De Boekenwereld. Jaargang 23
(2006-2007)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |||||||
Evert Maaskamp (1769-1834), koninklijk prenthandelaar van Lodewijk Napoleon
| |||||||
Ambitie: ‘kunstvoortbrengselen die de natie eer aandoen’Evert Maaskamp was in 1769 in Vollenhove geboren als oudste zoon van Willem Maaskamp (1736-1796) en Johanna Florentina Jaling (?-1812). Zijn vader was bakker en winkelier, werd daarnaast in 1795 ook regent en zal dus een zekere welstand genoten hebben. Zijn twee jongere zussen trouwden allebei een man die net als hun vader het bakkersvak uitoefende, maar Evert koos een andere weg.Ga naar eind3 In 1790 verhuisde hij als 21-jarige jongeman naar Amsterdam waar we hem in 1793 terugvinden als ‘werkend lid’ van de stadstekenacademie.Ga naar eind4 Het jaar daarop liet hij zich al weer uitschrijven. De weinige tekeningen en prentjes die van hem bekend zijn, verraden dan ook een middelmatig talent. Voor Maaskamps contacten met de Amsterdams kunstwereld was dit jaar tekenacademie echter van niet te onderschatten belang. De jongen uit de provincie ontmoette hier de coryfee Jaques Kuyper, een neo-classicist pur sang, en het aanstormende talent, de romanticus Jan Willem Pieneman, twee kunstenaars met wie Maaskamp in de jaren 1803-1809 de etnografische serie Afbeel- | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
dingen van kleeding, zeden en gewoontes in de Bataafsche Republiek met den aanvang der negentiende eeuw zou produceren.Ga naar eind5 Op 19 november 1795 kocht Maaskamp zowel het poorterschap als het lidmaatschap van het schildersgilde. Het meesterboek vermeldt hem als ‘konstschilder’, maar schilderijen van zijn hand zijn niet bekend.Ga naar eind6 Weliswaar staat op een van zijn eerste prentuitgaven, een portret van H.W. Daendels uit 1795: ‘E. Maaskamp pinxit’ - C.H. Hodges sculpsit', maar dit is een mystificatie die nog op verklaring wacht. Het originele portret is zonder twijfel door Charles Howard Hodges geschilderd. Deze merkwaardige handelswijze herhaalt zich nog eens met het portret van admiraal J.W. de Winter uit 1796.Ga naar eind7 Ch.H. Hodges, Mr. Herman Willem Daendels, 1795; l.o.: E. Maaskamp pinxit, r.o.: C.H. Hodges sculpsit, Amsterdam, bij E. Maaskamp. Rijksmuseum, Amsterdam
Hodges heeft hier kennelijk geen bezwaar tegen gehad, want de samenwerking tussen hem en Maaskamp zou nog een tijd duren en gezamenlijke uitgaven opleveren als de mezzotinten naar Rembrandts Scheepsbouwmeester en Gabriel Metsu's Haringvrouwtje, beide uit 1802. Deze prenten vallen op, niet alleen vanwege Hodges; meesterlijke graveerkunst, maar ook om de precieze weergave van het origineel en het enorme formaat, bijna de ware grootte van het schilderij. Een koperen plaat van deze afmetingen en een hiervoor geschikte drukpers konden toen eigenlijk alleen door Engeland geleverd worden. Een dergelijke uitgave vergde een fikse investering, een goede verkooptactiek was dus geboden. Maaskamp verstond deze kunst beter dan de meeste van zijn collega-prentdrukkers. Zo onderscheiden zijn advertenties zich door de competitieve toon, uitvoerige explicaties en lange stoklijsten - normale praktijken in de boekhandel maar voor prentdrukkers nog ongewoon. Betrof het kostbare uitgaven, zoals de genoemde reproductieprenten, dan werd ook gezorgd dat er een | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
Ch.H. Hodges naar G. Metsu, Het haringvrouwtje, 1802. Rijksmuseum, Amsterdam
