Bart Ramakers (red.), Op de Hollandse Parnas. De Vlaardingse rederijkerswedstrijd van 1616. Zwolle, Waanders Uitgeverij, 2006, 228 p., geïll., ISBN 97 890 4008 1 712, €29,95
Het is 1616, midden in de periode van het Twaalfjarig Bestand, wanneer rederijkers uit geheel Holland zich in Vlaardingen verzamelen voor een meerdaags festival met toneel, poëzie, beeldende kunst en muziek:
Het landt dat krielt en kroelt van Boecken en Papier/
Vol gheschrifts en vol Kunsts / des Vollex sin is hier/
Soor zeer verleckert op de kennisse der dinghen/
Dat sy'er kost noch moeyt aen sparen noch ontsien
In de opvoering waarmee de Vlaardingse rederijkers hun gasten verwelkomen, schetst het personage
Redenrijck het beeld van een publiek dat hongert naar kennis en kunst, zoals die te vinden is in boeken, maar natuurlijk ook ter plaatse, op de Hollandse Parnas, ofwel ‘Vlaerdings Redenrijck-bergh’. Onder die titel verschijnt het jaar daarop, bij Cornelis Fransz. te Amsterdam, een boek met de teksten van alle bijdragen aan deze rederijkerswedstrijd, rijkelijk voorzien van houtsneden die speciaal voor deze gelegenheid werden gemaakt. Een integrale reproductie van deze
uitgave is te vinden in de
dbnl. De Vlaardingse wedstrijd vormt ‘een cultuurhistorisch studieobject van de eerste orde’ en een ‘Gesamt-kunstwerk’, aldus Bart Ramakers, die de hoofdredactie voerde van
Op de Hollandse Parnas. De Vlaardingse rederijkerswedstrijd van 1616. Wetenschappers uit verschillende disciplines hebben aan dit boek een bijdrage geleverd, en kunsthistorica Yvonne Bleyerveld voerde daarnaast ook de beeldredactie.
Overtuigend wordt in diverse artikelen het traditionele beeld onderuitgehaald dat de rederijkersbeweging in de vroege zeventiende eeuw een in conventies vastgeroeste, in artistiek en maatschappelijk opzicht irrelevante institutie zou zijn geweest. Arjan van Dixhoorn laat zien dat de wedstrijd in Vlaardingen een trefpunt was voor kunstenaars, bestuurders, kooplieden en intellectuelen, die goed op de hoogte waren van de actuele politiek-religieuze en artistieke ontwikkelingen. De vraag ‘Wat middel dat best dient ghenomen byder handt, // Die 't Gemeen nodigst is, en vorderlijckst voor 't Landt?’, die de deelnemende kamers moesten beantwoorden, getuigt van een sterke betrokkenheid van de rederijkers bij het