De Boekenwereld. Jaargang 24
(2007-2008)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
LetterspijsGa naar voetnoot*
| |
[pagina 29]
| |
Afbeelding 1, linksboven: Scriverius, Lauwerkrans, 1628, titelblad
Afbeelding 2, rechtsboven: Scriverius, Lauwerkrans, 1628, ets
Afbeelding 3, linksonder: [J. Tilius], Chronicon, Parijs, M. Vascosan, 1539
Afbeelding 4, rechtsonder: Scriverius, Lauwerkrans, 1628, p. 15
| |
[pagina 30]
| |
Dat het boek in 1628 verscheen is niet toevallig: Scriverius meent dat Coster precies twee eeuwen eerder de blokdruk uitvond, waarbij de tekst van elke bladzijde geheel in een houtblok uitgesneden was, om in 1440 de kroon op zijn werk te zetten door boeken te drukken van vormen opgebouwd uit losse, loden letters, de eigenlijke typografie. Daarom staat op de ets van de drukkerij, gemaakt naar een tekening van Pieter Jansz Saenredam, het jaartal ‘1440’. Niet in 1728 maar in 1740 verschenen er dan enkele herdenkingsgeschriften, maar nadat bijna twee eeuwen na de Lauwerkrans een andere historicus, Jacobus Koning, de uitvinding dateerde op circa 1423, verscheen het volgende verdedigingsgeschrift niet in 1840 maar in 1823; in 1923 had de twijfel aan Costers uitvinderschap zodanige vormen aangenomen dat het in dat jaar verschenen boek niet meer de verdediging van Coster als thema had. De Lauwerkrans is - hoewel het in bibliografisch opzicht een zelfstandig product is - verbonden met een ander historisch werk: op het titelblad van Beschrijvinge ende lof der stad Haerlem van de al genoemde Ampzing, in hetzelfde jaar bij dezelfde drukker verschenen, wordt Scriverius' boek als een tweede tekst aangekondigd; exemplaren van de Lauwerkrans vindt men dan ook bijna altijd bij Ampzings werk bijgebonden. Ook is de kopregel in de hele Lauwerkrans dezelfde (geeft auteur en titel) en dat is alleen maar zinvol in het onderscheid met het zich in dezelfde band bevindende werk van Ampzing. Evenals het titelblad van Ampzings boek toont dat van de Lauwerkrans (zie afbeelding 1) - in afwijking van de meer ‘zuivere’ lay-out van de humanistische typografie - een barokke overdaad van lettersoorten en korpsen: de elf tekstregels bevatten romeinse letters (titelkapitalen, gewone kapitalen, klein kapitalen en onderkast), gothische letters (drie korpsen textura) en civilité-letters (het woordje ‘Voor’). Civilité-typen, in 1557 in Frankrijk ontstaan, zijn typografische weergaven van gothische, lopende schrijfletters. Het gebruikelijke wit tussen titel en impressum is hier gevuld met het grote drukkersmerk van Rooman, dat behalve het wapen van Haarlem een spel van het motto ‘Labore et diligentia’ (door inspanning en nauwgezetheid) toont: de man met schop en de drukkerij met het bijbelcitaat (‘Int sweet uus aensichts sult ghy u broot eeten’) verwijzen naar ‘labor’, de vrouw met boek en zweepje en het schoolklasje met het woord ‘grammatica’ naar ‘diligentia’. De lay-out van dit titelblad mist de helderheid van de humanistische typografie, die boven aan de titelpagina auteur en titel in romeinse kapitalen, kleinkapitaal en/of onderkast plaatst en onderaan het impressum, beide onderdelen gescheiden door een grote hoeveelheid wit (zie in het bijzonder de titelbladen van de Parijse zestiende-eeuwse drukker Michel Vascosan, afbeelding 3), een vormgeving die in de twintigste eeuw zal herleven. De lay-out van het Nederlandse zeventiende-eeuwse boek heeft weinig invloed op latere generaties uitgeoefend: wie in de twintigste eeuw omkeek (zoals Jan van Krimpen deed), richtte de blik op de zestiende eeuw. Hoe groot de betekenis van de boekdrukkunst in onze Gouden Eeuw in sociaaleconomisch opzicht ook was, wat betreft de typografische vormgeving heeft ze maar in beperkte mate doorgewerkt. De Haarlemse drukker-uitgever Adriaan Rooman was werkzaam tussen 1610 en 1649; hij drukte als stadsdrukker de publicaties van het gemeentebestuur, zoals ordonnanties, maar bouwde een belangrijk fonds op van voornamelijk Nederlandstalige publicaties op het gebied van geschiedenis, medicijnen, godsdienst, recht (onder meer diverse drukken van de Inleiding tot de Hollandse rechtsgeleerdheid van Hugo de Groot). In een periode waarin de humanistische lettersoorten romein en cursief de gothische lettertypen in bijna geheel Europa al geruime tijd verdrongen hadden, is het opvallend dat in vele van deze drukken (ook in de Lauwerkrans), evenals in die van een aantal andere drukkers, de gotische textura als broodletter optreedt, terwijl de romein, de cursief en de civilité bijzondere rollen spelen. | |