eerste proefdruk ging naar de Raad van Binnenlandse Zaken in Den Haag. De begeleidende brieven geven precies weer waar het Maaskamp, en in dit geval ook Hodges, om te doen was: ‘de graveerkonst in eene tot dus verre hier te Lande minder uijtgeoeffende manier voorttezetten, en den roem van 't vaderlandsch penceel te helpen verbreiden’ en: ‘kunstvoortbrengselen [produceren] die de natie eer aandoen - en alle wansmaak vernietigen’.Ga naar eind8 Dat deze ambities mooi aansluiten bij een van de belangrijkste agendapunten van de Bataafse Republiek, de culturele natievorming, was natuurlijk geen toeval.Ga naar eind9 Maaskamp en Hodges hoopten op een ‘blijk van goedkeuring’ - intekening bedoelden zij - want dat ‘zoude niet weinig tot aanmoediging strekken der verdere pogingen van deezen aart’.Ga naar eind10 Met de overheid als eerste intekenaar volgde de rest vanzelf, zoals Maaskamp had ervaren met de allegorische prent Vrede, op de in 1802 gesloten Vrede van Amiens, gegraveerd door Louis Portman naar een schilderij van Jaques Kuyper. Binnen de kortste tijd meldden zich driehonderd intekenaren, en dat getal zou gemakkelijk kunnen oplopen tot duizend, aldus de uitgever in zijn bedankbrief aan Den Haag. Prompt stuurde hij een nieuwe prent getiteld Oorlog, ook weer ontworpen door Kuyper en bedoeld als pendant van de Vrede.Ga naar eind11 Maar of Binnenlandse Zaken opnieuw heeft ingetekend, of inging op het aanbod van de genoemde reproductieprenten, is uit de correspondentie verder niet op te maken. Waarschijnlijk had de regering door het hervatten van de oorlog wel wat anders aan het hoofd. | |||||||
[pagina 264]
| |||||||
L. Portman naar J. Kuyper, Vrede, opgedragen aan den Raad van Binnenlandschen Zaaken der Bataafsche Republiek door E. Maaskamp, 1802. Amsterdam, bij E. Maaskamp. Atlas van Stolk, Rotterdam
Steun of geen steun, Maaskamp hield vast aan de ingezette koers. In 1803 verschenen de twee Afbeeldingen van de schoonste runderen en schaapen hier te lande, ontworpen en geëtst door Pieter Gerardus van Os (1776-1839), die hiermee voor het eerst zijn bijzondere talent in dit genre demonstreerde. ‘Dit nieuwe voordbrengsel van vaderlandsche kunst’ was aantrekkelijk geprijsd, want ‘naauwlijks op de helft gebragt van dien voor soortgelijke buitenlandsche printen.’Ga naar eind12 Datzelfde jaar timmerde Maaskamp nogmaals aan de weg met de eerste vier prenten van de bijzondere serie Afbeeldingen van kleeding, zeden en gewoonten: stippelgravures door Louis Portman naar ontwerpen van Jaques Kuyper, gedrukt op de beste kwaliteit velijn, onder supervisie van Jan Willem Pieneman handmatig ingekleurd en voorzien van een Nederlandse en Franse toelichting. Samen met de Londense firma Colnaghi & Sons werd direct ook een Engelse editie uitgebracht. De totale serie van 24 prenten vertoont een kleurige parade van op hun paasbest uitgedoste boeren, vissers en kleine burgers, afkomstig uit alle delen van het land. Zij zien er allemaal anders uit, maar juist deze verscheidenheid, schrijft Maaskamp in zijn advertentie, is typisch voor Nederland. Hij daagt de ‘deskundigen’ uit te beslissen ‘of dit werk in kunstmatigheid en accuratesse niet alles overtreffe, wat men van dezen aart van buitenslands gezien heeft.’Ga naar eind13 De kostuumserie sloeg onmiddellijk aan. Recensenten prezen haar aan bij de ‘beschouwer der volkszeden’, bij de wetenschapper in de ‘staat en volkerenkunde’ en bij de kunstliefhebber, vooral vanwege het ‘naive en eigenaardige’ en de humor in het uitbeelden van de karakteristieke types. Ook het nationaliteitsbesef van de Nederlanders was gediend met een betere bekendheid met deze kostuums; zij herinneren immers aan de ‘vaderlandsche ernsthaftigheid die den vreemdeling voor den Hollanders eerbied inboezemt.’ De uitgever wordt gecomplimenteerd omdat hij het toch maar heeft aangedurfd in oorlogstijd iets | |||||||
[pagina 265]
