| |
| |
| |
Over de toonbank (3)
Paul van Capelleveen
Afficheprotest
Buitenreclame bestaat in vele soorten en is van alle tijden: uithangborden, gevelstenen, muurschilderingen, neonletters, emaillen platen, luchtreclame, sandwichborden... In augustus 1897 was in het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt de eerste Internationale Tentoonstelling van Reclame-Middelen te zien. Daar kwamen zestigduizend mensen op af. Ook reclameborden langs spoorbanen, snelwegen en files bestaan langer dan een eeuw. Af en toe wordt er gebakkeleid over nut of lelijkheid van dit type reclame. Dat gebeurde al aan het einde van de negentiende eeuw. In Londen ontspon zich een heftig debat over affiches langs de wegen: ‘Street Art Gallery: Are They Doomed?’ vroeg The British Printer zich in mei 1893 bezorgd af. Het ging daarbij om meer dan manshoge affiches die lange schuttingen en hele muren in beslag namen en parken op de boomkruinen na aan het oog onttrokken. Een recordbreker van de jaren tachtig was voor het toneelstuk Harbour lights (1885). De 56 velposter mat 20 bij 14 feet (609 bij 426 centimeter) en kostte de opdrachtgevers, Agostino en Stefano Gatti? 600 per duizend stuks. Er was één nadeel: in heel Londen waren toen maar drie reclameborden groot genoeg voor dit affiche (The British Lithographer, 1894, p. 161).
Of deze grote affiches verzameld werden, is de vraag. Ze waren bedoeld voor de massa, vaak schreeuwerig en zelden kunstzinnig. Voor de elite en elite-evenementen werden vanaf begin jaren negentig door kunstenaars getekende affiches gebruikt en voor deze kleinere formaten bestond zeker een groep verzamelaars, waarmee de makers rekening hielden. The British Lithographer (1894, p. 180) wees verzamelaars erop dat de ‘famous “greenery-gallery” theatrical poster, now on the London hoardings’ een creatie was van Aubrey Beardsley. Dit beroemde affiche ontwierp hij in opdracht van het Avenue Theatre voor een dubbelvoorstelling van John Todhunters A Comedy of Sighs en W. B Yeats' The Land of Heart's Desire op 29 maart 1894. Het was ongeveer 76 bij 51 cm (het gebruikelijke ‘double-crown’-formaat) en overwegend gedrukt in blauwgroen. Hetzelfde ontwerp werd voor een andere voorstelling (Yeats/Shaw) in april gebruikt, maar dat was een zwart-wit litho.
De oplagen van theateraffiches was in de regel duizend stuks. De lithostenen werden hoogstens een week bewaard en bij reprises moesten daarom nieuwe affiches gedrukt worden. Theatermakers toerden met één en hetzelfde affiche drie jaar door het land. Bij uitzonderlijk succes liep de oplage van een affiche soms op tot 5000 of zelfs 10.000. Posterkunstenaars ontvingen van theaterdirecties in exceptionele gevallen £120 voor een schets. Sommigen kregen £20 tot £80, maar de meeste kunstenaars moesten het doen met £3 (een weekloon lag tussen £8 en £10).
Affiches werden gezien als de perfecte uitdrukking van de moderne tijd. De archeoloog van de toekomst, dacht The British Printer, zal de Victoriaanse tijd kunnen doorgronden aan de hand van deze posters en inzicht krijgen in ‘ons voedsel (fysiek en intellectueel), kleding, ziekten, medicijnen en remedies’, kortom de levenswijze en moraal van die tijd.
Engelse drukkers wonden zich erover op dat populaire affiches vaak in Frankrijk werden
| |
| |
Reclamebord van Walter Hill & Co. In Holloway Road, Londen, 1893
gedrukt. Dat konden de Engelsen toch ook, zo niet beter? Franse drukkers leken er zakelijk meer belang aan te hechten en vertegenwoordigers uit Frankrijk doorkruisten Engeland op zoek naar klandizie. In 1893 werd op de Workmen's Exhibition getoond hoe affiches het best konden worden bevestigd op reclameborden. Sindsdien maakte de in Engeland gefabriceerde poster meer opgang. Engelse affiches werden voor het eerst publiekelijk tentoongesteld vanaf 24 oktober 1894 in The Royal Acquarium. De expositie was bovenal bedoeld voor drukkers en kunstenaars, maar kon alleen georganiseerd worden dankzij de bijdragen van aan ‘collecting mania’ lijdende verzamelaars, zoals de confettifabrikant Edward Bella ( The British Printer, 1894, p. 344). De verzamelaars hadden overigens veel oog voor kunstzinnige posters van Franse huize, zoals Chéret, Grasset, Steinlen en Toulouse-Lautrec (met een poster waarvoor Bella de opdracht gaf). De tentoonstelling toonde ook Engelse affiches van Herkomer, Beardsley en anderen.