[pagina 31]
| |
Afbeelding 5, links: Scriverius, Lauwerkrans, 1628, p. 16
Afbeelding 6, rechts: Scriverius, Lauwerkrans, 1628, p. 100
De gothische letter van de hoofdtekst (met gebruik van een schuin lijntje als leesteken, de zogenaamde ‘Duitse komma’) wordt onderbroken door in romein gezette namen als ‘Haerlemsche Drukkerije’, ‘Iunius’, ‘Coornhert’, ‘Johan Fust’ (zie afbeelding 4), maar daarnaast zien we dezelfde romein in de opschriften boven de hoofdstukken. Latijnse citaten verschijnen meestal in cursief (citaten binnen deze citaten in romein); als er een Nederlandse vertaling van deze citaten gegeven wordt, is die uit de romein gezet, bijvoorbeeld in de typografische weergave van het befaamde verhaal van Junius over de diefstal van Costers uitvinding (zie afbeelding 5, links- en rechtsonder). Bij gedichten echter geldt het omgekeerde: de Latijnse tekst staat romein gedrukt, de vertaling cursief, evenals oorspronkelijke Nederlandse poëzie (afbeelding 6). Voor citaten uit oudere Nederlandse bronnen en voor citaten in het Duits wordt een beroep gedaan op een van de twee gebruikte civilité-typen. Dit laatste gebeurde bijvoorbeeld in het citaat uit de befaamde Keulse kroniek uit 1499 (afbeelding 6), met de vermelding ‘die eyrste vurbyldung vonden in Holland vyss den Donaten’ (afbeelding 6, naast ‘NOTA BENE’ in de marge): een onduidelijke aanwijzing maar toch laatste strohalm van de Coster-verdedigers, want het verhaal van Junius berust op een wensdroom en de overgeleverde aan Coster toegeschreven fragmenten van drukwerken dateren uit circa 1465-1470, dat is lang ná Gutenberg. Dat de toepassing van de verschillende lettersoorten en korpsen niet altijd consequent is, hangt samen met een decoratief element dat ook al in de lay-out van het titelblad zichtbaar was: de wens een fraai onderscheid te maken tussen tekstdelen van verschillende aard. Aantekeningen in de marge komen bijna altijd cursief, maar soms in romein. Deze marginalia kunnen beschouwd worden als voorlopers van de latere voetnoten, en pas in het elektronische tijd- | |
[pagina 32]
| |
perk keerden de marginale noten weer terug, omdat ze daar gemakkelijker te bewerken zijn dan in loodzetsel. Dit functioneel gebruik van verschillende lettersoorten en lettertypen heeft een belangrijke implicatie. Vaak wordt aangenomen dat het lange leven van de gothische drukletter in Nederland samenhangt met de lectuur van de gewone man, die wel vertrouwd was met de gothische lettertypen maar niet met de humanistische romein en cursief, letters behorend bij een hogere cultuur. Inderdaad staan schoolboeken en andere eenvoudige teksten vaak in de textura, zelfs komt die hier in de negentiende eeuw nog wel eens voor. Maar de Lauwerkrans is een historisch werk, een boek voor intellectuelen, en er komt dan ook veel niet vertaald Latijn in voor. Een afwisseling binnen de gothische broodletter met romein en cursief treffen we ook aan in andere werken die niet voor het grote publiek bestemd waren, zoals Van Manders Schilderboek (1604) of De Groots Inleiding tot de Hollandse rechtsgeleerdheid (diverse edities uit 1631 en daarna). Het betreft hier steeds Nederlandse teksten die in verband staan met de nationale cultuur, met de culturele code, waartoe Coster behoorde (en nog steeds behoort: hij zit in ‘De canon van Nederland’ - maar niet meer sinds juli 2007, toen hij vervangen werd door Chistiaan Huygens). We zien dit verschijnsel ook bij de typografische vormgeving van liedboeken (waar Piet Verkruijsse een artikel aan wijdde), pamfletten (waar Verkruijsse op wees), stad- of