| |||||||
nieuws te ondernemen.Ga naar eind14 Reden genoeg dus voor Maaskamp om het succes verder uit te breiden. Het kwartoformaat van de originele kostuumserie werd tot een handzaam octavo-formaat verkleind om te kunnen dienen als illustratie van weer een nieuwe uitgave die op stapel stond: de Reis door Holland, een beschrijving van heel Nederland in briefvorm. D. de Koning ad viv. del., J. Kuyper direx., L. Portman sculp., Boer en boerin van Zuid-Beveland, 1804. Uit: Afbeeldingen van kleeding, zeden en gewoonten [...], 1804-1807, Amsterdam, bij E. Maaskamp en Londen, bij Colnaghi & Co. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
Q. van Amelsvoort ad viv. Del., J. Kuyper direx., L. Portman sculp., Boer en boerin uit de omgeving van 's-Hertogenbosch, 1805. Uit: Afbeeldingen van kleeding, zeden en gewoonten [...], 1804-1807, Amsterdam, bij E. Maaskamp en Londen, bij Colnaghi & Co. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
Verlenen de kleurige etnografische prenten dit reisboek al een bijzonder karakter, minstens zo opvallend zijn de aquatinten in bister met afbeeldingen van grafmonumenten, standbeelden en topografische gezichten. De kunstenaar, Gerrit Jan Michaëlis (1775-1857), gebruikte hierbij een speciale doordruktechniek waarbij toonvlakken werden verkregen zonder dat er gearceerd of gestippeld hoefde te worden. Deze techniek met zijn schilderachtige effect was in Nederland nog niet eerder toegepast voor boekillustraties.Ga naar eind15 De prenten dienen duidelijk als ondersteuning van het reisverslag en zijn dus een essentieel onderdeel van het boek. Dat Maaskamp zijn nieuwe prenten langs deze weg wilde verspreiden was zo gek nog niet. Reisboeken behoorden immers tot de populairste literaire genres van zijn tijd. Maar wellicht had hij ook nog iets anders in gedachten. Misschien hoopte Maaskamp zo te vermijden dat zijn prenten straffeloos werden gekopieerd. Nederland kende sinds 1803 de landelijke wet voor de boekhandel, die beschikte dat het kopijrecht toekwam aan de uitgever of aan de ‘opsteller’ van een boek, degene die de opdracht had gegeven tot het maken van een boek.Ga naar eind16 Prentuitgevers daarentegen genoten sinds de opheffing van de gilden en het privilegesysteem geen enkele wettelijke bescherming meer, tot grote ergernis van Maaskamp, zoals we nog zullen zien. | |||||||
[pagina 266]
| |||||||
G.J. Michaëlis, Mausolée de Michiel de Ruiter, fils d'Adrien dans l'église neuve à Amsterdam. Uit: Reis door Holland, in 1806 en 1807, Amsterdam 1808, bij E. Maaskamp. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
| |||||||
Een boek voor de koningIn december 1806 ligt het eerste deel, Reis door Holland, in het jaar 1806, op de toonbank. ‘Naar het Fransch’ vermelden de advertenties, maar dit werd al direct betwijfeld, temeer daar de anonieme auteur laat doorschemeren een Duitser te zijn die voor handelszaken in Nederland is.Ga naar eind17 Een van de recensenten vermoedt dat het om een verkooptruc gaat, het is immers een feit dat men ‘gaarne het oordeel van een vreemdeling over onze zeden, gebruiken en merkwaardigheden leest’.Ga naar eind18 Nog geen jaar later was er overigens een Franse editie gereed, Voyage par la Hollande fait dans l'année 1806, met een opdracht aan de koning door de uitgever met inkt ondertekend.Ga naar eind19 Dat Maaskamp het boek zelfheeft geschreven, zoals meestal wordt aangenomen, is niet waarschijnlijk, eenvoudigweg omdat zijn taalbeheersing onvoldoende was. Wel is aannemelijk dat Maaskamp de ‘opsteller’ is geweest en ook een zekere inhoudelijke inbreng heeft gehad. Allereerst wijst het gebruik van de kostuumprenten en de bijbehorende beschrijvingen natuurlijk in Maaskamps richting. Bovendien geeft de ‘Duitse’ reiziger hoog op van de eigentijdse Nederlandse prentkunst en maakt hij reclame voor enkele recente prenten uit Maaskamps fonds, met name die van Kuyper en Hodges.Ga naar eind20 Dat dit boek meer aandacht besteedt aan de omgeving van Vollenhove dan enige andere reistekst zou ook een aanwijzing kunnen zijn. Er wordt in vriendschappelijke termen geschreven over de gebroeders | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
