| |
| |
| |
Verschenen boeken
Inge de Wilde, Uitgeverij De Spieghel. Over de uitgeefsters Tine van Klooster en Koos Schregardus, Barkhuis Publishing, Eelde 2005, 93 p., ISBN 90 77922 07 5, €15
In 2005 verscheen van Inge de Wilde in het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis een intrigerend portret van twee vrouwelijke uitgeefsters die voor de oorlog actief waren. Koos Schregardus en Tine van Klooster runden Uitgeverij De Spieghel, een in Amsterdam gevestigde literaire uitgeverij met een klein, maar interessant fonds. Inmiddels verscheen ook haar boek over deze uitgeverij, rijk geïllustreerd en van een fondslijst voorzien. Het is een lezenswaardig portret van een opmerkelijk duo geworden. De twee vrouwen begonnen in 1925 een uitgeverij met een derde (mannelijke) compagnon, A. Rünckel, onder de naam De Branding, maar al een jaar later liep dit spaak en startten zij getweeën De Spieghel.
De eerste uitgave van De Spieghel in 1926 was een boek over beeldhouwer John Rädecker. In datzelfde jaar verschenen nog enkele vertalingen en een kritisch werk over Mussolini van de hand van Gaetano Salvemini. De twee uitgeefsters, die met elkaar een lesbische relatie hadden, hielden van sport en buitenleven, en gaven ook tijdschriften als De Kampeerder (1928-1934) en Buitensport (1935-1937) uit. De Wilde heeft fraai fotomateriaal achterhaald, dat een beeld geeft van het dagelijks leven van deze vrijbuiters. Ze reisden veel en hadden een intensief sociaal leven.
De uitgeverij was gevestigd aan de Prinsengracht 856, en in dat pand kwam de Amsterdamse kunstenaarsscene regelmatig over de vloer. Tot hun auteurs konden zij C.J. Kelk, A. Marja, Constant van Wessem, Victor E. van Vriesland (die voor hen de succesvolle bloemlezing Spiegel van de Nederlandsche Poëzie samenstelde) en A. den Doolaard rekenen. De Spieghel moet bij de goegemeente zijn overgekomen als een vrouwenbolwerk. Want behalve dat er veel vrouwen voor werkten, ook vertaalsters, gaf de uitgeverij enkele specifiek op vrouwen gerichte uitgaven uit, zoals de tijdschriften Vrouw en Gemeenschap en het Maandblad van de Nederlandsche Vrouwenclub.
In anderhalve bladzijde schetst De Wilde een episode die voor de uitgeverij dramatisch zou verlopen. De Spieghel had zich niet bij de Kultuurkamer aangemeld en mocht dus vanaf 1942 niets meer uitgeven. Het huis aan de Prinsengracht werd een toevluchtsoord, onder anderen voor Gerrit Jan van der Veen, die daar, na de overval op het Huis van Bewaring op 1 mei 1944, door Duitse kogels verwond, werd binnengebracht. Hij werd zo goed en zo kwaad als dat ging door een groep vrouwen verpleegd, onder wie de beide uitgeefsters. Amper twee weken later viel de Duitse Sicherheitspolizei het pand binnen en werden de aanwezigen opgepakt. Koos Schregardus was net even weg en wist te ontkomen. Gerrit van der Veen werd gefusilleerd en Tine van Klooster kwam om in Ravensbrück.