De spoorwegen gaven rond 1895 al duizenden ponden uit aan wandreclames, waarvan sinds de Advertisement Stations Rating Bill van 1889 een deel werd besteed aan belastingen. Maar, als gezegd, er klonken proteststemmen tegen de horizonvervuiling. In Londen alleen al zouden 1200 werknemers dagelijks met het drukken van grote posters in de weer zijn. Het totale aantal Londense drukkers werd geschat op 50.000. Twee procent van de werknemers in deze branche was dus afhankelijk van de afficheproductie. Na de protesten viel in Londen het besluit om de hoogte van posters te beperken tot 12 feet - bijna 3 meter en 66 centimeter.
| |
| |
| |
De uitgaven van antiquariaat Willem Huijer
Circa 150 catalogi bracht het gesloten antiquariaat van Willem Huijer uit in de jaren 1979-1998. (Ze zijn niet allemaal genummerd.) Willem Huijer (geboren op 21 oktober 1940) werkte na een opleiding aan de Sociale Academie als sociaal-cultureel werker, voordat hij op 1 januari 1979 zijn antiquariaat begon. Het was een gesloten antiquariaat, er werd voornamelijk verkocht via de catalogi. Nadat hij door een hersenbloeding was getroffen, moest hij in 1998 het antiquariaat sluiten.
Vooral in de jaren tachtig beheerste Huijer samen met André Swertz de markt voor Nederlandse literatuur en moderne bibliofiele uitgaven. Daarnaast nam Huijer in de periode 1982-1994 af en toe de rol van uitgever op zich. In zijn opdracht werden zeven uitgaven in boekdruk vervaardigd, waarvan hij de eerste vijf ter gelegenheid van de jaarwisseling of zijn verjaardag schonk aan vrienden en trouwe klanten. Vervolgens werden ze te koop aangeboden in latere catalogi. De laatste twee uitgaven waren uitsluitend bedoeld voor de handel. Hiermee schaarde Huijer zich bij het uitstervend ras van de uitgever/antiquaar. De meeste uitgevers/antiquaren manifesteerden zich als bibliograaf; zo niet Willem Huijer. Hij leverde weliswaar met zijn catalogi onmisbare hulpmiddelen voor bibliografen, maar met zijn uitgaven ging hij een andere kant op. Voor de teksten deed hij een beroep op de moderne Nederlandse literatoren wier werk hij bewonderde en verhandelde: Gerrit Komrij, Boudewijn Büch, Willem van Toorn en Peter Heringa.
Willem Huijer in 1995. (foto E.A.M. Charbo)
Hij vertrouwde de boekjes toe aan de typografische zorgen van enkele ‘drukkers in de marge’: Ben Hosman (Regulierenpers), Ger Kleis (Sub Signo Libelli), Ser J.L. Prop en Pim Witteveen. De bescheiden rol die Willem Huijer speelde op het toneel van de bibliofilie is er een, die mede de levendigheid van het Nederlandse bibliofiele circuit van de jaren tachtig heeft uitgemaakt. De uitgaven figureren nu in specialistische bibliografieën en in de catalogi van zijn collegae. In zijn eigen catalogi werden de uitgaven sporadisch aangeboden. In Catalogus 87, december 1989, bijvoorbeeld, op het toepasselijke thema ‘Niet in de handel’, komen alleen de Heringa- en de Van Toorn-uitgaven voor. Het zevental passeert hieronder in chronologische volgorde de revue. Daarvoor is gebruikgemaakt van proeven, brieven en andere documenten in mijn collectie.
