamemateriaal voor het archief, van kruideniers tot fabrieken, als ze maar in Amsterdam gevestigd waren. Een eindeloos verzamelgebied natuurlijk. Een van de meest bijzondere collecties die ik aan het archief heb kunnen verkopen, was een grote verzameling documentatie van een textielhandel uit de Kinkerstraat. Die werd geliquideerd en had nog een heel archief uit de jaren dertig staan, waarin ook allerlei kwitanties en facturen van textielhandelaren uit de oude Jodenbuurt zaten, zoals in de Jodenbreestraat. Deze joodse grossiers leverden ook aan deze zaak. Omdat er zo weinig van dit stukje joodse geschiedenis uit Amsterdam over is, was het Gemeentearchief natuurlijk zeer blij met deze vondst. En ik ook, want zo blijft de geschiedenis bewaard, en dat vind ik heel belangrijk.’ Putman onderscheidt zich dus door zijn vermogen op een creatieve manier nieuwe paden in het verzamelen in te slaan. Zijn oog is daarbij sterk gericht op het ogenschijnlijk minder belangrijke of bekende werk en op vergeten schrijvers of uitgevers, die bij nader inzien toch zeer interessant blijken te zijn. Hij lijkt wars van canonieke schrijvers: ‘Ja, daar heb ik op zich geen boodschap aan. Ik zoek juist naar de vergeten mensen uit de literaire wereld. Zo verdiep ik me al jaren in kleine uitgevers. Johan Pieterse bijvoorbeeld, die bestond maar twee jaar. Of A.B. Soep, die heeft nauwelijks zijn eerste lustrum kunnen vieren of hij was er alweer mee opgehouden. Verder politieke uitgevers, zoals van de SDAP en de talloze kleine partijtjes die je toen had. Ik heb op die manier mooie collecties van de fondsen van enkele kleine uitgevers opgebouwd, waarbij ik vaak de meeste boeken van een dossier heb voorzien met alle relevante gegevens die ik erover kon vinden. Ik ben momenteel bezig deze ergens onder te brengen, zodat ze na mijn dood niet verloren gaan. Ik zoek een adres waar alles bij elkaar kan blijven.’ | |
[pagina 63]
| |
Thijs Wierema en Louis Putman. Foto Ben van Eck
| |
[pagina 64]
| |
Putman heeft veel verzameld, maar één uitgever heeft daarbij zijn speciale interesse: ‘Dat is Meindert Boogaerdt junior. Deze zoon van een houthandelaar in Krimpen aan de Lek begon in 1904 een uitgeverij. Hij was een buitenbeentje, al zijn broers gingen in het hout werken en hij in de boeken. Hij had veel goede, moderne schrijvers in zijn fonds. Herman Teirlinck, Stijn Streuvels, Reimond Stijns, François Pauwels, J. Greshoff en P.N. van Eyck. Veel van de zogenaamde Bende van Leo Kryn ook, onder meer Lode Baekelmans. In 1912 stopte hij er ineens mee. Ik heb zijn jongste dochter kunnen opsporen en die vertelde dat het een vrouwengeschiedenis was. Wat er ook van zij, hij verdween spoorloos en liet een heel gezin achter. Boogaerdt was echter een heel goede uitgever met een neus voor sterke auteurs. De boeken die hij uitgaf, waren bovendien zeer goed verzorgd met een voor die tijd opvallende typografie en gezet in een nieuwe letter, de Grasset.’ Jacob Israël de Haan, in die tijd een omstreden schrijver door de openlijk homoseksuele passages in zijn Pijpelijntjes (1904), kon moeilijk een uitgever vinden voor nieuw werk. Meindert Boogaerdt durfde het echter toch aan om de roman Pathologieën (1908) uit te geven, met een voorwoord van George Eekhoud. Het deed vreemd genoeg minder stof opwaaien dan Pijpelijntjes. Putman raakte door zijn onderzoek naar het fonds van Boogaerdt gefascineerd door de relatie uitgever-auteur, want vaak speelde de uitgever nauwelijks een rol in de geschiedenis van het verschijnen van de Nederlandse literatuur. Hij begon zich in zijn leven en werk te verdiepen: ‘Ik heb van elk boek dat Boogaerdt heeft uitgegeven, een dossier gemaakt. Daarvoor heb ik niet alleen materiaal dat ik tegenkwam als ik eropuit ging voor het inkopen gebruikt, maar vooral ook veel bronnen die ik in de ub aantrof, tijdens vele avonden van nauwkeurig onderzoek, waarbij ik bijvoorbeeld hele jaargangen van het Nieuwsblad voor de Boekhandel systematisch af ging. Ik gebruik overigens alleen papieren bronnen. | |