Jan Arend en Carel de Vos van Steenwijk, die landgoederen bezaten bij Vollenhove en als oud-patriotten inderdaad bekenden van de familie Maaskamp geweest kunnen zijn.Ga naar eind21 Opmerkelijk aan de Reis door Holland is de positieve reactie op de politieke actualiteit. Dé grote gebeurtenis in 1806 is natuurlijk de opheffing van de Republiek en de komst van de monarchie. De ‘Duitse’ reiziger begroet deze verandering door met alle égards afscheid te nemen van het ‘zieltogende republicanisme’, het ‘foederalisme’ en de verdeelde kerk aan te wijzen als oorzaken van de achteruitgang op alle gebied, en de hoop uit te spreken dat het ‘nieuwe bewind’ meer ‘inwendig vermogen’ heeft om noodzakelijke veranderingen door te voeren dan de vorige regering.Ga naar eind22 Wat is dit anders dan een loyaliteitsverklaring aan Lodewijk Napoleon en diens voornemen om de nationale eenwording met kracht te bevorderen? Het nieuwe bewind wordt geadviseerd om alle mogelijke middelen ‘om op de geest des volks te werken’ te baat te nemen, zoals ‘de verheffing der bouwkunst, bedevaarten naar de praalgraven [...], aanleg van zee-scholen, strijd spelen te water, bescherming van inlandsche fabrieken en duizende andere middelen meer’.Ga naar eind23 Dergelijke grootscheepse vormen van cultureel-nationalisme krijgen in de Reis door Holland alvast gestalte op papier. Zo worden de Nederlandse geschiedenis en haar helden en heldinnen opgehemeld, wordt de Amsterdamse zeevaartschool bejubeld als kweekvijver van nieuwe helden, en Rembrandt bewierookt; ‘statistieke’ beschrijvingen van de landbouw, nijverheid en industrie tonen de zwakke en sterke kanten van het land; de verscheidenheid van lokale culturen wordt als typisch Nederlands voor het voetlicht gebracht en, last but not least - het hele land wordt beschreven, tot en met een uithoek als Schokland, bij Vollenhove.Ga naar eind24 Dit oproepen van de unificerende krachten in de samenleving herinnert in veel opzichten aan de democratische patriottenbeweging uit de tijd van de Bataafse Republiek. Isaac Jan Gogel, Willem Anthony Ockerse, Pieter Vreede, Wijbo Fijnje - het waren niet de minsten die zich na enig aarzelen achter Lodewijk Napoleon schaarden, in de verwachting dat onder een verlichte autocratie eindelijk de gewenste hervormingen doorgevoerd konden worden.Ga naar eind25 Sommigen lieten zich ook opnemen in de Orde van de Unie, Lodewijks ridderorde die overigens in de Reis door Holland wordt begroet als een geschikte maatregel ‘om door middel van afzonderlijke personen eenen nationalen geest te vormen’.Ga naar eind26 Het lijkt er dus op dat achter onze reiziger een voormalig democratisch gezinde Bataaf schuil gaat. Dat ook Maaskamp zich kon vinden in het streven naar nationale eenheid spreekt voor zich. Hij had de versterking van de Nederlandse identiteit als het ware tot handelsmerk gemaakt - uit idealisme, commercieel inzicht of een combinatie van de twee. Verder begreep hij natuurlijk goed dat een daadkrachtige eenheid van bestuur nodig was om zijn wens in vervulling te doen gaan: een nationale wet die de nadruk van prenten verbiedt. Zijn hoop was dus op Lodewijk Napoleon gevestigd.