| |
| |
| |
1 Weg is weg
Drie van de vier teksten van Gerrit Komrij die Huijer publiceerde, horen tot het genre polemisch proza. Opmerkelijk, want bij het merendeel van Komrij's bibliofiele uitgaven gaat het om gedichten. Het eerste boekje, Weg is weg, bevat een column van Gerrit Komrij uit NRC Handelsblad van 14 juli 1982. De titel verwijst naar het Fonds voor de Letteren. De jaarlijks oplaaiende discussie over de besteding van de gelden zou in tijden van bezuinigingen alleen leiden tot het inkrimpen van dat fonds: ‘Weg is weg, en de barbaren zijn tevreden.’ Komrij nam de tekst op in de bundel Dit helse moeras (1983).
De uitgave werd door Ser J.L. Prop gedrukt ter gelegenheid van Huijers 42e verjaardag. Het zetwerk - gebruikt werd de letter Romulus - begon in september, het drukwerk kwam gereed op 14 oktober 1982. De drukker schreef aan Huijer dat er vijf minder geslaagde exemplaren waren, die hij daarom niet aan ‘de ergste bibliofielen’ moest overhandigen. De oplage bestond uit 40 door auteur en uitgever gesigneerde exemplaren, waarvan er 30 romeins genummerd werden. Er waren 10 auteursexemplaren, arabisch genummerd 1-10. De uitgave verscheen op 24 oktober 1982 en werd voor het eerst vermeld in Huijers Catalogus 30, mei 1984, nr. 83. Een afbeelding volgde in Catalogus 99, [1991] en (zelfde exemplaar) in Catalogus 112, [1992 of 1993]. Er was een speciale vermelding in Catalogus 102, [1991], met 63 uitgaven gedrukt door Ser J.L. Prop.
gerrit komrij [in rood:] weg is weg amsterdam [in rood: bladmotief] mcmlxxxii
(2), [10], (4) pp., gedrukt op Zerkall Bütten, ingenaaid in wit omslag, met rood stofomslag van Ingres Fabriano, 24,5 × 14,4 cm.
| |
2 De antiquaar
Het gedicht van Boudewijn Büch beschrijft een boekencollectie, die bedreigd wordt door de ‘dief en antiquaar’, die er ‘catalogus & goede sier’ mee wil maken en de boeken omschrijft als ‘zeldzaam / dit ongekende exemplaar’. Het verscheen in een andere versie en onder de titel ‘Boekenlust I’ in Het androgyn in ska en andere gedichten (1985) en werd met de oorspronkelijke titel opgenomen in Verzamelde gedichten (1995). Dit gedicht werd, volgens het colofon, ‘geschreven op verzoek’ van het antiquariaat. Een typoscript van ‘4-5 VII 1982’ bevestigt dit (Verzamelde gedichten, 1995, p. 234). De tekst werd gezet uit de Cancelleresca Bastarda (tekst en titel) en de Spectrum (het colofon) en door Ger Kleis gedrukt op zijn Sub Signo Libelli-pers. Het verscheen in december 1982 ter gelegenheid van de jaarwisseling 1982-1983 op papier dat aan één zijde is gemarmerd in verschillende kleuren (blauw, roze, geel, oranje, bruin, groen, paars, enzovoort). De oplage was dan ook niet klein: 175 exemplaren, waarvan 50 bestemd voor auteur en drukker. Ook is een exemplaar op zwaarder (gemarmerd) papier gesignaleerd. Breugelmans meldt in zijn Sub Signo Libelli-bibliografie dat een ‘aantal exemplaren’ door de auteur is gesigneerd. De eerste vermelding in een catalogus van Huijer was die in Catalogus 26, januari 1984, nr. 47. Huijer zinspeelde eerder op deze uitgave in Catalogus 16, januari 1983, waarin 26 uitgaven van Büch werden aangeboden. Aan het slot daarvan schreef hij: ‘de eerste dichter, die een gedicht wijdde aan de antiquaar’.
boudewijn büch [lijn] de antiquaar[4] pp., gevouwen, gedrukt op gemarmerd papier, 17,8 × 10,7 cm.