[pagina 65]
| |
Een bijzonder resultaat van Putmans belangstelling voor De Haan vormt de door hem gepubliceerde uitgave Mijn belijdend liedGa naar voetnoot* uit 1999, met een stofomslag van Eli Content, waarmee Putman een oude wens van P.N. van Eyck in vervulling liet gaan. Deze had in een onvoltooid gebleven studie over De Haan uit 1925 de wens uitgesproken, dat de 31 gedichten die in Mijn belijdend lied bijeengebracht zijn, ooit als aparte cyclus in chronologische volgorde zouden worden uitgegeven. De onderlinge samenhang van deze gedichten kenmerkt zich door het verlangen van De Haan naar rust en de vrede van zijn jeugd, aldus Van Eyck in zijn studie. Het prachtig uitgegeven Mijn belijdend lied droeg Putman op aan de vorig jaar overleden tekstbezorger en bibliograaf Kees Lekkerkerker. En zo is Putman naast zijn belangrijke werk als antiquaar ook actief als uitgever. Hij hoopt nog een kritische fondslijst over Meindert Boogaerdt te kunnen opstellen. Een goede voorstudie schreef hij al eens voor het tweede nummer van Uitgelezen boeken,Ga naar voetnoot* het onregelmatig verschijnende blad dat hij ooit met Jan de Jong van uitgeverij De Buitenkant begon.
Verder nemen de prentbriefkaarten die Putman in de loop der tijd verzameld heeft een belangrijke plaats in zijn verzamelingen in: ‘Wat ik spaar, zijn getekende prentbriefkaarten van o.a. Amerikaanse kunstenaars. Aan het begin van de vorige eeuw kwam er een soort Holland-gekte op in Amerika. Ze zagen in ons land een deel van hun roots. Jonge kunstenaars trokken naar Nederland met de gedachte dat alles er hier nog net zo uit zou zien als in de zeventiende eeuw. In onder andere Volendam, Katwijk en Durgerdam schilderden ze dan mensen in klederdracht en in hun omgeving, en de prentbriefkaarten die daarvan gemaakt werden verkochten goed. Ik heb er inmiddels duizenden van. Ook heb ik een wat minder grote verzameling kaarten van Borgs, die in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw een mooie serie kaarten heeft getekend. Daarin schetste zij de volwassen wereld, gezien door de ogen van een kind. Prachtig, in twaalf kleuren steendruk.’ Louis Putman is duidelijk meer dan antiquaar. Hij is een onderzoeker en in zekere zin heeft hij veel gemeen met zijn helden De Haan en Boogaerdt, die ook hun hart hebben gevolgd en het kind in zichzelf niet verloren. Hoe beziet Putman zijn leven en de toekomst? ‘Als ik zo terugzie op mijn leven, ligt alles in het logische verlengde van elkaar. Het opgeven van mijn kantoorbaan was het beslissende moment. Sindsdien heb ik mij volledig kunnen wijden aan het boek en aan het lezen, een fascinatie die ik eigenlijk al van kinds af aan heb gehad. Ik ben ook niet van plan te stoppen. Dat hoort niet bij ons vak. Nico en Max Israël, Simon Emmering en Max Schuhmacher gingen ook tot het einde door. Ik wil dat ook. Misschien op een wat rustiger tempo, maar met dezelfde fascinatie voor boeken die me al mijn hele leven bezighoudt, en die nooit zal rusten. Ik kan het me ook permitteren en sta belangeloos tegenover het leven, hoef niet rijk te worden. Ik kan mijn brood verdienen met wat ik doe en ik vind het nog steeds leuk om mensen te helpen. Overigens houd ik ook rekening met het budget van klanten. Als iemand weinig kapitaalkrachtig blijkt, maar ik zie dat hij wel een serieuze verzamelaar is, reken ik vaak wat minder. Het gaat mij niet om het geld, maar om de ervaringen. Altijd ontdek ik weer wat nieuws, en dat is zo mooi aan dit vak. Steeds weer weet iets je te fascineren, en je blijft ervan leren.’ |