De Voyage par la Hollande fait dans l'année 1806 was nog niet uit of Maaskamp ondernam stappen om het reisboek onder de aandacht van de koning te brengen.Ga naar eind27 Hij richtte zich tot de directeur-generaal der Wetenschappen en Kunsten, Johan Meerman, met de vraag ‘op wat wyze ik hetselve aan zijn Majesteit kan doen toekomen’. Hij wilde graag een exemplaar in een ‘fraaye band’ laten vervaardigen.Ga naar eind28 Als blijkt dat Meerman het boek wel aan de koning wil overhandigen, reageert Maaskamp verheugd maar ook wat verlegen met zichzelf: ‘Excusere mijn tog soo er in eenig formeelityt versuyming mogt syn daar ik in de costume daargelegen onkundig ben.’Ga naar eind29 Na tweeënhalve maand wachten vroeg Maaskamp de directeur-generaal beleefd of het verzonden boek wel was aangekomen en of de koning het ‘goedgunstig’ had aangeno- | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
men.Ga naar eind30 Hij hoopte uiteraard op intekening. Een blijk van goedkeurig bleef uit en dat viel natuurlijk tegen, maar groter was de teleurstelling toen bleek dat Maaskamp als prentdrukker niet in aanmerking kwam om zijn producten te exposeren op de eerste nationale Tentoonstelling van Voortbrengselen van Volksvlijt die op 19 april 1808 in Utrecht haar deuren opende. Maaskamp had ruim 100 ‘groote gravuur stukken’ willen tonen, waaronder recent werk van Portman, Hodges, Dieterich en Van Senus. Kennelijk had Meerman hem doorverwezen naar de aanstaande Tentoonstelling van Werken van Levende Meesters, maar dat was niet wat Maaskamp wilde. ‘Ik blyf sustineren’, aldus zijn brief aan Meerman, ‘tot dat vak te behooren als fabriquen of entrepreneurs van koperen plaat gravures en het geen daarby behoort’ en niet tot ‘het vak van kunstenaars die nader hand yder op zij zelve met haar ygen stukken wetyveren.’Ga naar eind31 Maaskamp had dus gehoopt als prentdrukker naar een prijs te dingen, maar met deze bedrijfstak had de tentoonstellingscommissie blijkbaar geen rekening gehouden. | |||||||
Wettelijke bescherming voor de prentdrukker‘Het sal myn aangenaam syn als Uedele in deze stad komende myn het genoegen doe van myn Etablissement van in het vak van plaat of graveerkunst gelieve te besigtigen. Ik gelooft alleen in dit land die te syn, die in het tegenwoordige in dese smaak van kunst van dit lant het leven [...] gegeven heb.’Ga naar eind32 Titelpagina van Le voyageur dans les Pays Bas Unis, Amsterdam 1815, bij E. Maaskamp, met afbeelding van het huis van de uitgever op de hoek Kalverstraat-Dam nr. 1. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
| |||||||
[pagina 269]
| |||||||
Uit: Bloem-korfje voor de jeugd, 1808, Amsterdam, bij E. Maaskamp. Universiteitsbibliotheek Amsterdam
Was Meerman op deze uitnodiging van Maaskamp ingegaan, dan had hij de schaalvergroting, modernisering en commercialisering die in het prentbedrijf aan de gang was met eigen ogen kunnen aanschouwen. Voor Maaskamp verliepen de zaken zó voorspoedig dat hij in 1805 zijn bedrijf kon verplaatsen van de Kalverstraat nummer 18 naar de toplocatie op de hoek Kalverstraat-Dam nummer 1.Ga naar eind33 Hij had daar zijn concurrent Christiaan Josi als directe buurman, zoals blijkt uit de beschrijving van het panorama van Amsterdam in 1805 dat op initiatief van de uitgever P.J. Uylenbroek op het Leidseplein