| |
3 De vampier en de grafdelver
De drie gedichten van Gerrit Komrij beginnen met het beeld ‘Boeken zijn doodkisten’. Ze belichten de genoegens en de onrust van de verzamelaar, die zich telkens ‘vers bloed’ moet
| |
| |
‘toedienen’. In de laatste regel duikt het antiquaraatswezen op: ‘Gelukkig zij die er iets aan verdienen.’ De reeks werd door Komrij opgenomen in Alle gedichten tot gisteren (1994). Willem Huijer anticipeerde op deze publicatie in mei 1984 met zijn Catalogus 30: Komrij 40, waarvan het vooromslag de eerste acht regels in facsimile weergaf. Eén typoscript is gedateerd (niet door de auteur): ‘eind maart 1984’. Drukker Ger Kleis (Sub Signo Libelli) kwam er waarschijnlijk pas in de zomervakantie toe de tekst te zetten uit de Walbaum en te drukken in 100 exemplaren. De oplage zou eerst 85 bedragen; later werd besloten dit aantal te verhogen tot 100 arabisch genummerde exemplaren, waarvan er 10 voor de drukker waren bestemd. De reeks gedichten verscheen volgens het colofon ‘ter gelegenheid van midzomer 1984’; voor een nieuwjaarsuitgave was het inmiddels te laat (of te vroeg). Er is één exemplaar bekend in een grijs omslag. Dit is het laatste exemplaar, nummer 100, dat de drukker in zijn karakteristieke handschrift onder het colofon voorzag van de verzuchting ‘God zij dank’. De eerste vermelding in Huijers catalogi is in Catalogus 50, maart 1986, nr. 258.
gerrit komrij de vampier en de grafdelver of: de Antiquaar als doodsheraut [uitgeversvignet] [dubbele streep]
(2), [7], (3) pp., op Zerkall Bütten, genaaid in bruin omslag, 23,5 × 14,6 cm.
Omslag van Komrijs De vampier en de grafdelver (1984)
| |
4 Theole
Willem van Toorn schreef voor deze uitgave vier gedichten over zijn geboortestad Tiel (Latijn: Theole). Beschreven worden een foto van zijn ouders, een bezoek aan een tante, ooms en grootouders, en de dood van grootvader, waarbij de literatuur via via de geschiedenis binnentreedt: ‘De dokter was Menno ter Braak zijn oom.’ De gedichten werden niet opgenomen in Gedichten 1960-1997 (2001). De drukker Ger Kleis (Sub Signo Libelli) ontving de teksten op 20 augustus 1984. In november werd de druk voorbereid (er was bijvoorbeeld
| |
| |
speciaal overleg over de toepassing van het uitgeversmerk). De tekst werd gezet uit de Romanée en de oplage bedroeg 100 arabisch genummerde exemplaren. De uitgave, ter gelegenheid van de jaarwisseling 1984-1985, verscheen in januari 1985. De eerste vermelding in een Huijer-catalogus was in Catalogus 50, maart 1986, nr. 453.
willem van toorn [in bruin:] theole [ster] amsterdam / mcmlxxxiv
(2), [11], (3) pp., op Zerkall Bütten, genaaid in grijsbruin omslag van Ingres, 25 × 15 cm.
| |
5 Van Woustraat
Deze vijf gedichten van afnemende lengte (achtereenvolgens: 9, 7, 5, 3 regels, gevolgd door een gedicht van 1 regel) raken niet aan de onderwerpen verzamelen of handelen. De openingszin, ‘De dichter is een eigenaardig soort’, is typerend voor de thematiek van Peter Heringa: vertwijfeling, poëzie, liefde. De gedichten werden postuum opgenomen in Voces intimae (2001). Ze werden geschreven in juni 1985 en de antiquaar op 16 juli toegezonden. Er bestaat een proef met een extra (afgekeurd) omslag dat het vignet op de voorzijde in plaats van op de achterzijde draagt en dat door de antiquaar in handschrift voorzien is van zijn ‘nihil obstat bon à tirer WH’. De tekst werd gezet uit de Cancelleresca Bastarda en de Romanée. Ger Kleis en Pim Witteveen drukten het boekje op de pers van Sub Signo Libelli in een oplage van 115 exemplaren, waarvan er 15 bestemd waren voor de drukkers. Een deel van de oplage werd door de drukker, een ander deel door de uitgever arabisch genummerd in respectievelijk zwarte en blauwe inkt. Buiten de gewone oplage bestaan circa vier exemplaren met een zetfout in het colofon: een deel van de oplage is niet voor de ‘drukkers’, maar voor de ‘rukkers’ bestemd. Peter Heringa heeft deze niet ingenaaide exemplaren romeins genummerd (in getekende fallussen) en in potlood geparafeerd met de ‘L’ van zijn pseudoniem Peter Leberecht. Daaronder in potlood in zijn handschrift: ‘Het rukkers werk is niet meer te genezen’. Een exemplaar gemerkt ‘hc’ en ‘special copy’ heeft wel de zetfout, maar niet het hs. van Heringa. Ook bestaan exemplaren met het monogram ‘L’ (en het woord ‘Abbreviatuur’) in potlood onder het colofon. De uitgave verscheen ter gelegenheid van de jaarwisseling 1985-1986 in december 1985. De eerste vermelding door Huijer is in Catalogus 68, januari
1988, nr. 273.