landbeschrijvingen, religieuze werken, reisverslagen en een aantal toneelstukken. Hieronder bevinden zich boeken die zich wel op de eenvoudige lezer richtten en ook daar zien we de gothische broodtekst onderbroken door romein en cursief, zoals Bontekoe's bekende Journaal (1648, diverse herdrukken). Op de titelbladen van vele van deze edities overheerst zelfs de romein boven de textura, en het zou vreemd zijn als potentiële kopers hier al afgeschrikt zouden worden door een voor hen moeilijk leesbare titelpagina; de gewone lezer heeft dit boek niet de rug toegekeerd: hij kon al de gebruikte lettersoorten goed lezen. We zien dezelfde toepassing van gothische en romeinse letters zowel in boeken bestemd voor hoogopgeleide lezers als in die voor de gewone man. Het gebruik van de gothische letter was in de Gouden Eeuw geen noodzaak maar gewoonte. Bij al deze boeken, zowel die in de ‘hoge’ cultuur spelen als die in de ‘lagere’, is een nationale traditie medespeler in het typografisch ontwerp geweest. Bij andersoortige teksten hield de typografische ontwerper zich aan de internationale code, opgekomen in de typografie van het humanisme, waar aanvankelijk alleen de romein en later ook de cursief als lettertypen gewaardeerd werden. Dit geldt bijvoorbeeld voor Hoofts Gedichten uit 1636 of diens biografie van de om zijn tolerantiegedachte bewonderde Franse koning Henri iv, Hendrik de Grote (1626) en voor zo goed als alle drukken van de toneelspelen van Vondel. Bij dit alles moet niet vergeten worden dat de keuze van de te gebruiken lettersoorten niet vrij was, afhankelijk als die was van de beschikbaarheid van lettermateriaal in de drukkerij. Men moest immers kijken naar wat er in de drukkerij aanwezig was en naar wat op het gewenste moment gebruikt kon worden (dat is: niet ‘vast zat’ in ander werk). Op de achtergrond speelt hier niet alleen mee wat de drukker aan lettermateriaal wenste aan te kopen (naar zijn opvatting van te verwachten klanten), maar ook wat hij kon aanschaffen: niet elk lettertype kon op elk moment en op elke plaats verworven worden. Een voorbeeld uit het begin van de zestiende eeuw vormen de titelbladen van de Parijse drukker Jodocus Badius. Tot 1520 verschijnt op zijn titelpagina's de auteursnaam in groot korps textura, terwijl het boek voor de rest de humanistische ambiance vertoont en alles uit romeinse lettertypen gezet is. Deze keuze voor de gothische letter op de belangrijkste regel van het titelblad was dan ook geen vrijwillige. Pas in 1520 kon Badius een groot korps romein kopen, | |
[pagina 33]
| |
een imitatie van aan Peter ii Schoeffer toegeschreven titelkapitalen, en vanaf dat moment werd de gothische regel op zijn titelbladen vervangen door een romeinse. Wat betreft Rooman: we weten te weinig om hier iets te kunnen zeggen over wat hij bezat noch over wat hij had kunnen bezitten. Ten slotte: wie was verantwoordelijk voor de vormgeving van de Lauwerkrans, wie was de ontwerper? Hoeveel we ook weten over het gedrukte boek in de eerste helft van de zeventiende eeuw, over de typografische vormgeving is weinig bekend. We nemen dan maar aan dat het de drukkerspatroon Adriaan Rooman is geweest die formaat, lettersoorten en korpsen en de lay-out vastgesteld heeft, al of niet in overleg met een corrector of een zetter. Hoewel we over gegevens beschikken die ons vertellen dat auteurs zich wel eens bemoeiden met de typografie van hun teksten, zijn er geen tekenen die erop wijzen dat Scriverius hier actief is geweest. Ook het handschrift van zijn boek dat als kopij gebruikt is, is niet overgeleverd.
[L. Hellinga-Querido & C. de Wolf, Laurens Janszoon Coster was zijn naam, Haarlem 1988; bijdragen van P.J. Verkruijsse in: Zeven maal Hooft, red. J. Janssen, Amsterdam 1998, en in: Het lange leven van het pamflet, red. J. de Kruif e.a., Hilversum 2006. Over Badius zie: Ph. Renouard, Imprimeurs & libraires parisiens du XVIe siècle. Tome 2 (Paris 1969), p. 16, pl. B 18; H.D.L. Vervliet, ‘Early sixteenth-century Parisian Roman types’, in: De gulden passer 83 (2005), nr. 16.] |
|