was opgericht: ‘Een oplettend beschouwer onderscheidt op den Dam staande, koffijhuizen, restaurateurs, boekwinkels, e.z.v., tot dat het oog stuit op de beiden prachtige prentwinkels van Josi en Maaskamp, op den hoek der Kalverstraat [...].’Ga naar eind34 De twee uitgevers hadden ieder een ruim assortiment aan buitenlandse, vooral Engelse prenten te koop, die zij tegelijkertijd met hun eigen producten probeerden te beconcurreren. Josi hield dit niet lang vol. Uit ergernis over de anglomanie van de Nederlandse klanten schakelde hij al snel over op de handel in oude prenten en vertrok uiteindelijk in 1819 naar Londen.Ga naar eind35 Maaskamp kende hetzelfde probleem, maar wist zich met een originele en succesvolle serie als de Afbeeldingen van kleeding, zeden en gewoontes beter bewapend. Hij ondervond meer moeilijkheden van de praktijken van malafide prenthandelaren - ‘lage mensen’, zoals hij schrijft, die zodra er een nieuwe gravure is gemaakt, ‘door slinksche bedriegerij’ een afdruk weten te bemachtigen, ermee buiten de stad langs de deuren gaan, de mensen met mooie verkooppraatjes tot intekening bewegen, om hen dan later een ‘elendige copie’ op te kunnen dringen. Deze misstand kan alleen met steun van de overheid worden aangepakt. En zo richt Maaskamp zich in april 1808 tot Meerman, ‘om reden dat er geen wet in ons vak is omtrent het uitgeven van kooperen gravuur platen’ terwijl wat hij met zijn vak doet toch ‘seer intresant en voordelig voor de Maatschappy is, welken meer dan 100 werksamen mensen hun bestaan geeft.’ Het lijkt hem dan ook niet meer dan redelijk: ‘dat op de uytgave van een koperen kunstplaat dezelve regt en eygendom op mag zijn als op gedrukt boekwerk.’Ga naar eind36 Al vaak had hij met Hodges gesproken, voegt Maaskamp eraan toe, over ‘het schandelijk discouragement in het vak van schoone konsten dat door de wet geheel vernegliseert is en dus nooyt hier in het land eenige progres sal maken’.Ga naar eind37 Zou hij geweten hebben dat Hodges vier maanden tevoren een soortgelijk verzoek aan Meerman had gericht? Hodges had het idee geopperd de prentuitgevers net als in Frankrijk te verplichten van iedere nieuwe prent één exemplaar bij de Koninklijke Bibliotheek te deponeren. Niet alleen kreeg de directeur-generaal dan een overzicht van de nieuwe uitgaven, maar ook kon zo'n bibliotheekexemplaar voor de prentuitgever dienen als bewijs van eigendom. Een uitgever heeft tegen- | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
woordig immers geen enkel ‘privilegie of securiteit’ dat zijn werken niet gekopieerd worden, aldus Hodges.Ga naar eind38 Meerman heeft direct actie ondernomen. Reeds op 18 juni 1808 kreeg Lode wijk Napoleon het probleem voorgelegd en nog voor het eind van het jaar kreeg de landelijke wet op de boekhandel een ampliatie waarin het eigendomsrecht inzake de graveerkunst geregeld werd.Ga naar eind39 Ongetwijfeld tot groot genoegen van Hodges en Maaskamp. Erkenning voor hun initiatief hebben zij nooit gekregen. Hun namen staan in de ministeriële stukken niet vermeld waardoor het in de geschiedschrijving lijkt alsof de landelijke wettelijke bescherming van de graveurs geheel aan Meerman te danken is. Dat is bij dezen dus gecorrigeerd. | |||||||