De uitgeverij bestond nog tot 1954, en werd in de naoorlogse jaren gerund door Schregardus samen met Suzy van Hall, de minnares van Gerrit van der Veen, die zelf ternauwernood het concentratiekamp Dachau had overleefd. Maar de vooroorlogse sjeu was er wel af. (LK)
| |
Het Journaal van Abel Tasman 1642-1643. Hertaald en ingeleid door Vibeke Roeper en Diederick Wildeman, Waanders Uitgevers, Zwolle 2006, 208 p., geïll., ISBN 90 40082 05 7; €17,50
Het was een volslagen verrassing, de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus in 1492. Nooit hadden de contemporaine geleerden er rekening mee gehouden dat er land kon zijn aan de overkant van de Atlantische Oceaan. En waarom zouden ze ook? Nergens in klassieke of bijbelse bronnen wordt immers met een woord gerept over dit onbekende continent. Columbus ontdekte land waar dat eigenlijk niet kon, Abel
| |
| |
Tasman daarentegen vond géén land waar dat juist verwacht werd. De vraag was niet óf er een Onbekend Zuidland was - een land van onvoorstelbare rijkdommen, bewoond door uiterst beschaafde volkeren - maar wáár het precies lag. Aan Abel Tasman, schipper in dienst van de voc, de taak een route naar dit onbekende continent te vinden, en en passant het reeds bekende Zuidland (Australië) helder in kaart te brengen. Tasman legde in 1642-'43 met zijn schepen de Heemskerck en de Zeehaen grote afstanden af, ontdekte veel nieuw land (Tasmanië, Nieuw-Zeeland, Fiji), maar het mythische Onbekende Zuidland, toch het einddoel van zijn tocht, bereikte hij nooit.
Tijdens zijn reis rond het Australische continent hield Tasman een minutieus scheepsjournaal bij. Op initiatief van het Nationaal Archief verzorgden Vibeke Roeper en Diederick Wildeman een nieuwe editie van Tasmans journaal: de tekst is omgezet in soepel leesbaar, modern Nederlands en voorzien van een uitgebreide inleiding. Het verslag geeft een kijkje in het leven van de schipper en zijn bemanning. Vaak gebeurt er dagenlang niets: kalme zee, geen land in zicht, geen (noemenswaardige) incidenten aan boord. Wat moet men zich verveeld hebben! Dan weer staat de bemanning plotseling oog in oog met vreemde volkeren. Sommige laten zich paaien met kraaltjes en spiegeltjes, andere echter staan direct klaar met speren en pijlen om de ongenode gasten een meer dan warm onthaal te geven.
Meer nog dan Tasmans aantekeningen spreken de tekeningen van scheepstekenaar Isaac Gilsemans tot de verbeelding. Grillige kustlijnen, al dan niet vredelievende inboorlingen, Gilsemans legde het vast voor de thuisblijvers (en het nageslacht). Voor de liefhebber van reisverslagen (en deze groep lijkt, gezien het gestaag groeiende aantal publicaties en tekstuitgaven, steeds groter te worden) en geïnteresseerden in oude prenten en kaarten is Het Journaal van Abel Tasman een fraai lees- en kijkboek. (MA)
Een list om de derde druk van Carmiggelts Articles de Paris nogmaals te verkopen - nu met een Nederlandse titel
| |
C.J. Aarts, Pas op. Dit is geen nieuw boek. Dit is een oud boek. Bijeengeschraapt en opgediend door C.J. Aarts. Over het aansmeren, herkauwen, opwarmen en uitmelken van boeken, De Buitenkant, 2006, 64 p., geïll., ISBN 90 76452 07 5, €12
Geestig boekwerk over de slinkse praktijken van twintigste-eeuwse uitgevers én van een enkele auteur. Het essay heeft de vorm van een lezing. C.J. Aarts spreekt de lezer toe en legt uit op welke wijze hij ongemerkt bedrogen wordt. Het gaat met name om voorbeelden uit de jaren 1940-1980 en merendeels zijn het bibliografische vervalsingen, vermomde herdrukken, opbindpartijen, quasi-titeluitgaves. Voor verzamelaars en handelaren in boeken uit dit tijdvak is Pas op dus een boek om altijd bij de hand te houden. Wat te denken bijvoorbeeld van de eerste druk van Gerard Reve's De vierde man uit 1981, een uitgave van Elsevier. Die eerste druk bestaat niet. Het boek werd offset gedrukt met op de drukplaat ‘tweede druk’. Het was de bedoeling na verloop van tijd de vermelding ‘tweede druk’ van de plaat af te halen zodat klant en boekwinkel een eerste
| |
| |
en tweede druk tegelijk op de markt zouden zien verschijnen. Bij de derde en volgende drukken doet de uitgever dan hetzelfde, zodat spoedig het beeld van een kaskraker ontstaat: dat stuwt de verkoop nog meer omhoog en is ook goed voor de reputatie (en het zelfbeeld) van de auteur. Maar men was vergeten die ‘tweede druk’ te schrappen, zodat er helemaal geen eerste druk van De vierde man bestond. De hartstochtelijke Reve-verzamelaars kregen er slapeloze nachten van: zij moesten en zouden de eerste druk bemachtigen, en ook Reve zelf wilde een ‘eerste druk’. Er is dus achteraf alsnog een minimale oplage aangemaakt waarop gemeld staat ‘eerste druk’.
