Boekbespreking
Ed Schilders
Piet J. Buijnsters, Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat. Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2007, 480 p., geïll., ISBN 978 90 77503 70 6, €45
Toen ik in 1995 in het boekenkatern ‘Folio’ van de Volkskrant een column wilde wijden aan autobiografieën van boekhandelaren, en van handelaren in oude boeken in het bijzonder, besloot ik al snel om van onderwerp te veranderen: het ontbreken van autobiografieën van Nederlandse handelaren in oude boeken. Ik citeer uit dat stukje: ‘Wie in de online-catalogus van de Nederlandse bibliotheken zoekt op de trefwoorden “boekhandelaren biografie”, krijgt na enige seconden de melding: De zoekactie heeft geen treffers opgeleverd.’ Omdat ik in die dagen de herinneringen gelezen had van de Engelse antiquaren Clive Linklater (Reflections From A Bookshop Window) en Paul Minet (Late Booking - My First Twenty-five Years in the Secondhand Book Trade), besloot ik de zoekvraag te herhalen in Engeland, en dat leverde 242 treffers op. Wat me tot de volgende verzuchting verleidde: ‘Blijkbaar hebben Nederlandse boekhandelaren geen leven.’
Uiteraard stond de teller in 1995 in Nederland niet precies op nul, maar ook in de twaalf jaar die sindsdien verstreken zijn, is de aanwas minimaal geweest, met als gevolg dat ook Piet J. Buijnsters zich in de inleiding van zijn Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat, enige verzuchtingen mag permitteren: ‘Grootste handicap: de bijna totale afwezigheid van bedrijfsarchieven...’ En: ‘Liever was het mij geweest wanneer Nederlandse antiquaren - als zoveel Engelse en Amerikaanse collega's - zélf hun belevenissen hadden opgeschreven. Jammer genoeg heeft slechts een enkeling als Anton Gerits dit met zijn Op dubbelspoor en Pilatusbaan aangedurfd.’
Een enkeling. Het is daarom des te opmerkelijker dat een andere enkeling, Piet J. Buijnsters zelf, het toch heeft aangedurfd de geschiedenis van het antiquariaat als bedrijfstak te schrijven, van het ‘schemerachtig begin’ tot het ‘onzekere heden’. Toch nog, zou je bijna zeggen, zo'n vijfhonderd pagina's. De literatuurlijst maakt in dit geval ook duidelijk hoe moeizaam die pagina's tot stand gekomen moeten zijn. De bronnen zijn voor het overgrote deel bronnetjes: veiling- en verkoopcatalogi, een jubileum hier en een afscheid daar, artikelen en herdenkingen in gespecialiseerde tijdschriften (vaak door Buijnsters zelf geschreven), en hier en daar een deelstudie van boekformaat. Een belangrijke bron wordt - en dat lijkt me een goede illustratie van de eerbiedwaardige stilte die in dit vakgebied heerst - gevormd door de in memoriams. De Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat is in ieder opzicht pionierswerk.
‘Maar wie niet schrijven kan of wil,’ schrijft Buijnsters in de inleiding, ‘is meestal nog wel bereid om te práten.’ Die bereidheid heeft zijn beslag gekregen in de tweede helft van het boek, dat de periode na de Tweede Wereldoorlog beslaat. Dit is, wat mij betreft, het meest interessante en ook meest waardevolle deel van het boek. Pionierswerk is hier ook veldwerk. Buijnsters heeft de oudere antiquaren nog gekend en hun opvolgers kennen Buijnsters. Ze passeren de revue in zowel feitelijke als anekdotische zin. Van de discrete Anton Gerits via de excentrieke Nieck Schors tot de mediagenieke Piet van Winden. Behalve