Ik ontmoette Peiresc opnieuw toen De la Fontaine Verwey mij als afstudeeronderwerp voor het bijvak ‘Boekgeschiedenis’ Naudé's bekende Advis pour dresser une bibliothèque opgaf. Dit boekje uit 1627 wordt wel beschouwd als het oudste handboek voor de bibliothecaris, maar is eerder een pamflet waarin boekenverzamelaars erop gewezen werden dat zij hun bibliotheken openbaar toegankelijk moesten maken, terwijl ze tevens moesten afzien van het verzamelen van bibliofiele, luxe-exemplaren: alleen het nut van de tekst telde immers. Uit zijn correspondentie weten we dat Peiresc aanvankelijk niet erg gesteld was op dit Advis, waarvan de schrijver bovendien uit een lagere klasse afkomstig was. Was diens idee om zijn particuliere verzameling open te stellen aan het publiek hem alleen welkom als het zijn vrienden betrof, hij handelde zoals gezegd wel in de geest van Naudé's tweede advies.
Op zijn college in 1967 vertelde De la Fontaine Verwey ook hoe hij het opdrachtexemplaar dat Hugo de Groot van de eerste druk uit 1625 van zijn De jure belli ac pacis aan zijn vriend Peiresc schonk, terugvond (later, in 1993, is deze anekdote in zijn herinneringen getiteld De verdwenen antiquaar opgenomen). De bibliothecaris van de zojuist genoemde Bibliothèque Méjanes in Aix-en-Provence, waar Verwey het boek niet aantrof, verwees hem naar het Musée Paul Arbaud in dezelfde stad, eraan toevoegend dat deze collectie zo slecht ingericht was dat de boeken lastig te vinden waren. De Amsterdamse bibliothecaris slaagde er echter in het opdrachtexemplaar (met een handgeschreven opdrachtbrief) van De Groot daar op te sporen. In het voetspoor van mijn leermeester heb ikzelf tweemaal de bibliotheken in de stad van Cézanne bezocht. De collectie van Méjanes is thans onderdeel van de stadsbibliotheek, maar de verzameling van Arbaud is in handen van een particuliere instelling. Misschien lag het daaraan dat ik in 2001 geen toegang kreeg tot het Grotius-Peiresc-exemplaar - de dienstdoende conservator was zelfs onbekend met Peirescs monogram - maar toen ik me in 2006 temidden van een groep boekenverzamelaars opnieuw meldde, wees een bestuurslid van de stichting Musée Arbaud mij onmiddellijk de weg naar dit bijzondere boek (zie afbeelding).
Ten slotte een vraag naar de rechtvaardiging van belangstelling voor Peiresc, een interesse die toch tijd en geld kost, vaak andermans geld. Natuurlijk is elke bewoner van de boekenwereld blij met elk onderdeel van het rijke leven van het geschreven en gedrukte boek. Belangrijker is dat deze van andere boekenverzamelingen afwijkende bibliotheek een rol speelde in de ontwikkeling van verschillende wetenschappen, zodat men kan zeggen dat Peiresc, die zelf nooit gepubliceerd heeft, aldus een bijdrage leverde aan de intellectuele geschiedenis. In het nieuwe model voor de gang van zaken in de boekenwereld dat Adams en Barker in 1993 voorstelden (de ‘logistiek’ van boeken), is naast de bekende trits productie, verspreiding, receptie van het boek dan ook het overleven (‘survival’) van boeken opgenomen. Studie van dit laatste aspect kan niet alleen verklaren waardoor bepaalde boeken bewaard gebleven zijn, maar ook waarom zij bewaard moeten blijven om ons inzicht te verschaffen in de overlevering van teksten en in de wijze waarop ze gebruikt zijn.
[L'universel épistolier Nicolas-Claude Peiresc, Carpentras 1998; P.N. Miller, Peiresc's Europe, New Haven/Londen 2000; R. Pintard, Le libertinage érudit dans la première moité du XVIIe siècle, Paris 1943; H. de la Fontaine Verwey, De verdwenen antiquaar, Amsterdam 1993; T.R. Adams en N. Barker, ‘A new model for the study of the book’ in N. Barker (ed.), A potencie of life. Books in society, Londen 1993]