C.J. Aarts heeft deze informatie opgetekend uit de mond van de toenmalige productiechef bij Elsevier. Hij heeft meer van dit soort inside-information weten te vergaren, waarmee de waarde (‘geheim’!) en tegelijk het manco (‘oncontroleerbaar’) van sommige door hem beschreven gevallen is genoemd. De meeste listen uit dit boekje zijn overigens beschreven op basis van de boeken zelf, en omdat Aarts over een fenomenale boekenkennis beschikt, is het een betrouwbare verzameling onbetrouwbaarheid. Wie de verzameling List & Bedrog uit het in de vorige jaargang verschenen themanummer van De Boekenwereld wil completeren, kan dus niet om deze uitgave heen. (LK)
| |
Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 13, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2006, 240 p., geïll., ISBN 90 77503 59 5, €27,50
Achter in het Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis (JNB), een uitgave van de Nederlandse Boekhistorische Vereniging, prijst diezelfde vereniging zich als volgt aan: ‘de eerste landelijke vereniging die zich richt op allen die het oude en het nieuwe boek in al zijn verschijningsvormen een warm hart toedragen.’ Een belangrijke missie. De liefhebber van het nieuwe boek (hoe men zich dat verder ook voor moet stellen) komt in de dertiende editie van het JNB echter amper aan zijn trekken. Het boek, zoals dat uit de bijdragen naar voren komt, is gedrukt, en bij voorkeur in de achttiende of negentiende eeuw.
Twintigste-eeuwse uitgaven komen slechts ter sprake in de bijdrage van Sjoerd van Faassen over de dichter P.N. van Eyck en de vormgeving van zijn bundel Opgang (1918). Van Eyck bemoeide zich intensief met de vormgeving van zijn bundel, maar of het resultaat bij tijdgenoten als Jan van Krimpen in goede aarde viel, valt te betwijfelen.
Ook het middeleeuwse boek komt er in JNB 13 bekaaid vanaf. Bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van het handgeschreven boek Jos Biemans laat in zijn bijdrage zien hoe paleografische, codicologische en codicochirurgische inzichten kunnen helpen bij de reconstructie van een negentiende-eeuwse verzameling handschriften. De verzameling in kwestie is die van de Amsterdamse kerkhistoricus Willem Moll, thans bewaard in de ub Amsterdam. Moll kocht in 1852 een aantal middeleeuwse handschriften aan, liet deze splitsen en vervolgens opnieuw inbinden in een aantal kleine bandjes. 150 jaar later stelt Biemans zich de taak de samenstelling van de door Moll aangekochte originele manuscripten te achterhalen. Zijn artikel biedt een intrigerend kijkje in de werkzaamheden van de codicoloog, al zal het uit- | |
| |
gebreide schema dat hij gebruikt - vol paleografisch en codicologisch jargon - voor de niet-ingewijde soms lastig te doorgronden zijn. Naast de proeve van Biemans moet de mediëvist het doen met een aantal boekbesprekingen, onder andere van het fraaie Zwolse boeken voor een markt zonder grenzen 1477-1523, van de hand van Biemans' Groningse collega Jos Hermans.
