Chatto uit 1902 met Maggs' catalogus 1293 uit 2000. Het komt erop neer dat zowel aantal als kwaliteit van de aangeboden boeken sterk achteruit zijn gegaan, maar dat de beschrijvingen dankzij voortgezet bibliografisch onderzoek aanzienlijk beter zijn geworden. Onberispelijke conditie, die zo dicht mogelijk de oorspronkelijke gedaante van het boek nadert, vormt nu het voornaamste criterium. Dit alles uitgedrukt in bepaalde points. Deze conditie-eis geldt in extreme mate voor modern firsts, een verzamelgebied waarmee de Londense firma Rota wereldwijd bekendheid heeft verworven. Hier staat of valt de waarde van een boek met de aan- of afwezigheid van een puntgaaf originele stofomslag.
Curieus, maar niet meer dan dat, is de enquête van Anthony James West naar de prijsschommelingen van Shakespeare's First Folio. En helemaal voor beperkte kring is het stukje vol afkortingen van alweer Paul Minet over zijn Antiquarian Book Monthly Review (1974-1993).
Moest ik een prijs toekennen voor het beste essay, dan ging die naar Arnold Hunts ‘Foreign Dealers in the English Trade’, waarmee deel IV opent. Het clichébeeld van de antiquarische boekhandel als ‘crusty old men selling dusty old books in musty old shops’ mag dan volgens Hunt sterk overdreven zijn, iets van dat suffige imago kleefde wel heel lang aan het Engelse antiquariaat. Daarom bracht de emigratie van joodse antiquaren in de jaren dertig ook een verfrissende impuls: ander soort boeken, wijdere horizonten. De geschiedenis van het Britse antiquariaat is te lang onder anglocentrisch perspectief beschreven met voorbijgaan aan de innoverende invloed van die Europese emigranten. Ter correctie van dit gevestigde beeld stelt Hunter hier drie van zulke joodse instromers voor: de Poolse antiquaar Wilfrid Voynich (1864-1930), de Fransman Maurice Ettinghausen (1883-1974) en de Nederlander Ernst Philip Goldschmidt (1887-1954). Voynich, een gevluchte revolutionair, maakte als voorganger van H.P. Kraus het verzamelen van middeleeuwse handschriften salonfähig. De mondaine Ettinghausen voerde in de jaren dertig voor de firma Maggs met veel allure een filiaal in Parijs, dat tegelijk een soort bruggenhoofd vormde voor de handel met rijke Amerikaanse klanten. Goldschmidt, geleerde en zakenman in één persoon, verstond de kunst om een schijnbaar oninteressant oud boek door zijn erudiet commentaar tot heftig begeerd bezit te maken. Zijn catalogi werden daardoor een voorbeeld voor alle lateren, zoals bij ons Bob de Graaf en Dolf van Gendt.
Deze lofzang op de ware antiquaar krijgt nog een vervolg in de bijdrage van prof A.S.G. Edwards (1942), die de vruchtbare wisselwerking tussen boekhandel en academische wetenschap laat zien, zoals die in Engeland vanouds bestaat. Antiquaren als Percy H. Muir (1894-1979), John Carter (1905-1975) en Ben Weinreb (1912-1999) vormen enkel de voorhoede van een lange rij excellente handelaars die ook op divers gebied de boekwetenschap een eind verder hebben gebracht.
Des te meer ontnuchterend werkt hierna de vraag die Marc Vaulbert de Chantilly opwerpt: ‘Bookseller's Memoires: The Truth about the Trade?’ Zijn met bewijzen gestaafd antwoord luidt dat memoires van antiquaren niet allemaal even betrouwbaar blijken. Zo verzweeg Walter Spencer in Forty Years in my Bookshop (1923), dat hij geregeld boeken gaver liet voorkomen dan ze waren en deed Frank Doel van het Londense Marks & Co, waar Helene Hanff in 84, Charing Cross Road (1970) zo lyrisch over schreef, onbekommerd mee aan de ring. Nee, antiquaren vertellen in hun autobiografie niet altijd de waarheid, de volle waarheid en niets dan de waarheid. Maar daarin verschillen hun verhalen dan niet van de vaak slechter geschreven autobiografieën van sporthelden, zakenmensen of politici.
Afsluitend mag oud-aba-voorzitter Anthony Rota (1932) nog een terugblik werpen op de