De Boekenwereld. Jaargang 23
(2006-2007)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boekbespreking
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan ook niet de Enschedese Carel Garrit Campagne (geboren 1886; actief 1915-1951) - wiens overgrootvader Izaak (1783-1822) een neef was van Cornelis - erbij betrokken, iemand die ook nogal wat jeugdboeken op de markt heeft gebracht? Is de lokale, familiale en chronologische afgrenzing al voor discussie vatbaar, de methodologische verantwoording ontbreekt geheel. Nergens geeft de auteur er blijk van dat hij op de hoogte is van de recente literatuur over uitgeverij- of boekhistorisch onderzoek of van de nieuwe ideeën over fondsreconstructie. Er zou toch aangeknoopt, voortgebouwd of gereageerd kunnen worden bij en op het artikel van B.P.M. Dongelmans in Balans en perspectiefGa naar eind3 en diens dissertatie over Immerzeel,Ga naar eind4 de oude monografie van KrusemanGa naar eind5 desnoods, de bijzondere nummers van De Negentiende Eeuw uit 1990 en 2000,Ga naar eind6 het proefschrift van Arianne Baggerman over de Dordtse firma BlusséGa naar eind7 of het werk van Frank de Glas over de WereldbibliotheekGa naar eind8 om deze Tielse ‘cultuurdragers’ een wat bredere cultuurhistorische achtergrond te geven. Nu worden slechts wat zaken aangestipt die een ruimere behandeling zouden verdienen, zoals de functie van stadsdrukker die blijkbaar samenging met stedelijke censuur op een deel van het fonds (p. 12), de relatie tussen veranderingen in het onderwijs en het schoolboekenfonds van de Campagnes, de ‘schoksgewijze’ ontwikkeling van het fonds van de eerste Campagne (p. 14-15) van één titel per jaar in de periode 1819-1830, via drie per jaar in 1831-1839 naar zeven per jaar in 1840-1850. Over het uitgesproken antikatholicisme van de Campagnes krijgen we iets meer te lezen (p. 19-21), onder andere in verband met de uitgave van de bestseller Maria Monk, maar over een tiental affaires met ongeoorloofde nadrukken van werk van collega's vernemen we niets; daarvoor moeten we nog steeds bij Kruseman terecht (Bouwstoffen, dl. 2, p. 522) en in het archief van de Koninklijke Vereniging voor het Boekenvak. Het Heinrich Heine Institut in Düsseldorf catalogiseert de Sämtliche Gedichte en Sämtliche Werke (nrs. 467-474) als ‘unrechtmäßige Ausgabe’. Het kinderboekenfonds van Jan Cornelis krijgt meer aandacht (p. 37-41). Die kinderboeken vormden ook het uitgangspunt voor Landwehrs belangstelling voor de Campagnes en daaraan was ook reeds een tentoonstelling gewijd in het Streekmuseum De Groote Sociëteit Tiel van november 2004 tot april 2005 onder de titel Het Tooverkabinet van Campagne Tiel; 100 vergeten kinderboeken 1839-1914. De fraaie kleurenafbeeldingen in de bij die gelegenheid verschenen brochure staan in schril contrast tot de grijsgrauwe plaatjes in het nu verschenen boek, terwijl nou juist die prentenboeken van Campagne uitmuntten in kleurenkwaliteit. De conclusie op p. 43-45 besluit met een raadselachtige zin: ‘Niet alle uitgaven [van de Campagnes] verdienden een plaats in openbaar bezit, doch dankzij onze Nationale Bibliografie zijn de titels van 102 uitgaven aldaar genoteerd en een verdere speurtocht waard’. Wat wordt hier bedoeld met ‘nationale bibliografie’, hoe komt Landwehr aan dat getal van 102 terwijl zijn lijst doornummert tot 971 en hij het op p. 9 merkwaardig vindt ‘dat 140 Campagne-titels onvindbaar bleken te zijn in openbaar bezit’, en waar moet dan nog verder worden gespeurd? Op die laatste vraag kan ik wel antwoord geven: men kan tegenwoordig niet volstaan met het doorpluizen van de Brinkman, het downloaden van Campagne-titels uit het Centraal Bestand van Kinderboeken en bezoekjes aan de universiteitsbibliotheken van Amsterdam, Nijmegen en Utrecht (p. 9). Dat de Nederlandse