dit superspecialisme moet hij hier overschrijven en je mag dan maar hopen dat hij de goede boeken overschrijft. Hetzelfde geldt in feite voor de perioden van middeleeuwen, renaissance en later. We lezen dan ook dat Coster ‘explored the concept of movable type’, terwijl we niet eens weten of hij wel bestaan heeft. De opvatting dat Gutenberg niet alleen de boekdrukkunst (een hoogdrukprocédé) uitvond maar ook verbonden was met de uitvinding van de illustratietechniek van de kopergravure (een diepdrukprocédé), wordt door geen enkele boekhistoricus meer verdedigd, maar komt bij Meggs voluit aan de orde, alleen omdat hij deze mening uit een Amerikaans boek kende (Hellmut Lehmann-Haupt, Gutenberg and the Master of the playing cards, 1966). Opnieuw de boekhistorische literatuur negerend gebruikt hij ‘to illustrate Gutenberg's system for casting type’ een afbeelding van stempel, matrijs en gietvorm uit de negentiende eeuw, uiteraard zonder de bron ervan te vermelden (het is De Vinne, The practice of typography. Plain printing types, 1900/1902). In de Gutenbergbijbel bewondert hij weliswaar de ‘superb typographic legibility and texture, generous margins and excellent presswork’ maar over de vormgeving van het eerste gedrukte boek horen we niets. Die brede marges rond de zetspiegel zijn overigens niet door Gutenberg vastgesteld maar door de binders (en herbinders!) van de nog bewaarde exemplaren. De ‘generous margins’ worden eveneens met lof vermeld bij de bespreking van de Poliphilus, door Manutius in 1499 in Venetië gedrukt, maar ook hier horen we alleen enkele gemeenplaatsen als ‘masterpiece of graphic design’ en ‘elegant harmony of typography and illustration’. Het gaat mij niet om deze en andere ongerechtigheden, mijn eigenlijke bezwaar tegen het boek ligt hierin dat Meggs voor de
periode tot circa 1900 geen geschiedenis geeft van het grafisch ontwerpen maar van de boekdrukkunst in het algemeen; die weinige publicaties die er zijn over de vormgeving, zoals Martins hierboven genoemde La naissance du livre moderne, kenden hij en zijn opvolger Purvis niet. Als hij in zijn bronnen geen eenstemmigheid aantreft over wie de nieuwe typografische stijl van het neoclassicisme als eerste ontwikkeld heeft, vindt dat een echo in zijn boek: op een pagina wordt die aan Bodoni toegewezen, op een andere aan Didot (het is Didot).
Pas als hij de twintigste eeuw bereikt, komt het grafisch ontwerp echt aan bod en dat hangt samen met het bovengeschetste beeld. Maar dan zien we iets merkwaardigs. Worden aanvankelijk nog wel boeken besproken en afgebeeld (bijvoorbeeld ontwerpen van Rogers of Van Krimpen), langzamerhand verdwijnt het gedrukte boek, zodat het lijkt alsof er in de twintigste eeuw op grafisch gebied alleen affiches en advertenties gedrukt zijn; áls er nog boektypografie aan de orde komt, gaat het om - bijna altijd geïllustreerde - omslagen. Het beeld heeft de tekst verdrongen, en er is dan ook sprake van visuele communicatie. Dit verschijnsel is niet nieuw. Al Jan Tschicholds bekende ontwerpershandboek Die neue Typographie uit 1928 - de bijbel van het modernisme in de typografie - handelt voornamelijk over commercieel drukwerk, affiches en tijdschriften, en nauwelijks over boeken. Hetzelfde geldt voor werken als het bovengenoemde van Purvis & De Jong, Dutch graphic design/Nederlands grafisch ontwerp (dat overigens - zonder dat dit vermeld wordt - een intensieve bewerking is van Purvis' Dutch graphic design 1918-1945 uit 1992).
Meggs History of graphic design is een hybride boek: geeft het een grotendeels op secundaire literatuur gebaseerd overzicht van de geschiedenis van handschrift en druk tot circa 1900, voor de twintigste eeuw beperkt het zich grotendeels tot affiches en dergelijk werk. Door zijn schitterende illustraties kan het - evenals het boek van Purvis -als een platenatlas bij het onderwerp gebruikt worden. Het is echter jammer dat dit boek in ontwerperskringen de status van handboek heeft bereikt.