leberecht's van wou [lijn] straat [in blauw: uitgeversvignet] amsterdam
(2), [11], (3) pp., op Arches, ingenaaid in blauw Canson omslag, 16,1 × 9,7 cm.
| |
6 De ware haai
Oorspronkelijk verscheen deze tekst van Gerrit Komrij als ‘Een en ander’ in NRC Handelsblad op 4 februari 1987, maar daarin was een regel weggevallen. Diezelfde maand kreeg Huijer van Komrij toestemming de tekst uit te geven en suggereerde hij de titel. Net als die van de eerste Huijer-uitgave cirkelt deze tekst om financiële zaken. Het komt erop neer, dat een regering van ‘zelfverrijkers’ het volk zijn kruimeldiefstallen misgunt. Komrij concludeerde dat we ‘gewoon weer terug [zijn] in een feodale maatschappij’. Hij nam deze tekst op in Lof der simpelheid (1988). De tekst werd gezet uit de Romanée en door Ben Hosman op de Regulierenpers gedrukt in een oplage van 75 op de pers genummerde exemplaren. De uitgave verscheen in mei 1987. Huijer bood de uitgave te koop aan in Catalogus 62, mei 1987, nr. 185, ‘Tot 15 juni a.s. 45.- daarna 60.-’.
| |
| |
Voor- en achteromslag van Leberechts Van Woustraat (1985)
Colofon van misdruk van Leberechts Van Woustraat (1985)
gerrit komrij [in blauw:] de [in blauw:] ware [in blauw:] haai [uitgeversvignet]
10, [2] pp., op Zerkall Bütten, ingenaaid in grijsbruin Zerkall Bütten omslag, 24,9 × 14,7 cm.
| |
7 Moderne museumdirecteuren
Deze laatste uitgave, opnieuw gebaseerd op een krantenartikel van Komrij (NRC Handelsblad, 13 maart 1991), is met grote vertraging verschenen. De tekst gaat over het beroep van kunstenaar en museumdirecteur (Kounellis en Fuchs in dit geval), dat in wezen gelijk is geworden aan dat van ‘Japanse autofabrikant’ of ‘Italiaanse bankier’. Men wil bruisend, briljant en internationaal voor de dag komen, in tegenstelling tot de ware kunstenaar: ‘de sukkel die nog met een schilderijtje het museum in wil’. De tekst werd niet herdrukt. Komrij stuurde de herziene tekst een maand na verschijnen (17 april 1991) naar Huijer, maar ruim vier jaar later pas kon die het boekje presenteren. Pim Witteveen zette de tekst uit de Monotype Old Style en liet voor het omslag een cliché van het handschrift maken door de Noord-Nederlandse Clichéfabriek. Hij drukte 60 exemplaren. De uitgave verscheen in december 1994 en werd door Huijer aangeboden in zijn Catalogus 124, [1995], nr. A, voor f75,-. Het vooromslag van de uitgave is afgebeeld op de binnenzijde van het vooromslag van deze catalogus.
gerrit komrij [facsimile naar het handschrift van de auteur:] Moderne [facsimile naar het handschrift van de auteur:] museumdirecteuren Amsterdam 1994
[8] pp., op Zerkall Bütten papier, ingenaaid in blauw omslag van Roma Fabriano, 27 × 19,5 cm.
|
|