Centrale Catalogus niet ontsloten is op uitgever betekent alleen wat meer werk bij het filteren van de uitgever uit de resultaten bij zoeken op ‘alle woorden’. En verder zijn er allerlei digitale catalogi en zoekmachines die de bibliograaf ten dienste staan. Landwehr had bij verder systematisch onderzoek het fonds nog kunnen uitbreiden. Een kwartiertje zoeken met de Karlsruher Virtueller KatalogGa naar eind9 levert al de volgende aanvullingen op: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In plaats van het vreemde gegoochel met getallen in de inleiding was een statistische analyse van het fonds welkom geweest. Dan hadden we bijvoorbeeld het volgende overzicht kunnen krijgen voor de hele eeuw van Campagne-uitgaven:
Uitgesplitst naar de verschillende uitgeefperiodes hadden we het volgende beeld kunnen krijgen:
Het register van zaken op p. 231-233 komt maar zeer ten dele tegemoet aan een begin van een fondsanalyse. Daaruit blijkt wel dat bijvoorbeeld geneeskunde een belangrijk onderdeel van het fonds is en dat er veel kinderboeken zijn uitgegeven, maar lang niet alle uitgaven zijn terug te vinden in dat register: van de eerste honderd nummers uit de fondslijst ontbreken de volgende: 1, 5, 7-9, 13-16, 20-21, 23-24, 29-30, 33, 35-36, 54, 56-57, 61, 68-71, 89, 96, 98 en 100. Ik heb wel een idee hoe dat komt: dat zijn voor een deel titels waarvan niet duidelijk is wat de inhoud is; voor een deel hadden ze ook onder het trefwoord ‘poëzie’ in het zaakregister opgenomen kunnen worden. Het is duidelijk dat Landwehr lang niet alle werken van de Campagnes in handen heeft gehad om ze te kunnen classificeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat voor de gebruiker van deze monografie nog veel erger is, is dat de auteur blijkbaar de drukproeven niet gecorrigeerd heeft, en dan heb ik het niet over een aantal gewone zetfouten die iedereen kunnen overkomen, maar over het register van personen op p. 225-230. Controle van de namen uit de fondslijst bewijst dat de index is samengesteld door iemand die er met de pet naar gegooid heeft: er staan meer namen niet dan wel in. In bijlage op de website van De Boekenwereld (www.deboekenwereld.nl) vindt de lezer van deze recensie - helemaal gratis en voor niks - de rest van de index die de auteur en zijn helpers, die op p. 10 zo vriendelijk bedankt worden voor het doornemen van het manuscript en het verwerken in de computer, hebben laten liggen. Wellicht zullen sommigen die in het bezit zijn van het besproken werk het niet chic vinden dat iemand die in het ‘Vooraf’ (p. 10) bedankt wordt voor het leveren van gegevens een kritische bespreking eraan wijdt. Gaarne verklaar ik hierbij dat noch aan mij, noch aan Anneke Willemsen, die mede bedankt wordt, vooraf toestemming gevraagd is tot publicatie van de door haar en mij geleverde gegevens. Het is ook tekenend dat zowel mijn naam (J.P. in plaats van P.J. Verkruijsse) als die van haar (Willems in plaats van Willemsen) verminkt is overgenomen. Een en ander noopt mij een aantal aspecten van de voorgeschiedenis van deze publicatie te memoreren. Begin 2002 verzoekt een bekende uitgever advies van enkele boekwetenschappers over een bij hem binnengekomen typoscript over de uitgeversfamilie Campagne. Er komen in mei 2002 drie adviezen binnen die onafhankelijk van elkaar commentaar hebben op zowel de volledigheid als de vormgeving van de fondsreconstructie en op de wetenschappelijke verantwoording en uitwerking van het geheel. Op basis van deze rapporten besluit de uitgever niet tot publicatie van het ingeleverde typoscript over te gaan. Na overleg tussen auteur en uitgever komt bij de leerstoelgroep Boekwetenschap en handschriftenkunde van de Universiteit van Amsterdam het verzoek binnen om te helpen bij het vervolmaken van de fondsreconstructie van