Koninklijk prentdrukkerWat voor indruk zou Maaskamp met zijn brieven op Meerman hebben gemaakt? Dat vaak onbeholpen taalgebruik, het kordate handschrift, de hoge eigendunk - de Haagse aristocraat had zich in elk geval niet snel geroepen gevoeld een bezoek af te leggen aan het prentbedrijf in Amsterdam. Maar dan bereikt hem via de koning begin mei 1808 een rekest waarin Maaskamp vraagt begunstigd te worden met een ‘brevet van Koninglijk Kunsthandelaar voor het geen tot het vak van gravuuren en plaatdrukken betrekkelijk is’.Ga naar eind40 Meerman wil nu toch wel het naadje van de kous weten. Hij verzoekt de Amsterdamse burgemeester Wolters van de Poll om nadere uitleg, die dat weer aan Maaskamp doorgeeft. En zo gaat er dan een uitvoerige beschrijving van het prentbedrijf naar Den Haag, vergezeld door een aanbeveling van Wolters van de Poll. Die spreekt ook van een in Nederland uniek bedrijf, dat alle aanmoediging verdient.Ga naar eind41 Hoogstwaarschijnlijk heeft Maaskamp voor deze belangrijke brief iemand in de arm genomen die netjes kon formuleren en schrijven; hij laat zichzelf aanduiden in de derde persoon, als ‘de ondernemer’. Hieronder volgt een verkorte weergave van het rekest. Amsterdam, 31 mei 1808 | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
aangetroffen. Hij had ook veel te lijden gehad van de revolutionaire tijden waarin van overheidswege niets te verwachten viel voor de bescherming van de kunsten en de kunstenaars. Bijzonder ergerlijk waren verder de Italiaanse kooplieden en winkeliers, die deze ‘commercietak’ vrijwel geheel in handen hadden. Zij waren in de gelegenheid vreemde kunstwerken met grote winsten te verkopen, terwijl de ondernemer door de langdurige oorlog en korte vrede nauwelijks de kans kreeg zijn prenten in het buitenland af te zetten.Ga naar eind44 | |||||||
[pagina 272]
| |||||||
door den ondergetekenden een uitgebreid Magazijn aan zijn huis wordt gehouden, en alwaar alle objecten van vreemde kunstvoortbrengselen in dit vak, onmiddellijk na derzelver uitgaven ten spoedigste te bekomen zijn.’ Men kan als ondernemer nog zo idealistisch zijn, de klant is koning. W. van Senus, La Coquetterie. Uit: Etrennes des muses aux graces, 1811, Amsterdam, bij E. Maaskamp. Universiteitsbibliotheek Amsterdam
Meerman was onder de indruk; men zou bijna kunnen spreken van een ‘kunstfabriek’, schrijft hij in zijn rapport aan de koning.Ga naar eind45 Overtuigd van de ‘importantie’ van Maaskamps bedrijf adviseert hij Lodewijk dan ook het predikaat ‘koninklijk’ toe te kennen, maar zonder daaraan te verbinden dat Maaskamp in het vervolg het monopolie zou hebben in de leveranties aan het hof Vanaf 5 juni 1808 mag Maaskamp dan de benaming voeren van ‘Koninglijke kunsthandelaar voor de plaat en graveerkunst’, wat inhoudt dat zijn uitgaven, mits ‘meerder voortreffelijk’, een ‘billijke voorkeur’ zullen genieten bij aankopen voor rekening van de koning, ‘doch zonder dat zulks egter op eenigerlei wijze als een uitsluitend voorregt zal kunnen worden beschouwd’.Ga naar eind46 Voor de koning zal bij de toekenning van het predikaat in elk geval het sociale en economische belang van het bedrijf zwaar gewogen hebben. Of Maaskamps uitgaven ook artistiek gesproken in de smaak vielen, valt te betwijfelen. Zo weten we dat de graveur Ch.D. Forssell, die als pensionaire met een koninklijke beurs in Parijs mocht studeren, niet zo'n hoge dunk had van zijn Nederlandse collega's. ‘On manie très bien en Hollande le burin et la pointe’, vertelt hij zijn supervisor Mirbel, ‘en cependant les graveurs y sont des ouvriers plutôt que des artistes parce qu'ils ignorent les connaissances fondamentales.’ Forssell vindt dat de Nederlandse graveurs de tekenkunst niet genoeg machtig zijn.Ga naar eind47 Tekenend is wellicht dat in de handgeschreven catalogus van Lodewijks bibliotheek in de rubriek ‘Plaatwerken’ niets uit Maaskamps fonds is te vinden. Onder ‘Romans en Mengelwerken’ | |||||||
[pagina 273]
| |||||||
W. van Senus, De moeder, het kind en de geit, naar het schilderij van mej. Lorimier te Parijs. Uit: Almanach der musen en gratiën, 1810, Amsterdam, bij E. Maaskamp. Universiteitsbibliotheek Amsterdam
Uit: Elegantia, 1807, Amsterdam, bij E. Maaskamp. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
staat de ‘Costumes de la Hollande’ vermeld, de Franse editie van de Afbeeldingen van kleeding, zeden en gewoonten, en onder ‘Historien, levensbeschrijvingen, historische tableaux, schetsen, rapporten’ treft men de door Maaskamp uitgegeven platenatlas van de Zeehavens der Bataafsche Republiek met beschrijvingen door C. van der Aa.Ga naar eind48 Maar de fraai geïllustreerde kinderboekjes,Ga naar eind49 de smaakvolle almanakken en het luxe modetijdschrift Elegantia die Maaskamp als koninklijk kunsthandelaar produceerde, hebben ongetwijfeld hun weg gevonden naar de deftige clientèle in het gevolg van de koning. Zijn eerste opdracht van overheidswege kreeg Maaskamp in 1812, toen het predikaat koninklijk zijn betekenis dus alweer verloren had. Het ging om de productie van de Nouvelle Carte des Departements de Hollande et des Departements circonvoisins de l'Empire, de kaart die de inlijving van Nederland bij het Franse keizerrijk bezegelde.Ga naar eind50 Geen vrolijk stemmende taak voor iemand die het vaderland altijd zo toegedaan was geweest. Daar staat tegenover dat de productie van de Reis door Holland en de Afbeeldingen van kleeding, zeden en gewoontes gewoon doorging, uitgaven die het nationaliteitsbesef van de Hollanders hooghielden. De kostuumserie is zelfs nog naar Parijs gestuurd als bijlage bij de Aperçu sur la Hollande, het statistisch verslag dat de Intendant van Binnenlandse Zaken, baron d'Alphonse, in opdracht van Napoleon samenstelde.Ga naar eind51 Overigens heeft Maaskamp, mede dankzij het kopijrecht voor de prentdrukker, het monopolie op het gebied van dit soort kostuumprenten kunnen handhaven tot 1828. In dat jaar kwam zijn concurrent Frans Buffa en Zoonen met de serie Verzameling der kleederdragten in de noordelijke provincien van het koningrijk der Nederlanden, ontworpen door Hendrik Greeven, die eerder voor Maaskamp had gewerkt.Ga naar eind52 De voorstellingen zijn overduidelijk geïnspireerd door de Afbeeldingen, al zijn ze naar de eisen van de tijd wat zoeter en romantischer. Maar waar de firma Buffa hem echt mee inhaalt is de techniek, het zijn gekleurde litho's. Aan deze innovatie heeft Maaskamp niet meer kunnen en waarschijnlijk ook niet meer durven meedoen. Hij was inmiddels 59 jaar, had zijn huis in 1821 met verlies moeten verkopen, en er waren geen nakomelingen die de zaak konden overnemen.Ga naar eind53 | |||||||
[pagina 274]
| |||||||
Gebruikte afkortingen:
|
|