quariaat bleek onherkenbaar getransformeerd tot een soort uitdragerij met oude schoenen, tinnen borden, potten en pannen. Gewoontegetrouw stapte ik toch binnen. “Zoekt u iets speciaals?”, vroeg de uitbater. “Ja, oude boeken en prenten.” Opperste verbazing: “Boeken?” “Nou, kijkt u zelf wat hier op de gevel staat: Old books and prints.” Toen ging die man een licht op: “Wacht eens, er heeft hier, geloof ik, vroeger een oud ventje met boeken gezeten.”
Van mij hoeft niet op elk huis waar ooit een antiquariaat gezeten heeft een gevelsteen te worden aangebracht. Maar het lijkt me zinvol dat de geschiedenis van deze unieke bedrijfstak met zoveel kleurrijke figuren op een of andere manier wordt vastgelegd. Niet uit nostalgie, eerder als bewijs van telkens weer getoonde vitaliteit en als stimulans voor de toekomst. Want de antiquarische boekhandel is onder invloed van de digitale revolutie momenteel wereldwijd bezig zich te heroriënteren. Ook daarover handelt mijn verhaal, dat vanaf ongeveer 1750 doorloopt tot eind 2006.
Daarin ligt overigens wel een risicofactor. Ik heb een flink deel van mijn leven mij hoofdzakelijk bezig gehouden met 18e-eeuwse literatoren. Makkelijk zat: over Wolff en Deken of Hiëronymus van Alphen kun je tot op zekere hoogte schrijven wat je wilt. Geen nazaat staat ooit, figuurlijk gesproken, met een mes voor de deur. Maar wanneer je over tijdgenoten komt te spreken, zeker als je met hen in een bepaalde vertrouwensrelatie hebt gestaan of nog staat, beland je in een heel andere situatie. Het is meer dan ooit zaak een juiste balans te vinden tussen betrokkenheid en wetenschappelijke distantie. In geen geval wil je het geschonken vertrouwen van je zegslieden beschamen. Weest u ervan overtuigd dat ik het grootste respect heb voor antiquaren, van hoog tot laag: voor hun praktische boekenkennis (iets anders dan boekenwijsheid) en hun ondernemerslef. Antiquaar is een achtenswaardig beroep, onmisbare schakel met het verleden. Een boek heeft tegenwoordig in de nieuwboekwinkel maar een korte tijd van leven. Daarna begint zijn lange kringloop, waarbij het antiquariaat in brede zin als culturele marktplaats fungeert. Hoe dat gebeurt, langs welke kanalen, en wie de hoofdrolspelers zijn, vergde uitgebreid onderzoek.’
Met deze woorden bood Buijnsters het eerste exemplaar aan. Daarna sprak Isa de la Fontaine Verwey een kort dankwoord.
‘Piet heeft mij een boek gegeven, een dik boek, een mooi boek. “Dankjewel Piet”, heb ik gezegd. Maar er is wel iets meer. Het is open, gelukkig. Het ruikt lekker en dat hoort zo. Het heeft geen gerafelde bladspiegel. Dat hoort ook zo, maar dat zeg ik heel zachtjes. Het klinkt een beetje ouderwets.
Herman, mijn lieve echtgenoot, is begonnen aan de geschiedenis van het antiquariaat. Hij kende die wereld. Veel van zijn vrienden waren antiquaren. Ze hebben veel met en voor “meneer Verwey” gedaan en hij met en voor hen. Zijn grote vriend was, zoals bekend, Salomon Israel. In de oorlog heeft hij het geld dat hij had, gegeven om hem los te kopen van de Duitsers - wat niet gelukt is. De jongere broers, Max en Nico, overleefden de oorlog en zijn altijd in zijn buurt gebleven. Niek, het kleine broertje, en André Jammes in Parijs (want - er waren natuurlijk ook buitenlandse vrienden) zag Herman als zijn geestelijke zonen - maar wie hoorde eigenlijk niet bij de familie?
Toen Herman begon met college geven (1954), was het zaaltje voor een groot deel gevuld met antiquaren. Het was de tijd waarvan Frits Knuf later, bij een feestje ter ere van Hermans 60e verjaardag, zei: “Je ging er gratis kennis halen die je kon omzetten in klinkende munt.” Herman hield van de antiquaren - hun leven, hun werk, hun geschiedenis. Toen hem gevraagd werd die geschiedenis te schrijven zei hij dan ook “ja” en begon eraan