Campagne en bij de opleiding tot redacteur/editor voor het bewerken van de inleiding. Er wordt in het kader van de module ‘Geschiedenis van het gedrukte boek’ in het tweede semester van 2002-2003 een Campagne-werkgroepje geformeerd om het fonds te reconstrueren en Anneke Willemsen zal een afstudeerscriptie schrijven die tot doel heeft de definitieve kopij aan te leveren voor de publicatie.Ga naar eind10 Er wordt een plan van aanpak opgesteld voor de systematische zoektocht door catalogi en bibliografieën, maar eerst is het zaak de alfabetisch op auteur gestelde lijst titels om te bouwen tot een chronologische fondscatalogus, hetgeen juist voor een familiebedrijf met opeenvolgende generaties een vereiste is. Uit bibliotheek- en archiefonderzoek komen aanvullende gegevens, waaronder twee fondslijsten van de uitgeverij uit 1838 en 1872 die flink wat nieuwe titels opleveren. Het beschrijvingsmodel wordt aangepast: bij iedere titel komt een bronvermelding en een overzicht van in bibliotheken aanwezige exemplaren met de bibliotheeksignaturen. Tijdens de onderzoeksmodule worden ongeveer tweehonderd nummers toegevoegd aan de oorspronkelijke fondslijst van circa zevenhonderd, inclusief de splitsing van meerdelige werken over meer jaren. Het eindrapport van de werkgroep van maart 2003 geeft aan wat er nog meer zou moeten gebeuren om de fondslijst vollediger en betrouwbaarder te krijgen. Een deel van die aanbevelingen wordt verwerkt in de scriptie van Anneke Willemsen, waarover vervolgens allerlei misverstanden ontstaan. Overleg en correspondentie met uitgever, auteur en werkgroep leiden niet tot een soepel werkend team dat een mooie publicatie tot stand zou kunnen brengen. Reeds in januari 2004 wordt de werkgroep geconfronteerd met teksten als ‘Tenslotte past de werkgroep misschien wel enige bescheidenheid: niet 200 titels | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar honderd zijn er - met dank overigens - aan mijn boek toegevoegd (daargelaten vervolgdelen die aparte nummering kregen)’. De volgende maanden is iedereen echter nog wel vol goede moed: in februari en maart schrijven universitaire docenten aanbevelingsbrieven om het project te subsidiëren. De website van het Prins Bernhard Cultuurfonds toont aan dat op 14 september 2004 een bedrag van €1800 is toegekend.Ga naar eind11 In oktober 2004 meldt de auteur echter: ‘Tegen alle regels in heeft deze redacteur [= Anneke Willemsen] nimmer met mij overlegd. O.a. wegens deze nalatigheid zal mijn boek niet bij *** verschijnen.’ Er blijkt uiteindelijk niets meer te lijmen, maar contractueel zit de auteur aan de uitgever vast, die deze publicatie niet zomaar wil laten schieten. Het leidt tot een gerechtelijke procedure, aangespannen door de auteur tegen de uitgever. De rechtbank Utrecht oordeelt op 28 december 2005 dat de uitgever de auteur niet kan verbieden zijn oorspronkelijke manuscript elders te laten uitgeven (‘dat het L*** vrijstaat de publicatie door een andere uitgeverij te laten verschijnen’), al is er absoluut geen sprake van dat de uitgever ‘wanprestatie’ heeft geleverd; integendeel: de auteur wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding voor de arbeid die de uitgever in dit project geïnvesteerd heeft (‘veroordeelt L*** om tegen behoorlijk bewijs aan *** te betalen een bedrag van ***’).Ga naar eind12 Augustus 2006 verschijnt dan Vergeten cultuurdragers bij Begijnekade 18 Uitgevers (Bk18), gesubsidieerd niet alleen door het Prins Bernhard Cultuurfonds, maar ook nog door de Jan Nieuwenhuyzen Stichting en de Vereniging Oudheidkamer voor Tiel en omstreken. Het is jammer dat de vergeten cultuurdragers uit Tiel op deze wijze uit de vergetelheid gehaald moeten worden en dat een Utrechtse uitgeverij zonder enige controle op de inhoud dit boek op de markt brengt. |
|