De overige artikelen bestrijken het tijdvak 1600-1900. Een uiterst interessante periode in de geschiedenis van het boek, laat daar geen misverstanden over bestaan, waarin door de specialisten, getuige de bijdragen in JNB 13, vruchtbaar onderzoek wordt verricht. Bijzonder aardig is bijvoorbeeld de bijdrage van Gerrit Verhoeven, verbonden aan de Universiteit Antwerpen, over het leesgedrag van een adellijke jongeling in de achttiende eeuw op Grand Tour door Europa. Het is echter de voortdurende nadruk op het oudere, gedrukte boek dat de bundel een ietwat eenzijdig aanzien geeft. Meer aandacht voor het (al dan niet middeleeuwse) handgeschreven boek en het boek in de twintigste eeuw ‘in al zijn verschijningsvormen’ zou de vereniging dichter bij het realiseren van haar missionstatement brengen. (MA)
| |
Julien Weverbergh, Weverbergh '30-'70. Herinneringen van een letterkundig omnivoor, Privé-domein no. 260, De Arbeiderspers, Amsterdam 2005, 350 blz., geïll., ISBN 90 29563 27 3, €21,95
Deze memoires hebben ten onrechte niet de aandacht gekregen in de pers die ze verdienen. Misschien zijn er, na de eerste honderd bladzijden, mensen afgehaakt met lezen. Die zijn namelijk minder boeiend. Pas als de auteur over zijn wederwaardigheden bij uitgeverij Manteau begint, op pakweg bladzijde 133, dan wordt het interessant, zeker voor Boekenwereld-lezers. Weverbergh is namelijk jarenlang de rechterhand geweest van Angèle Manteau, de beroemde en beruchte uitgeefster van onder anderen Louis Paul Boon.
In 1966 werd hij redacteur bij Manteau, daarna directeur. Met gevoel voor detail en context schetst Weverbergh het uitgeverswereldje in de jaren '60 en '70, de hoogtijdagen van Manteau, en dus het gevecht om de nieuwe schrijversgeneratie. Een van de sleutelfiguren was Jeroen Brouwers, die als belangrijkste redacteur bij Manteau werkzaam was tot in 1970. Hij en Weverbergh hadden een knipperlichtvriendschap, maar daarover schrijft Weverbergh niet veel. Het motto ‘Dit boek [...] is geschreven op heldhaftig aandringen van Jeroen Brouwers’ is in dat verband opmerkelijk.
Weverberghs memoires zijn niet slechts petit histoire, maar geven ook veel achtergrondinformatie over het boekenvak in Vlaanderen. We lezen bijvoorbeeld over de oprichting van De Galge in 1965, achter welke merkwaardige uitgeversnaam een hippe uitgeversformule van Johan Sonneville en Jan Verhaert schuil ging. Dit was duidelijk een tegenzet tegen uitgeverij Manteau. Uitgeverij De Galge ging ten onder aan ruzie en achterklap, waarvoor Weverbergh als kwade genius ‘Prutske’ aanwijst, de vrouw van een van de oprichters. Ondertussen had Manteau ook iets moderns bedacht: een bloemlezing met werk van de nieuwste generatie schrijvers, getiteld Pijn en puin verdwenen: jonge Vlaamse estetische poëzie en later De Vijfde Meridiaan-reeks, die tussen 1968 en 1971 verscheen. In De Vijfde Meridiaan verscheen experimenteel werk van Enno Develing, en ook Jeroen Brouwers' Groetjes uit Brussel. De bedaagde Standaard Uitgeverij dacht met de serie ‘Literatuur Vandaag’ iets soortgelijks te bewerkstelligen. De reeks werd notabene opgezet door twee ex-collaborateurs, waarvan er een zelfs een ter dood veroordeelde ss-er was, H.J.M. van der Heyden. Het project werd, uiteraard, een fiasco, terwijl De Vijfde Meridiaan floreerde.
De Vlaamse boekenbranche is in vergelijking met de Nederlandse veel minder onderzocht. Wie de publicaties over het onderwerp overziet, zou denken dat er slechts één uitgeverij heeft bestaan: Manteau. Over deze uitgeverij schreven immers al Gretha Seghers, Jeroen Brouwers, Ernst Bruinsma en Kevin Absillis. Hoewel ook Weverbergh als onderwerp Manteau heeft, bestrijken zijn memoires zoals te verwachten een breder terrein. Op elke bladzijde wordt een spoor uitgezet naar een onderwerp dat op zichzelf wel een aparte studie waard zou zijn. (LK)
|
|